Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2000, 297 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2000, 297 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 15 maart 2000, CSZ/BO-2052921;
Gelet op artikel 34 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
Gezien het advies van de Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg (advies van 15 mei 1996);
De Raad van State gehoord (advies van 14 april 2000, no. W13.00.0120/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 28 juni 2000, CSZ/BO-2073487;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. Centraal register opleidingen hoger onderwijs: het register, bedoeld in artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
b. instelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.8 dan wel aangewezen krachtens artikel 1.11 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
c. studiepunt: 40 uren studie;
d. hoofdfase: de laatste 126 studiepunten.
Het recht tot het voeren van de titel van optometrist is voorbehouden aan degene aan wie een getuigschrift is uitgereikt waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg het afsluitende examen heeft afgelegd van een opleiding voor optometrie die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs en die voldoet aan de artikelen 3 en 4.
Een opleiding als bedoeld in artikel 2 omvat ten minste de volgende onderdelen:
a. het centrale vakgebied optometrie, omvattende ten minste:
1°. screenen van de cliënt dan wel onderzoeken van de patiënt alsmede in voorkomende gevallen geven van advies in het kader van het gebied van deskundigheid zoals omschreven in artikel 5;
2°. optometrische vakken, waaronder subjectieve en objectieve refractiemethodieken, fysische optica, optische instrumentenleer, optische correctiemiddelen (bril en lens), cornea en contactlenzen, gezichtshulpmiddelen (bijzondere optische hulpmiddelen) en binoculair zien;
b. de beroepsvoorbereidende periode in het werkveld;
c. het medische vakgebied, waaronder anatomie, fysiologie, pathologie, farmacologie, oogheelkunde en neuro-ophtalmologie;
d. vakken op het gebied van de gedragswetenschappen, waaronder psychologie, gesprekstechnieken en voorlichting;
e. ondersteunende vakken, waaronder organisatie van de gezondheidszorg, gezondheidsrecht, beroepsoriëntatie en praktijkvoering, ethiek met betrekking tot het beroep van optometrist, methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek alsmede kwaliteitszorg.
1. De in artikel 3, onder b, bedoelde beroepsvoorbereidende periode omvat het in het werkveld toepassen van tijdens de studie verworven kennis, inzicht en vaardigheden met betrekking tot het gebied van deskundigheid van de optometrist zoals omschreven in artikel 5, eerste lid, onder a en b.
2. De beroepsvoorbereidende periode vindt plaats onder begeleiding van een daartoe door de instelling aangewezen docent en wordt doorgebracht onder toezicht van een oogarts of optometrist.
3. De beroepsvoorbereidende periode omvat ten minste 30 studiepunten die behaald worden in de tweede helft van de hoofdfase en is gelijkelijk verdeeld over een oogartsenpraktijk of oogheelkundige kliniek en een optometristenpraktijk dan wel een optiek-optometristenpraktijk.
1. Tot het gebied van deskundigheid van de optometrist wordt gerekend:
a. het screenen van de cliënt op oogaandoeningen met behulp van daartoe geëigende apparatuur of door het toedienen van voor het onderzoek noodzakelijke, door Onze Minister aangewezen, farmaca en bij constateren van een oogaandoening verwijzen naar huisarts of oogarts;
b. het op verwijzing van een huisarts of oogarts met behulp van daartoe geëigende apparatuur of door het toedienen van onder a bedoelde farmaca uitvoeren van vervolgonderzoeken met betrekking tot oogaandoeningen bij daarvoor in aanmerking komende patiënten met chronische ziekten.
2. De verwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder b, geschiedt schriftelijk, is gedateerd en ondertekend door de betrokken arts en bevat ten minste de door deze, voor het door de optometrist onderzoeken van de patiënt, relevant geachte diagnostische gegevens.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
Uitgegeven de achttiende juli 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
I. Algemene toelichting
Het onderhavige besluit strekt tot uitvoering van artikel 34 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Krachtens dit artikel kan ter bevordering van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg bij algemene maatregel van bestuur de opleiding tot een bij die maatregel aangewezen beroep worden geregeld of aangewezen.
Ingevolge artikel 116 van de Wet BIG is de Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Raad BIG) verzocht te adviseren over de vraag welke beroepen in aanmerking komen voor regeling krachtens eerdergenoemd artikel 34. Na daarbij in eerste instantie de al eerder wettelijk geregelde beroepen in ogenschouw te hebben genomen, bracht de Raad BIG vervolgens advies uit over – als eerste van een aantal nog niet wettelijk geregelde beroepen – het beroep van optometrist, waarop dit besluit betrekking heeft (advies Optometrist van mei 1996).
De Raad wijdt eerst een algemene beschouwing aan de beroepsuitoefening op het terrein van de oogzorg, waar o.a. werkzaam zijn de oogarts, de huisarts, de orthoptist (reeds geregeld krachtens artikel 34 Wet BIG) en de optiekberoepen (opticien, optometrist en contactlensspecialist). De Raad constateert dat de term optometrist in een aantal gevallen wordt gebruikt om zowel de optometrist op MBO-niveau als de optometrist op HBO-niveau aan te duiden, hetgeen de Raad niet terecht acht, gezien het verschil in inhoud en diepgang tussen de MBO- en de HBO-opleiding. In zijn advies neemt de Raad de HBO-optometrist, die voornamelijk op medisch gebied beter onderlegd is, als uitgangspunt.
Door de Raad is in het kader van de advisering getoetst aan een drietal prealabele vragen (van belang om te bepalen of de beroepsuitoefening binnen de reikwijdte van de Wet BIG valt) en aan een drietal zogenaamde artikel 34 criteria, te weten behoefte aan publieksvoorlichting, behoefte aan regeling omtrent het zelfstandig verrichten van voorbehouden handelingen alsmede behoefte aan een publiekrechtelijke opleidingsregeling.
Het antwoord op de prealabele vragen valt positief uit. Zo kan de beroepsuitoefening gekwalificeerd worden als hoofdzakelijk en specifiek gericht op de gezondheid van individuen. In de (HBO-)opleiding wordt namelijk uitgebreid aandacht besteed aan de medische vakken, waardoor de HBO-optometrist in staat mag worden geacht pathologische aandoeningen te herkennen. Bewaking van de gezondheid van cliënten is daarmee een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden. Deze werkzaamheden liggen op het terrein van de individuele gezondheidszorg. Voorts is er sprake van een basisberoep (en niet van een functiebenaming, differentiatie of specialisme) en laat het werkterrein van de optometrist zich voldoende onderscheiden van dat van andere beroepsbeoefenaren. Enige overlap is niet te vermijden (de opticien houdt zich bezig met subjectieve refracties en het aanmeten van brillen, de optometrist verricht subjectieve en objectieve refracties en onderzoekt de cliënt op oogaandoeningen, de huisarts/oogarts ten slotte behandelt de pathologische aandoeningen van het oog).
De Raad concludeert dat bij het beroep van optometrist behoefte aan zowel publieksvoorlichting als een publiekrechtelijke opleidingsregeling bestaat (de optometrist verricht geen voorbehouden handelingen).
Het eerstgenoemde criterium geldt met name voor beroepsbeoefenaren die zich in de uitoefening van hun beroep rechtstreeks tot het publiek richten, waarbij verwijzers en verzekeraars beschouwd kunnen worden als aparte categorieën van het publiek. Zeker voor het beroep van optometrist is de behoefte aan publieksvoorlichting duidelijk aanwezig, omdat een groot deel van het publiek niet bekend is met dit beroep en niet op de hoogte van het verschil in deskundigheid tussen de opticien, de MBO-optometrist, de contactlensspecialist en de (HBO-)optometrist. Ook de verwijzers (vooral de huisarts) kunnen niet altijd aangeven wat het deskundigheidsgebied van de opticien respectievelijk de optometrist inhoudt.
De Raad constateert voorts dat de (HBO-)opleiding tot optometrist thans reeds publiekrechtelijk geregeld is, nl. in het kader van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Dit neemt echter volgens de Raad niet weg dat het in het belang van de volksgezondheid wenselijk is dat het vakdepartement eisen kan stellen aan de opleiding. Artikel 34, eerste lid, van de Wet BIG biedt hiervoor de basis; artikel 7.6. van de WHW houdt met deze mogelijkheid rekening.
Een beroep komt alleen voor regeling in aanmerking, als de volksgezondheid daarmede in betekenende mate gediend is. De Raad meent dat het niet regelen van het beroep van (HBO-)optometrist in het kader van de volksgezondheid wel gevolgen kan hebben. De optometrist wordt geacht oogaandoeningen te kunnen onderkennen. Voert de optometrist de screening niet correct uit, dan blijven cliënten rondlopen met oogaandoeningen die in de loop van de tijd kunnen verslechteren. Belangrijk is derhalve dat alleen diegenen die de juiste opleiding hebben gevolgd, aanspraak kunnen maken op de titel optometrist. Voor het publiek is dan duidelijk tot wie men zich kan wenden voor verantwoorde screening en eventueel advies inzake verwijzing naar huisarts of oogarts.
In zijn advies verwijst de Raad naar een onderzoek van de Rijksuniversiteit Limburg inzake de onderlinge afstemming van de oogzorg in Nederland (Onderlinge afstemming oogzorg in Nederland, Rijksuniversiteit Limburg, Maastricht, februari 1996), dat een aantal knelpunten in de beroepsuitoefening signaleert, waaronder het onvoldoende functioneren van de eerstelijns oogzorg en het tekort aan (ingezette) oogartsen. Volgens het rapport van de Rijksuniversiteit Limburg kan de HBO-optometrist een functie vervullen in de eerstelijns oogzorg. Ondergetekende onderschrijft dit. Met de wettelijke regeling van het beroep van optometrist wordt beoogd het publiek een laagdrempelige voorziening te bieden voor screening van de ogen (iemand tot wie men zich gemakkelijk recht-
streeks wendt). De optometrist kan zich voorts in tegenstelling tot de huisarts volledig toeleggen op de diagnostiek in het kader van de oogzorg door middel van optometrisch onderzoek en heeft dientengevolge een ruimere mogelijkheid dan de huisarts om te investeren in faciliteiten ten behoeve van dat onderzoek aan het oog.
Met de Raad BIG is ondergetekende van mening dat de Wet BIG niet zonder meer het geschikte middel is om samenhang en samenwerking in de oogzorg tot stand te brengen. Met regeling van een beroep kan samenwerking tussen beroepsgroepen immers niet worden afgedwongen. Regeling vermag echter wel bij te dragen aan duidelijkheid, onder meer door het expliciteren van het deskundigheidsgebied. Vaststelling van dit deskundigheidsgebied geeft inzicht in de mogelijkheden voor samenwerking. Het Landelijk Platform Oogzorg (LPO) is bij uitstek het forum waar aan deze samenwerking nadere invulling kan worden gegeven. Het LPO werkt hard aan de formulering van doelmatigheid en transparantie van de oogzorg, waarbij met name het beroepsdomein en de structuur van de oogheelkundige zorg aan de orde zijn. Zo zullen over de afbakening van het deskundigheidsgebied van orthoptist en optometrist in het LPO afspraken worden gemaakt door de betrokken beroepsorganisaties.
Ten slotte heeft ondergetekende zich kunnen vinden in de wijze waarop de Raad de toetsingscriteria heeft toegepast èn in zijn conclusie.
De HBO-opleiding tot optometrist, die al een aantal jaren bestaat, ressorteert onder het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO) dat is ingesteld krachtens artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, verder te noemen WHW, die ook het onderwijs regelt. Vooral de bepalingen over de organisatie van het onderwijs in Hoofdstuk 7 zijn in dit opzicht van belang. Het betreft hier de vereiste vooropleiding (artikel 7.24, tweede lid, WHW), de vormgeving van een onderwijs- en examenregeling (artikel 7.13 WHW) en de studielast van de opleiding (artikel 7.4 WHW).
De WHW bevat tevens een schakelbepaling, te weten artikel 7.6, in het geval er andere regelgeving is waarin inhoudelijke eisen worden gesteld. Het eerste lid van artikel 7.6 bepaalt dat indien een instelling een opleiding aanbiedt, gericht op een bepaald beroep en ten aanzien van de opleiding tot dat beroep bij of krachtens de wet vereisten zijn gesteld, het instellingsbestuur er zorg voor moet dragen dat degenen die de opleiding tot dat beroep volgen ten minste in de gelegenheid zijn aan die vereisten te voldoen.
Uit de doelstelling van de Wet BIG en het bestaande kader van de WHW volgt dat in het onderhavige besluit het stellen van inhoudelijke eisen aan de opleiding centraal staat (artikel 7.6, eerste lid, van de WHW is van toepassing). De gedetailleerde inhoud van de opleiding, door de opleidingsinstelling zelf vast te stellen, de feitelijke inrichting en de vormgeving van het onderwijs of de vereisten waaraan opleidingsinstellingen moeten voldoen, worden geregeld bij of krachtens de WHW.
Met betrekking tot het bij dit besluit aan te wijzen beroep van optometrist dient krachtens artikel 34, tweede lid, ook het gebied van deskundigheid van hen die de in dit besluit geregelde opleiding hebben voltooid, omschreven te worden. Dit gebied van deskundigheid komt hen niet exclusief toe: het is mogelijk dat iemand die niet de in dit besluit geregelde opleiding heeft voltooid, ook deskundigheid op het betrokken terrein bezit; deze persoon mag dan wel op dat terrein werkzaam zijn, maar is niet gerechtigd de desbetreffende titel te voeren. Het systeem van de Wet BIG sluit voorts niet uit dat personen die niet ter zake kundig zijn, op het betrokken terrein actief zijn, mits zij zich maar niet van de beschermde titel bedienen. Het wordt aan de eigen verantwoordelijkheid van het publiek overgelaten of men zich tot een deskundige, die een door de overheid geregelde opleiding heeft voltooid – te herkennen aan zijn titel – wendt dan wel tot iemand die zich uitgeeft voor een deskundige, doch de titel ontbeert.
In dit verband verdient het aandacht dat ondergetekende geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 93 van de Wet BIG geboden mogelijkheid over te gaan tot regeling van onderscheidingstekens; naar de mening van ondergetekende voert een dergelijke regeling in het kader van de deregulering te ver. De representatieve beroepsorganisatie van optometristen, de Algemene Nederlandse Vereniging van Optometristen (ANVO), heeft inmiddels zelf al een aantal in dit verband belangrijke ontwikkelingen in gang gezet. Zo is een privaatrechtelijk register voor HBO-opgeleide optometristen gerealiseerd; op het moment dat het onderhavige besluit van kracht wordt, zal dit register door de ANVO voor openbaar gebruik toegankelijk worden gemaakt en ter beschikking komen van o.a. consumenten, huisartsen en oogartsen. Men beraadt zich er nog op of voor de in het register opgenomen optometristen te zijner tijd een onderscheidingsteken zal gaan gelden.
Evenals in de wettelijke regelingen van alle artikel 34 (Wet BIG)-beroepen waar sprake is van verwijzing alsmede in de regeling van het artikel 3 (Wet BIG)-beroep van fysiotherapeut is ervoor gekozen een nadere omschrijving inzake de vorm van de verwijzing op te nemen. In het kader van de voorhangprocedure (waarop hieronder nader wordt ingegaan) is door met name de organisaties van oogartsen bezwaar tegen de in de nota van toelichting ter zake gehanteerde term «vormvoorschriften» aangetekend: men beschouwt ze als overbodig, aangezien de verwijzing toch al aan bepaalde vereisten dient te voldoen en acht het bovendien principieel onjuist om in de wettelijke regeling betreffende het beroep van optometrist iets voor te schrijven met betrekking tot de verantwoordelijkheid van de arts. De «vormvoorschriften» in kwestie kunnen naar de mening van ondergetekende niet als overbodig aangemerkt worden, gelet op hun belang voor de deskundigheidsafbakening van de desbetreffende beroepsbeoefenaar, i.c. de optometrist. Ondergetekende kan zich wel voorstellen dat bij de verwijzers de term «vormvoorschriften» wat ongelukkig en als onjuist overkomt (het gaat immers om afbakening van een deskundigheidsgebied). Daarom wordt thans gesproken van een nadere omschrijving van de verwijzing.
Overigens werd in geen enkel ander geval door een artsenorganisatie in dit opzicht bezwaar aangetekend, ook niet door de oogartsenorganisaties ten aanzien van het beroep van orthoptist (vergelijk het Besluit diëtist, ergotherapeut, logopedist, mondhygiënist, orthoptist en podotherapeut, het Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied tandprotheticus en het Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied fysiotherapeut).
Aangezien zuiver beoogd wordt met de nadere omschrijving van de verwijzing voor de optometrist een rechtsbescherming te creëren, van belang in verband met de in artikel 96 van de Wet BIG opgenomen strafbepaling, heeft ondergetekende besloten deze wel in de tekst van het besluit te handhaven. Het gaat erom dat bij de arts de verantwoordelijkheid rust om in de diagnose die wetenschap omtrent de klacht van de patiënt te geven die de optometrist voor de door hem te verrichten handelingen nodig heeft en niet zelf kan achterhalen, omdat daarvoor zijn deskundigheid niet toereikend is. Als men als verwijzer wil dat een optometrist zorgvuldig handelt, dient men hem in kennis te stellen van de noodzakelijke diagnostische gegevens. Vanzelfsprekend behoort het tot de verantwoordelijkheid van de optometrist, indien nodig, aanvullende gegevens aan de verwijzer te vragen. De door de verwijzer verstrekte informatie geeft derhalve een zekere richting aan het handelen van de optometrist, aangezien deze uit de diagnose bepaalde conclusies trekt en andere uitsluit.
Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat de arts in het kader van zijn behandelbeleid – waarvoor hij de eindverantwoordelijkheid heeft – verantwoordelijk is voor de verwijzing van iemand naar de optometrist, doch dat de optometrist zelf verantwoordelijkheid draagt voor zijn eigen handelen (de arts kan niet aansprakelijk worden gesteld voor een door de optometrist gemaakte fout, tenzij deze fout te wijten zou zijn aan de onjuistheid van door de arts verstrekte gegevens).
Het onderhavige besluit behoeft niet het afleggen van de belofte van geheimhouding te regelen; hierin wordt immers in algemene zin reeds voorzien in artikel 88 van de Wet BIG zelf.
Dit zelfde geldt, wat betreft het voeren van de opleidingstitel door houders van een buitenlands diploma; dit is geregeld in artikel 45 van de Wet BIG. Bij de beoordeling van verzoeken van buitenslands gediplomeerden wordt getoetst op gelijkwaardigheid aan de in Nederland opgeleide optometrist. Ten aanzien van EU-onderdanen zijn de Europese Richtlijnen betreffende de erkenning van hoger-onderwijsdiploma's en beroepsopleidingen van toepassing. Deze zijn geïmplementeerd in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's en de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen.
Overeenkomstig het in artikel 91 van de Wet BIG bepaalde is over het ontwerp van dit besluit, alvorens dit is bekendgemaakt in de Staatscourant, overleg gevoerd met de ANVO.
In het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure is het concept-besluit in de Staatscourant gepubliceerd teneinde gedurende drie maanden een ieder in de gelegenheid te stellen wensen en bezwaren ter zake kenbaar te maken. Tevens werd het concept aan de beide Kamers der Staten-Generaal voorgelegd. De Eerste Kamer had geen opmerkingen. Door de Tweede Kamer zijn vragen gesteld; voor het merendeel hadden deze betrekking op onderwerpen ten aanzien waarvan ook door de betrokken artsenorganisaties (Nederlands Oogheelkundig Gezelschap, Nederlandse Vereniging van Extramurale Oogartsen alsmede Landelijke Huisartsen Vereniging) commentaar is geleverd.
Het ging daarbij om de verdeling van de verantwoordelijkheid tussen arts en optometrist (waarop hierboven reeds werd ingegaan), het gebruik van de term «poortwachtersfunctie» voor de optometrist, de interferentie tussen zorg en handel, kwaliteitseisen inzake de praktijk van de optometrist, de grens tussen screenen en behandelen, de in de nota van toelichting opgenomen visie op oogzorg, de ter zake van de verwijsrelatie gestelde vormvoorschriften (ook hierboven al aan de orde geweest) alsmede het door de optometrist beschikken over en toepassen van diagnostische farmaca.
De term «poortwachtersfunctie» is uit deze nota van toelichting geschrapt, gezien het feit dat hierdoor verwarring bleek te worden gewekt in verband met het gangbare gebruik van deze term voor de huisarts.
Wat betreft de interferentie tussen zorg en handel, zijn afspraken met de ANVO gemaakt in die zin dat deze beroepsorganisatie een gedragscode opstelt welke voorziet in een strikte scheiding tussen enerzijds de screeningsfunctie van de optometrist en anderzijds het commerciële aspect dat tot uiting komt in de verkoop van brillen, e.d.. Deze gedragscode zal tevens kwaliteitseisen bevatten ter zake van de praktijkvoering door de optometrist waarmee uitvoering wordt gegeven aan de Kwaliteitswet zorginstellingen onderscheidenlijk artikel 40 van de Wet BIG.
De resterende punten worden hieronder behandeld in de toelichting bij artikel 5.
De drie genoemde organisaties zijn uitgenodigd voor een gesprek om wederzijds zaken toe te lichten. Deze gesprekken waren verhelderend; een aantal misverstanden kon worden weggenomen. Het leidde op bepaalde punten tot aanscherping en verduidelijking van het voorgehangen ontwerp. Dit geldt eveneens voor het commentaar van de Nederlandse Vereniging van Orthoptisten (o.a. over het vakkenpakket van de opleiding), de Hogeschool van Utrecht (ook over het vakkenpakket) en een paar optometristen (over de overgangsopleiding), waarop schriftelijk werd gereageerd.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Zoals gezegd in het algemene deel van de nota van toelichting zal het recht om de titel van optometrist te voeren toekomen aan degene die de desbetreffende opleiding, opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, heeft gevolgd en waarvoor in het onderhavige besluit eisen zijn gesteld.
In dit verband zij het volgende opgemerkt. Regeling van het beroep van optometrist brengt wel een dilemma met zich. Dit dilemma heeft betrekking op het rekening houden met het belang van enerzijds de volksgezondheid en anderzijds die beroepsbeoefenaren die reeds de titel optometrist hanteren. Door de meerderheid gebeurt dit echter op basis van het voltooid hebben van de MBO-opleiding tot opticien, gevolgd door een post MBO-opleiding in de optometrie (er zijn op dit moment nog veel meer MBO-opgeleide optometristen dan HBO-opgeleide optometristen). Overigens wordt de desbetreffende post MBO-opleiding thans afgebouwd.
De Raad BIG concludeert evenwel (in zijn eerdergenoemde advies) op grond van een groot aantal argumenten dat het voorgestelde deskundigheidsgebied het bezit van het HBO-getuigschrift optometrie onvermijdelijk maakt.
De verschillen tussen de huidige MBO-opgeleide optometristen en de HBO-opgeleide optometristen zijn nader in kaart gebracht; zij bleken voornamelijk betrekking te hebben op het terrein dat voor de individuele gezondheidszorg van groot belang is. Louter op grond van de MBO-opleiding beschikt de MBO-opgeleide optometrist niet over voldoende medische kennis om de bij optometrisch onderzoek verkregen gegevens op de juiste wijze te kunnen interpreteren, is hij niet in staat om een uitgebreid oogonderzoek te verrichten, is hij niet gewend om methodisch te werk te gaan bij een oogonderzoek (subjectieve en objectieve gegevens inwinnen, de problemen omschrijven, een plan opstellen en evalueren) en ontbreekt het hem aan vaardigheid op het gebied van differentiaaldiagnose (het stellen van de juiste vragen en het kiezen van de juiste testen om bepaalde aandoeningen uit te sluiten en te komen tot een juiste indicatie) en het schrijven van een goede verwijsbrief. Een niet goed uitgevoerde screening kan tot gevolg hebben dat sommige oogaandoeningen niet tijdig ontdekt worden.
De geschetste verschillen inzake de (basis)opleiding zijn van dien aard dat ondergetekende het met de Raad BIG niet verantwoord acht, gelet op het te behartigen volksgezondheidsbelang, om de MBO-opgeleide optometristen en contactlensspecialisten via een generaal pardon in de gelegenheid te stellen de titel van optometrist te voeren.
Een van de criteria voor regeling krachtens artikel 34 Wet BIG vormt immers het belang van publieksvoorlichting en het spreekt vanzelf dat iemand die zich rechtstreeks dan wel ingevolge verwijzing wendt tot een beroepsbeoefenaar die de titel optometrist voert, er op moet kunnen vertrouwen dat deze persoon inderdaad over de in het onderhavige besluit omschreven deskundigheid beschikt.
Ingevolge de door ondergetekende gedane toezegging zorgvuldig om te gaan met de belangen van de zittende beroepsgroep is voor MBO-opgeleide optometristen de mogelijkheid gecreëerd om via een overgangsopleiding de gewenste kwalificatie te bereiken. De Hogeschool van Utrecht (op dit moment de enige instelling die een wettelijk erkende HBO-opleiding optometrie verzorgt) ontwikkelde daartoe een onderwijsprogramma. Diegenen die deze scholing met goed gevolg afsluiten, zullen het recht hebben de titel optometrist te voeren.
Dit zal geregeld worden op basis van artikel 107a van de Wet BIG. Dit artikel bevat een aparte overgangsmaatregel ten aanzien van die beroepen die niet wettelijk geregeld waren vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 34 van de Wet BIG. De maatregel houdt in dat personen wier verworven vakbekwaamheid, gelet op het bezit van een door de minister aangewezen getuigschrift, geacht kan worden gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voltooid hebben van de krachtens artikel 34, eerste lid, van de Wet BIG geregelde opleiding tot het desbetreffende beroep kan worden afgeleid, gelijkgesteld worden met degenen die de geregelde opleiding tot het nieuwe beroep hebben voltooid.
De overgangsopleiding zal gericht zijn op het verkrijgen van een vakbekwaamheid die (nagenoeg) gelijkwaardig is aan de op grond van de HBO-opleiding verworven vakbekwaamheid, voor zover gericht op bovengenoemde gezondheidszorgaspecten. De overgangsopleiding zal dus niet resulteren in het HBO-getuigschrift, doch in een certificaat (van vakbekwaamheid). De opleidingsinstelling bepaalt de toelatingsvoorwaarden inzake de overgangsopleiding en draagt de verantwoordelijkheid voor de afgifte van het certificaat «Overgangsopleiding HBO-optometrie». Dit certificaat zal door de minister in het kader van de overgangsmaatregel worden aangewezen.
Ondergetekende heeft aan deze oplossing de voorkeur gegeven boven het alternatief van het kiezen van een nieuwe titel voor het te regelen beroep. Dit laatste zou op het bezwaar stuiten dat internationaal «optometrist» de gangbare titel is.
Voorts zij bij het generaal pardon nog de volgende kanttekening geplaatst. Een generaal pardon zou betekenen dat de MBO-opgeleide optometristen, zonder een aanvullende opleiding te hebben gevolgd en derhalve zonder met name op het medische vlak voldoende toegerust te zijn, zich onder het voeren van de titel optometrist op het in het onderhavige besluit omschreven deskundigheidsterrein (van de HBO-optometrist) zouden mogen begeven. Daarmee zou hun een verantwoordelijkheid gegeven worden die niet waar gemaakt kan worden.
Overigens oriënteren de desbetreffende beroeps- en brancheorganisaties zich betreffende een alternatieve titel voor die MBO-optometristen die de overgangsopleiding niet wensen te volgen c.q. niet direct in de gelegenheid zijn dit te doen.
Voor de opleiding is het stellen van inhoudelijke vereisten aan de opleiding een nieuw fenomeen. Het betreft het stellen van eisen ten aanzien van de globale inhoud van de opleidingsonderdelen en van de beroepsvoorbereidende periode in het werkveld, kortom datgene wat essentieel is om de kwaliteit van de beginnende optometrist te kunnen waarborgen. De opleiding leidt immers op voor een beroep in de gezondheidszorg; de beoefenaren van dit beroep worden geacht kwalitatief goede zorg aan cliënten en patiënten te bieden. Door ondergetekende wordt dan ook de nadruk gelegd op het centrale vakgebied alsmede op de beroepsvoorbereidende periode.
De opleidingsinstelling is vrij in het kiezen van de vorm van het onderwijs (modulair, vakgericht of anderszins) en in het verdelen van de studiepunten over de desbetreffende onderdelen. Slechts ten aanzien van de beroepsvoorbereidende periode is een minimumduur voorgeschreven.
Aan de in dit besluit vastgelegde opleidingseisen moet voldaan zijn, wil de gediplomeerde in aanmerking komen voor het voeren van de titel van optometrist.
De optometrist krijgt in de beroepsuitoefening te maken met cliënten en patiënten die niet alleen verschillen qua klachtenpatroon, doch tevens ten aanzien van leeftijd, culturele achtergrond en persoonlijke behoeften en mogelijkheden. Tijdens de opleiding wordt vanzelfsprekend ook aan deze aspecten aandacht besteed. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat studenten in hun handelen rekening leren houden met de cliënt/patiënt als uniek individu en derhalve een onbevooroordeelde en begrijpende attitude aanleren ten aanzien van de achtergrond van de patiënt waar het gaat om zaken als ras, sexe, sexuele geaardheid, sociaal-economische status, cultuur en levensovertuiging.
Met het oog op het kunnen bieden door de optometrist van individuele gezondheidszorg dient het centrale vakgebied primair te zijn toegespitst op het screenen van de cliënt/patiënt in het kader van het in dit besluit omschreven deskundigheidsgebied.
Ten aanzien van het vak beroepsoriëntatie en praktijkvoering zij opgemerkt dat hieronder naar zijn aard (geautomatiseerde praktijkvoering) het onderdeel informatica valt.
Door ondergetekende wordt groot belang gehecht aan de beroepsvoorbereidende periode in het werkveld. In deze periode oefent de student als aspirant-beroepsbeoefenaar al dan niet in volle omvang die onderdelen van het beroep uit die ingevolge verwijzing dienen te geschieden. Het gaat hier niet om de beroepsoriënterende en de beroepsopleidende periode en vaardigheidsonderwijs, zoals het door studenten oefenen op personen, niet zijnde patiënten. Het gaat ook niet om een skillslabsituatie, kennismaking met het veld in het begin van de opleiding, de oriëntatie op het werkveld voor zover betrekking hebbende op activiteiten die zonder verwijzing verricht kunnen worden, of om de afstudeeropdracht. Niet-cliënt/patiënt gebonden activiteiten in het kader van de zorgverlening, zoals overleg, het maken van verslagen over en registreren van de verrichte activiteiten alsmede de terugkomdagen vallen er wel onder.
Om voldoende effect te sorteren en met het oog op de bescherming van de cliënt/patiënt, dient de beroepsvoorbereidende periode in totaal een periode te beslaan die overeenkomt met ten minste 30 werkweken van 40 uur die dienen te worden doorgebracht onder toezicht van een oogarts of optometrist die gerechtigd is de titel in kwestie te voeren. De begeleider vanuit de opleidingsinstelling is een door de instelling aangewezen docent die zorg draagt voor de coördinatie en erop toeziet dat de onderwijskundige doelen worden gehaald; deze behoeft evenwel niet de docent van het centrale vakgebied te zijn. Bovendien moet de student over een nagenoeg volledige deskundigheid beschikken om verantwoord cliënten op oogaandoeningen te kunnen screenen en oogonderzoek bij patiënten te verrichten. Voorkomen dient immers te worden dat cliënten/patiënten, die toch kwetsbaar zijn, onnodig risico lopen. Om bescherming van de cliënten/patiënten te waarborgen wordt op dit punt de vrijheid van de opleidingsinstellingen ter zake van de inrichting van het onderwijs ingeperkt door te bepalen dat de beroepsvoorbereidende periode aan het eind van de opleiding plaatsvindt (dit betekent in de tweede helft van de hoofdfase).
Om te voorkomen dat de student eenzijdig oefent, mag de beroepsvoorbereidende periode zich niet beperken tot één instelling of praktijk.
Het gebied van deskundigheid is in algemene zin hierboven (onder Verantwoording) reeds aan de orde gekomen.
De optometrist werkt als zelfstandige beroepsbeoefenaar in de eerstelijns gezondheidszorg. Hij is in staat tot het verrichten van een uitgebreid screenend onderzoek van de ogen, de adnexa en alle visuele vermogens alsmede de oculaire motiliteit van de cliënt met als doel eventuele oogaandoeningen op te sporen. Bij de screening gaat hij methodisch (volgens een bepaalde standaard) te werk, zodat alle oculaire, anatomische, fysiologische en visuele functies de revue passeren. Hij kan afwijkingen ter zake ontdekken en professioneel omschrijven; ook het afnemen van een anamnese bij de cliënt behoort tot zijn deskundigheid. Hij is uiteraard ook in staat het voorschrift te bepalen voor eventueel noodzakelijke optische correctiemiddelen (zoals bril en contactlens).
De door hem genoten (HBO-)opleiding stelt hem in staat pathologische aandoeningen te herkennen. Bewaking van de gezondheid van de ogen van de cliënten vormt een belangrijk onderdeel van zijn werkzaamheden. Op verwijzing van de huisarts of oogarts kan ook het regelmatig op oogaandoeningen screenen van patiënten met chronische ziekten tot zijn werkzaamheden behoren. Te denken valt hierbij aan chronische ziekten, welke het risico op oogaandoeningen vergroten. Binnen het LPO zouden afspraken gemaakt kunnen worden over de categorieën patiënten die hiervoor in aanmerking komen. De optometrist beschikt op basis van zijn opleiding in ieder geval over de vereiste kennis voor het verrichten en vervolgen van dergelijk onderzoek op oogaandoeningen.
Wat betreft de grens tussen screenen en behandelen zij opgemerkt, dat behandeling van oogpathologie uitdrukkelijk buiten het gebied van deskundigheid van de optometrist valt.
De optometrist is voorts opgeleid in het toepassen van – ten behoeve van het onderzoek van het oog onontbeerlijke – diagnostische farmaca. Om zijn (laagdrempelige) functie naar behoren te kunnen uitoefenen, moet hij de mogelijkheid hebben deze middelen rechtstreeks van de apotheek te betrekken. Te dien einde zal in artikel 5, eerste lid, onder a, van de Regeling U.R.-geneesmiddelen aan de aldaar genoemde categorieën van beroepsbeoefenaren die van de optometristen worden toegevoegd; voorts zal in een op basis van het onderhavige ontwerp-besluit te ontwerpen ministeriële regeling opgave worden gedaan van de farmaca die in aanmerking komen voor toepassing door de optometrist (alleen voor het onderzoek noodzakelijke farmaca). Het betreft hier dus niet het voorschrijven van farmaca aan de patiënt, doch de mogelijkheid voor de optometrist om over diagnostische farmaca te beschikken ten behoeve van zijn screeningswerkzaamheden. Het alternatief, het halen van een recept voor deze middelen door de patiënt bij de huisarts, zou immers de beoogde directe toegankelijkheid van de optometrist teniet doen.
De optometrist kan zijn deskundigheid uiteraard ook aanwenden buiten de individuele gezondheidszorg, bijvoorbeeld waar het betreft het voorschrijven, aanmeten, verstrekken en afpassen van visuele hulpmiddelen. Omdat het hier geen individuele gezondheidszorg betreft, blijft dit in het voorliggende besluit buiten beschouwing. In dit opzicht wijkt ondergetekende af van de door de Raad BIG in zijn eerdergenoemde advies voorgestelde deskundigheidsomschrijving, waarvan de werkzaamheden met betrekking tot de visuele hulpmiddelen – volgens de Raad de weerspiegeling van het huidige takenpakket van de optometrist – het eerste onderdeel vormen. Het tweede onderdeel in het voorstel van de Raad komt overeen met onderdeel a van de deskundigheidsomschrijving in het onderhavige besluit. Het derde onderdeel in het voorstel van de Raad vermeldt het op verwijzing van de (oog)arts verrichten van andere handelingen op het gebied van de oogzorg. Naar de mening van ondergetekende is dit te ruim geformuleerd. Bedoeld wordt het uitvoeren van vervolgonderzoeken inzake oogaandoeningen bij patiënten met chronische ziekten, kortom een afgebakend terrein. Daar de deskundigheidsomschrijving in het kader van de publieksvoorlichting en van de toepassing van de strafbepaling (in voorkomende gevallen dient de rechter te kunnen vaststellen, of een optometrist buiten zijn gebied van deskundigheid is getreden) zo helder mogelijk moet zijn en niet voor meerdere uitleg vatbaar, wijkt ondergetekende ook op dit punt af van het voorstel van de Raad.
Bij nader inzien acht ondergetekende het nog te vroeg om in deze nota van toelichting al een visie op de oogzorg te geven. Beter dan dat zaken op voorhand door de overheid worden geregeld, kan worden afgewacht hoe een en ander zich in de praktijk en bijvoorbeeld in de vorm van regionale experimenten ontwikkelt. Het LPO, waarin alle geledingen in de oogzorg zijn vertegenwoordigd, lijkt ondergetekende het aangewezen platform om hieraan richting te geven en de totstandkoming van afspraken tussen de onderscheiden beroepsbeoefenaren te bevorderen. Zo kan het (nieuwe) beroep van optometrist de kans krijgen zich een plaats in de gezondheidszorg te verwerven.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 augustus 2000, nr. 151.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2000-297.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.