Besluit van 4 juli 2000, houdende wijziging van het Rijksreglement ontgrondingen in verband met de intrekking van de Rivierenwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 24 mei 2000, nr. CDJZ/WVW 2000-644, Centrale Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 5, eerste lid, van de Ontgrondingenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 juni 2000, nr. W09.00.0211/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 28 juni 2000, nr. CDJZ/WVW 2000-830, Centrale Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 1, onderdeel 2°, van het Rijksreglement ontgrondingen1 komt te luiden:

2°. De bij het Rijk in beheer zijnde rivieren, voorzover het betreft het zomerbed, zijnde de oppervlakte die de rivier inneemt bij gewoon hoog zomerwater of gewone vloed.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 juli 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de achttiende juli 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

De in dit besluit opgenomen wijziging van het Rijksreglement ontgrondingen (hierna: het reglement) is nodig geworden door de Wet tot wijziging van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en van enige andere wetten in verband met de rijksrivieren (Wet van 9 december 1999, Stb. 534). In het bestaande artikel 1 van dit reglement, welke bepaling de regeling bevat van het toepassingsgebied, is onder 2° opgenomen «het zomerbed van de rijksrivieren en -stromen of gedeelten daarvan, bedoeld in artikel 1 van de Rivierenwet.». Alhoewel niet uitdrukkelijk zo bepaald, lag het voor de hand dat voor de betekenis van «zomerbed» werd aangeknoopt bij de daarvan in artikel 3 van de Rivierenwet gegeven definitie.

Dit wordt anders, nu bij voornoemde Wet van 9 december 1999 – die mede strekte ter vervanging van de regeling van de Rivierenwet – die wet is ingetrokken. Bij de nieuwe wet is in het onderdeel dat betrekking heeft op de wijziging van de Wet beheer rijkwaterstaatswerken onder meer voorzien in de invoeging van een nieuw artikel 1a. Die bepaling houdt verband met het vergunningvereiste voor gedragingen in het rivierbed. De term zomerbed komt daarin niet voor. Dit komt, doordat voor het in de Wet beheer rijkswaterstaatswerken geregelde algemene vergunningvereiste voor gedragingen in het rivierbed geen behoefte bestaat tot het maken van onderscheid tussen het zomerbed en het winterbed van de rivier. Tevens is, om redenen die in de memorie van toelichting op het betreffende wetsvoorstel (TK 1998/1999, 26 584, nr. 3, blz 5) zijn uiteengezet, het toepassingsgebied wat de rivieren betreft beperkt tot de rivieren die in het beheer zijn van het Rijk.

Het gevolg van een en ander is niet alleen dat de aanduiding van de rivieren waarop het reglement van toepassing is moet worden aangepast, doch bovendien dat de begripsomschrijving van «zomerbed» in het reglement zelf moet worden opgenomen. Een zelfde punt deed zich reeds voor ten aanzien van de Ontgrondingenwet, hetgeen er toe heeft geleid dat artikel 8 van die wet bij voornoemde Wet van 9 december 1999 is aangepast. Die wetswijziging hield in, dat in de plaats van het onderscheid tussen zomerbed en winterbed (welk onderscheid voor de vergunningverlening krachtens de Ontgrondingenwet de territoriale bevoegdheidsverdeling bepaalt tussen de Minister van Verkeer en Waterstaat en gedeputeerde staten der provincie) een wettelijke omschrijving van het begrip zomerbed is ingevoerd. Die wettelijke omschrijving is ontleend aan de definitie van zomerbed in de ingetrokken Rivierenwet, welke luidt: «de oppervlakte die bij gewoon hoog zomerwater of gewonen vloed door de rivier of den stroom wordt ingenomen». Voor de onderhavige aanpassing van het reglement is die omschrijving van zomerbed overgenomen van dat gewijzigde artikel 8 van de Ontgrondingenwet.

Voor een goed begrip van de feitelijke strekking van die omschrijving van «zomerbed» in het reglement dient nog het volgende: Bij bedoelde wijziging van artikel 8 van de Ontgrondingenwet is in eerdergenoemde memorie van toelichting (blz. 7) op het wetsvoorstel reeds uiteengezet, dat weliswaar het precieze oppervlak van het aldus in de wet omschreven zomerbed niet geheel vast kan liggen, doch anderzijds dat onderscheid tussen zomerbed en winterbed sinds de inwerkingtreding van de Ontgrondingenwet is gebleken een goed hanteerbare grens te zijn voor hetgeen waartoe deze is bestemd, namelijk ter afbakening van de competenties binnen dat rivierbed tussen de betrokken bestuursorganen op het punt van de vergunningverlening. Daarvoor is in die memorie dan ook verwezen naar de uitvoeringspraktijk. Die komt er – zoals in die memorie is opgemerkt – op neer, dat als buitengrens van het zomerbed wordt gehanteerd de lijn tot waar op basis van ervaring wordt gesteld dat gewoon hoog zomerwater en/of gewone vloed tenminste eenmaal per jaar reikt. Tot zover reikt derhalve ook het gebied, waarop – voor wat betreft de rijksrivieren – het reglement toepassing vindt.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries


XNoot
1

Stb. 1971, 518, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 november 1996, Stb. 601.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven