Besluit van 22 juni 2000, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en het Besluit volksgezondheidssubsidies

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 20 april 2000, kenmerk DWJZ-2061444;

Gelet op artikel 10 van de Welzijnswet 1994 en artikel3 van de Kaderwet volksgezondheidssubsidies;

De Raad van State gehoord (advies van 25 mei 2000, No. W13.000170/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkgezondheid, Welzijn en Sport van 15 juni 2000, kenmerk DWJZ-U-2078225;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 1 wordt een artikel 1a ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Dit besluit is van toepassing op de verstrekking van uitkeringen en subsidies op beleidsterreinen die op grond van de artikelen 4, derde lid, en 5 van de wet tot de verantwoordelijkheid van het Rijk behoren, tenzij daarvoor bij een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, andere regels zijn gesteld.

B

Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De instelling die voor haar activiteiten of een gedeelte daarvan in een jaar een instellingssubsidie verlangt, dient uiterlijk dertien weken vóór de aanvang van het desbetreffende jaar een subsidieaanvraag in. De aanvraag wordt onderbouwd met een activiteitenplan en een begroting van de instelling en gaat, indien de liquiditeitsbehoefte niet regelmatig gespreid is over het jaar, vergezeld van een liquiditeitsprognose.

2. De tweede volzin van het derde lid komt te luiden:

Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en van het niveau van de kosten van de arbeidsvoorwaarden op het moment van indiening van de aanvraag.

3. In het vierde lid vervalt de laatste volzin.

4. In het vijfde lid vervalt: op aanvraag.

C

Artikel 7, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Overlegging van de in het eerste lid bedoelde afschriften kan achterwege blijven, indien de aanvrager er redelijkerwijs van uit kan gaan dat deze gegevens aan Onze Minister bekend zijn.

D

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

1. De laatste volzin van het vierde lid komt te luiden:

Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en van het niveau van de kosten van de arbeidsvoorwaarden op het moment van indiening van de aanvraag.

2. In het vijfde lid wordt «per kalenderkwartaal» vervangen door «per maand» en vervalt de laatste volzin.

3. In het zevende lid vervalt: op aanvraag.

E

In artikel 12, vierde lid, vervalt de laatste volzin.

F

Artikel 21 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van het eerste lid.

2. Na het tweede lid wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het eerste lid.

G

Artikel 32 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt een «1» geplaatst.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Onze Minister kan tevens bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

H

In het opschrift van Hoofdstuk V vervalt: en betaling.

I

Artikel 33 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «dertien weken» vervangen door: vier maanden.

2. In de aanhef van het vierde lid wordt na «Een jaarrekening behoeft» ingevoegd: , tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald,.

3. Na het vierde lid worden een vijfde en zesde lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.

  • 6. Onze Minister kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.

J

In artikel 34 vervalt de vierde volzin.

K

Artikel 36 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. In geval van een instellingssubsidie zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing indien het totaal van de door Onze Minister verleende subsidies met betrekking tot dat jaar minder dan f 250 000,– bedraagt.

2. Na het vierde lid wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In geval van een projectsubsidie zijn, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald, het eerste en tweede lid niet van toepassing indien de subsidie minder dan f 250 000,– bedraagt.

L

In het opschrift boven artikel 37 vervalt: en betaling.

M

In artikel 41, derde lid, vervalt: op aanvraag.

N

In artikel 45 wordt «De artikelen 14, tweede lid, derde en vierde lid,» vervangen door: De artikelen 14, tweede en derde lid,.

O

In het opschrift boven artikel 47 wordt «voorschriften» vervangen door: verplichtingen.

P

Na artikel 49 wordt een artikel 49a ingevoegd, luidende:

Artikel 49a

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de aan de verlening van bepaalde categorieën van uitkeringen te verbinden verplichtingen.

Q

Artikel 50 komt te luiden:

Artikel 50

  • 1. Binnen tien maanden na afloop van het kalenderjaar waarvoor een uitkering is verstrekt of in geval van een meerjarige uitkering binnen tien maanden na afloop van het laatste kalenderjaar waarvoor de uitkering is verstrekt, legt de provincie of gemeente een verantwoording over, waaruit blijkt of de activiteiten waarvoor de uitkering was bestemd, zijn uitgevoerd.

  • 2. Indien de uitkering bestaat uit een vergoeding van werkelijk gemaakte kosten blijkt uit de verantwoording tevens in hoeverre de verleende uitkering is besteed ten behoeve van het doel waarvoor zij was bestemd.

  • 3. Indien de uitkering meer bedraagt dan f 250 000,–, is de verantwoording voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4. Indien de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens voldoende blijken uit de vastgestelde jaarrekening van de provincie of gemeente, kan worden volstaan met de toezending van die jaarrekening en de daarbij behorende verslagen.

R

Artikel 51 komt te luiden:

Artikel 51

Binnen zes maanden na ontvangst van een verantwoording als bedoeld in artikel 50, eerste of tweede lid, of de jaarrekening, bedoeld in artikel 50, vierde lid, geeft Onze Minister een beschikking tot vaststelling van de uitkering. De artikelen 4:46, 4:49, 4:52, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

Het Besluit volksgezondheidssubsidies2 wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 2 wordt een artikel 2a ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

Dit besluit is van toepassing op de verstrekking van subsidies en uitkeringen voor activiteiten als bedoeld in artikel 2, tenzij daarvoor bij een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling als bedoeld in artikel 3 van de wet, andere regels zijn gesteld.

B

In artikel 6, derde lid, wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende:

Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en van het niveau van de kosten van de arbeidsvoorwaarden op het moment van indiening van de aanvraag.

C

Artikel 7, derde lid, komt te luiden:

Overlegging van de in het eerste lid bedoelde afschriften kan achterwege blijven, indien de aanvrager er redelijkerwijs van uit kan gaan dat deze gegevens aan Onze Minister bekend zijn.

D

In artikel 8, vierde lid, wordt na de laatste volzin een volzin toegevoegd, luidende:

Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en van het niveau van de kosten van de arbeidsvoorwaarden op het moment van indiening van de aanvraag.

E

Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van het eerste lid.

2. Na het tweede lid wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het eerste lid.

F

Artikel 26 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt een «1» geplaatst.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Onze Minister kan tevens bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

G

In artikel 27 worden na het vierde lid een vijfde en zesde lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn

  • 6. Onze Minister kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.

H

Artikel 30 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. In geval van een instellingssubsidie zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing indien het totaal van de door Onze Minister verleende subsidies met betrekking tot dat jaar minder dan f 250 000,– bedraagt.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. In geval van een projectsubsidie zijn, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald, het eerste en tweede lid niet van toepassing indien de subsidie minder dan f 250 000,– bedraagt.

Artikel 30, vijfde lid, komt te luiden:

I

Na artikel 40 wordt een artikel 40a ingevoegd, luidende:

Artikel 40a

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de aan de verlening van bepaalde categorieën van uitkeringen te verbinden verplichtingen.

J

Artikel 41 komt te luiden:

Artikel 41

  • 1. Binnen tien maanden na afloop van het kalenderjaar waarvoor een uitkering is verstrekt of in geval van een meerjarige uitkering binnen tien maanden na afloop van het laatste kalenderjaar waarvoor de uitkering is verstrekt, legt de provincie of gemeente een verantwoording over, waaruit blijkt of de activiteiten waarvoor de uitkering was bestemd, zijn uitgevoerd.

  • 2. Indien de uitkering bestaat uit een vergoeding van werkelijk gemaakte kosten blijkt uit de verantwoording tevens in hoeverre de verleende uitkering is besteed ten behoeve van het doel waarvoor zij was bestemd.

  • 3. Indien de uitkering meer bedraagt dan f 250 000,–, is de verantwoording voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4. Indien de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens voldoende blijken uit de vastgestelde jaarrekening van de provincie of gemeente, kan worden volstaan met de toezending van die jaarrekening en de daarbij behorende verslagen.

K

Artikel 42 komt te luiden:

Artikel 42

Binnen zes maanden na ontvangst van een verantwoording als bedoeld in artikel 41, eerste of tweede lid, of de jaarrekening, bedoeld in artikel 41, vierde lid, geeft Onze Minister een beschikking tot vaststelling van de uitkering. De artikelen 4:46, 4:49, 4:52, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij is geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 juni 2000

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de dertiende juli 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

Met het onderhavige besluit worden het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en het Besluit volksgezondheidssubsidies gewijzigd. Deze wijzigingen strekken er toe om enkele nieuwe bepalingen op te nemen en voorts om beide besluiten met elkaar in overeenstemming te brengen.

In beide besluiten wordt een nieuw artikel opgenomen dat duidelijkheid verschaft over de reikwijdte van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur. In beide besluiten ontbrak een dergelijke bepaling.

Voorts zijn de artikelen die betrekking hebben op de vaststelling van specifieke uitkeringen aangevuld. De voorheen geldende bepalingen waren uitsluitend afgestemd op subsidiëring op basis van werkelijk gemaakte kosten. In de praktijk blijkt behoefte aan een bepaling die beter aansluit bij een afrekening op basis van budgetfinanciering.

Voorts zijn enige artikelen gewijzigd die betrekking hebben op voorschriften waaraan in de praktijk niet of nauwelijks behoefte blijkt te bestaan en die uitsluitend voor zowel de subsidieontvanger als de subsidiegever onnodige administratieve lasten met zich mee brengen dan wel als knelpunt worden ervaren. Tot slot is van de gelegenheid is gebruik gemaakt bestaande verschillen tussen genoemde besluiten op te heffen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL I, onderdeel A en ARTIKEL II, onderdeel A

Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Welzijnswet 1994 en artikel 3 van de Kaderwet volksgezondheidssubsidies kunnen bij algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld. Beide bepalingen bieden de mogelijkheid om per subsidiestroom een regeling te treffen ofwel op het niveau van een algemene maatregel van bestuur ofwel op het niveau van een ministeriële regeling ofwel een combinatie van een algemene maatregel van bestuur en een of meerdere ministeriële regelingen. Zowel voor de subsidies krachtens de Welzijnswet 1994 als voor de subsidies krachtens de Kaderwet volksgezondheidssubsidies is één, in principe voor alle subsidiestromen geldende algemene maatregel van bestuur, gecombineerd met een daarop gebaseerde ministeriële regeling tot stand gekomen. Voor het merendeel van de subsidies op VWS-terrein bieden beide besluiten ook een passend kader. Voor enkele subsidiestromen zijn de hierin gestelde regels evenwel niet altijd even adequaat toegesneden op de aard van sommige subsidies. In de algemene maatregelen van bestuur worden grofweg twee typen van subsidies onderscheiden, te weten de instellingssubsidies en de projectsubsidies. Ongeacht de hoogte, de duur en het karakter van deze subsidies gelden altijd dezelfde verplichtingen. Soms blijkt in de praktijk behoefte te zijn aan een minder stringente regeling bijvoorbeeld bij subsidies die bescheiden van omvang zijn of slechts een ondersteunend karakter hebben en als zodanig een gering deel vormen op het totaal van de kosten van de activiteiten. Soms is er juist behoefte aan aanvullende verplichtingen of aan meer specifiek aan de aard van de subsidieverstrekking gerelateerde regels.

In beide besluiten ontbrak een bepaling omtrent de reikwijdte. Dit leidde tot onzekerheid of zonder nadere bepaling hieromtrent, beide besluiten andere subsidieregelingen, waartoe de wetten wel de mogelijkheid bieden, zouden uitsluiten. Om mogelijke misverstanden dienaangaande uit te sluiten is in het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid artikel 1a en in het Besluit volksgezondheidssubsidies artikel 2a opgenomen. Beide artikelen bepalen de reikwijdte van genoemde besluiten en maken duidelijk dat de desbetreffende besluiten niet van toepassing zijn, indien er andere regels zijn gesteld.

Aldus staat buiten twijfel dat de in beide genoemde wetten opgenomen mogelijkheid om zonodig per subsidiestroom een regeling te treffen ook kan worden benut.

ARTIKEL I

B en D

Bij instellingssubsidies dient, indien de liquiditeitsbehoefte niet regelmatig is gespreid, de aanvraag vergezeld te gaan van een liquiditeitsprognose. De praktijk wijst uit dat de liquiditeitsbehoefte bij instellingssubsidies over het algemeen regelmatig over het jaar gespreid is. Om deze reden is de verplichting om hiervan bij de aanvraag apart melding te maken, geschrapt. Artikel 6, eerste en vierde lid, is daarom gewijzigd.

De liquiditeitsbehoefte kan bij projecten sterk fluctueren. Om de bevoorschotting zo goed mogelijk te kunnen afstemmen op de behoefte, blijkt de verstrekking van deze gegevens per kwartaal niet te volstaan. In artikel 11, vijfde lid, is daarom frequenter vermelding van de liquiditeitsprognose, namelijk per maand, voorgeschreven.

Artikel 6, vijfde lid, en artikel 11, zevende lid, voorzien in de mogelijkheid van een ontheffing van de aanvraagtermijn. De bepaling dat hieraan altijd een aanvraag ten grondslag dient te liggen is geschrapt, nu het wenselijk is gebleken om ook ambtshalve ontheffing te kunnen verlenen. Het steeds verlangen van een aanvraag voor ontheffing levert in de praktijk alleen onnodige administratieve lasten en vertraging op.

Met deze wijzigingen worden de artikelen 6 en 11 in overeenstemming gebracht met de artikelen 6 en 8 van het Besluit volksgezondheidssubsidies.

Het voorschrift dat in de artikelen 6, derde lid, en 11, vierde lid, was opgenomen dat het begroten geschiedt naar het loon- en prijspeil van 1 januari van het jaar van indiening van de aanvraag, is gewijzigd. De praktijk bij de subsidies laat zien dat in het merendeel van de gevallen de begroting wordt ingediend op basis van een actueel prijspeil. Dit blijkt bij nader inzien een juister standpunt. Om die reden is er voor gekozen om het moment van indiening van de aanvraag als maatstaf te hanteren.

C en E

De artikelen 7 en 12 bepalen dat privaatrechtelijke rechtspersonen die een instellings- dan wel een projectsubsidie aanvragen bepaalde gegevens dienen over te leggen. Het derde lid van artikel 7 en het vierde lid van artikel 12 bieden de mogelijkheid om een gedeelte van deze gegevens achterwege te laten, indien deze bekend mogen worden verondersteld. Hiervan dient dan wel mededeling te worden gedaan in de aanvraag. Laatstgenoemde verplichting tot mededeling is geschrapt, nu bij de beoordeling van een subsidieaanvraag standaard het beschikbaar hebben van deze gegevens wordt getoetst. Er is derhalve geen behoefte aan deze verplichting.

Met deze wijzingen worden beide artikelen in overeenstemming gebracht met de artikelen 7 en 9 van het Besluit volksgezondheidssubsidies.

Voorts is het in het derde lid van artikel 7 gemaakte onderscheid ten aanzien van de in het eerste lid, onder c, te verstrekken gegevens opgeheven. Naar huidig inzicht dient de mogelijkheid om de gegevens bij de aanvraag achterwege te laten ook te gelden voor gegevens die betrekking hebben op de financiële toestand van de instelling. Deze informatie wordt immers bij structureel gesubsidieerde instellingen verstrekt bij de aanvraag tot subsidievaststelling. De periode tussen de aanvraag voor de vaststelling van de subsidie en de aanvraag om subsidie is betrekkelijk kort zodat de bij de vaststelling verstrekte informatie als voldoende actueel kan worden beschouwd.

G

In het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid zijn de verplichtingen geregeld die aan de subsidieontvanger kunnen worden opgelegd. Daarnaast bestaat soms behoefte om in aanvulling daarop meer specifieke, op de concrete situatie toegesneden, verplichtingen te kunnen opleggen. Artikel 4:38, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorziet er in om naast de mogelijkheid op grond van wettelijk voorschrift verplichtingen op te leggen, verplichtingen voor te schrijven bij de beschikking tot subsidieverlening. Om deze reden is aan artikel 32 een artikellid toegevoegd dat het mogelijk maakt om verplichtingen op te leggen in de vorm van voorschriften verbonden aan de subsidieverlening.

H en L

De bepalingen over betaling van subsidies zijn met de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht geschrapt. Met de aanpassingswetgeving is verzuimd in de hoofdstuk- en afdelingaanduiding het woord «betaling» te schrappen. Van de gelegenheid is gebruikt gemaakt dit alsnog te doen.

I

De termijn voor indiening van de vaststellingsaanvraag was op grond van artikel 33 dertien weken. Deze termijn is, nu in de praktijk gebleken is dat deze aan de krappe kant is, gewijzigd in vier maanden. In artikel 27 van het Besluit volksgezondheidssubsidies is reeds deze termijn opgenomen. Voor het merendeel van de subsidieontvangers is dit een haalbare termijn.

Sommige categorieën van ontvangers van instellingssubsidies kunnen evenwel ook aan deze termijn niet voldoen. Het gaat daarbij met name om instellingen die voor het leveren van de benodigde informatie afhankelijk zijn van derden. Hierbij valt te denken aan ledenorganisaties waarbij het activiteitenverslag en de jaarrekening ingevolge de statuten goedgekeurd dienen te zijn door de algemene ledenvergadering. Er is derhalve behoefte om onder omstandigheden te kunnen afwijken van de termijn van vier maanden. Het toegevoegde vijfde lid voorziet in de mogelijkheid om voor categorieën van instellingen vrijstelling te verlenen van de termijn van vier maanden. Op grond van het toegevoegde zesde lid kan van deze termijn ontheffing worden verleend.

Ten aanzien van de wijziging van het vierde lid zij het volgende opgemerkt. In principe behoeft bij een projectsubsidie of een subsidie aan een publiekrechtelijke rechtspersoon geen jaarrekening verstrekt te worden. De wijziging voorziet in de mogelijkheid hierop een uitzondering te maken. In een aantal gevallen is het uit oogpunt van doelmatig subsidiebeheer noodzakelijk gebleken toch over de jaarrekening te kunnen beschikken. Dit is met name het geval wanneer de projectsubsidie (nagenoeg) de enige inkomstenbron is van de instelling. Voorts is hieraan behoefte wanneer de toe te kennen projectsubsidies in de praktijk leiden tot een structurele subsidierelatie, welke vergelijkbaar is met een relatie zoals die geldt bij het verlenen van instellingssubsidie.

J

De passage in artikel 34 (oud) dat in ieder geval verschillen van 5% tussen declaratie en begroting belangrijk worden geacht, is geschrapt, omdat dit in de praktijk, met name in gevallen waarin een klein subsidiebedrag is verleend, niet werkbaar is gebleken. Per geval zal bekeken dienen te worden wanneer sprake is van een belangrijk verschil tussen declaratie en begroting. In het vergelijkbare artikel 28 van het Besluit volksgezondheidssubsidies was een dergelijke passage al achterwege gelaten.

K

Artikel 36, vierde lid, (oud) regelde onder welke omstandigheden van een accountantsverklaring kon worden afgezien. Dit artikellid is op een aantal onderdelen herzien. Allereerst is voor de gehanteerde grensbedragen waaronder geen accountantscontrole is vereist, uitsluitend het totaal van de door de minister verstrekte subsidies bepalend. Voorheen dienden daarvoor ook andere door de Rijksoverheid verstrekte subsidies meegeteld te worden. In de praktijk blijkt dit voorschrift niet altijd even zinvol te zijn. Deze bepaling kon er toe leiden dat bij betrekkelijk geringe VWS-subsidies door de bijtelling van de overige in vergelijking omvangrijke Rijkssubsidies, een accountantsverklaring verplicht is die in geen verhouding staat tot het verstrekte subsidiebedrag. Bovendien is niet altijd te achterhalen of te controleren of er andere Rijkssubsidies zijn verworven.

Voorts is de voorheen bij instellingssubsidies bestaande koppeling met de begrote exploitatielasten geschrapt. Deze koppeling kon tot gevolg hebben dat bij een instellingssubsidie van minder dan het grensbedrag van f 250 000,– toch een accountantsverklaring omtrent de naleving van de subsidievoorschriften werd gevraagd, indien de totale exploitatiekosten meer dan f 500 000,– bedroegen. Naar huidig inzicht dient de verplichting van een accountantsverklaring verband te houden met de hoogte van de verstrekte subsidie en niet zozeer met de hoogte van de exploitatielasten van de instelling.

Tot slot is het in het vierde lid (oud) bepaalde ondergebracht in twee artikelleden (de leden vier en vijf). Het vierde lid (oud) was door de zinsnede «Indien de voor het boekjaar begrote exploitatielasten..» onvoldoende toegesneden op de projectsubsidie en verschafte niet de vereiste helderheid. Projectsubsidies behoeven immers in het geheel niet samen te vallen met een boekjaar. Met deze wijziging is onderscheiden naar de instellings- en projectsubsidie. Hiermee wordt duidelijker de bedoeling ten aanzien van projectsubsidies tot uitdrukking gebracht. Daarbij is voor projectsubsidies nog voorzien in de mogelijkheid om alsnog bij de subsidieverlening de subsidieontvanger te verplichten tot een accountantsverklaring. In de gevallen dat een instelling meerdere projectsubsidies ontvangt kan het totaal bedrag aan subsidie van dien aard zijn dat een accountantsverklaring toch op zijn plaats is.

M

Artikel 41, derde lid, voorziet in de mogelijkheid van een ontheffing van de aanvraagtermijn. De bepaling dat hieraan altijd een aanvraag ten grondslag dient te liggen is geschrapt, nu het wenselijk is gebleken dat het ambtshalve verlenen van ontheffing ook mogelijk moet kunnen zijn. Het steeds verlangen van een aanvraag voor ontheffing levert in de praktijk alleen onnodige administratieve lasten en vertraging op. In artikel 33 van het Besluit volksgezondheidssubsidies was dit reeds zo geregeld.

N

In artikel 45 is de verwijzing naar een niet meer bestaand vierde lid van artikel 14 geschrapt.

O

De wijziging van artikel 47 betreft een terminologische aanpassing aan de Algemene wet bestuursrecht.

P

In hoofdstuk IV, dat betrekking heeft op de specifieke uitkeringen, is een met artikel 32 vergelijkbare bepaling opgenomen die er in voorziet bij ministeriële regeling nadere regels te kunnen stellen omtrent de aan een uitkering te verbinden verplichtingen. In de praktijk is gebleken dat hieraan behoefte bestaat.

Q en R

Op basis van artikel 50 (oud) diende een gemeente of provincie in de verantwoording aan te geven in hoeverre de verleende uitkering is besteed ten behoeve van het doel waarvoor de uitkering was bestemd. Deze wijze van verantwoording blijkt in de praktijk niet aan te sluiten bij de verschillende berekeningswijzen van specifieke uitkeringen. Feitelijk is deze wijze van verantwoording alleen toepasbaar wanneer de uitkering bestaat uit een vergoeding van werkelijk gemaakte kosten. Derhalve is bij de onderhavige wijziging ook een wijze van verantwoorden opgenomen waarin alleen aangegeven behoeft te worden of de activiteiten waarvoor de uitkering was bestemd zijn uitgevoerd. Deze laatste wijze van verantwoorden kan worden toegepast bij uitkeringen waarbij een bepaald budget wordt toegekend of waarbij de vergoeding bestaat uit een normbedrag per gerealiseerde eenheid (de zogenaamde PxQ berekeningswijze).

De passage «voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin» in het derde lid van artikel 50 wordt vervangen door de passage «en de daarbij behorende verslagen» om te voorkomen dat er verwarring bestaat over wat voor een accountantverklaring nu gewenst is. De bedoeling is dat volstaan kan worden met de blijkens artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 217, tweede lid, van de Provinciewet, bij de jaarrekening behorende accountantsverklaring en de bevindingen van de accountant over de administratie en het beheer. Een aparte accountantsverklaring bij de jaarrekening is niet nodig.

De wijziging van artikel 51 is het gevolg van de wijziging van artikel 50.

ARTIKEL II

De wijzigingen van het Besluit volksgezondheidssubsidies sluiten aan bij die van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid. Voor de toelichting wordt daarom volstaan met een verwijzing naar de corresponderende artikelen van laatstgenoemd besluit.

A

Deze wijziging is toegelicht in artikel I, onder A.

B

Deze wijziging komt overeen met de wijziging in artikel I, onderdeel B, onder 2.

C

Deze wijziging komt overeen met de wijziging in artikel I, onderdeel C.

D

Deze wijziging komt overeen met de wijziging in artikel I, onderdeel D, onder 1.

F

Deze wijzigingen komen overeen met de wijzigingen in artikel I, onderdeel G.

G

Deze wijziging komt overeen met de wijziging in artikel I, onderdeel I, onder 3.

H

Deze wijzigingen komen overeen met de wijzigingen in artikel I, onderdeel K.

I

Deze wijziging komt overeen met artikel I, onderdeel P.

J en K

Deze wijzigingen komen overeen met de wijzigingen in artikel I, onderdelen Q en R.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Stb. 1994, 909, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 juli 1998, Stb. 481.

XNoot
2

Stb. 1998, 390.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven