Besluit van 4 juli 2000, houdende verhoging van de
in de artikelen 63b lid 2 onder a, 153 lid 2 onder a en 263 lid 2 onder a
van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde grensbedragen alsmede omzetting
in euro (financiële benedengrens verplichte structuurregeling)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 27 juni 2000, no.
5036220/00/6;
Gelet op de artikelen 63b lid 3, 153 lid 4 en 263 lid 4 van boek
2 van het Burgerlijk Wetboek en op artikel XXII van de Wet van 16 juni 1988
tot invoering van de structuurregeling voor grote coöperaties en voor
grote onderlinge waarborgmaatschappijen, Stb. 305;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel I
De bedragen, bedoeld in de artikelen 63b lid 2 onder a, 153 lid 2 onder
a en 263 lid 2 onder a van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, worden elk verhoogd
tot en omgezet in 13 000 000 euro.
Artikel II
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 september 2000.
Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit,
dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden
geplaatst.
's-Gravenhage, 4 juli 2000
Beatrix
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Uitgegeven de dertiende juli 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
Wijziging van de grensbedragen voor de toepassing van de verplichte structuurregeling
vindt bij koninklijk besluit plaats op grond van de artikelen 63b lid 2 onder
a, 153 lid 2 onder a en 263 lid 2 onder a van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Lid 3 van artikel 63b en de leden 4 van de artikelen 153 en 263 bevatten de
regels die daarbij in acht moeten worden genomen. Sinds de inwerkingtreding
van de Wet van 16 juni 1988 tot invoering van de structuurregeling voor grote
coöperaties en voor grote onderlinge waarborgmaatschappijen, Stb. 305,
is het daarbij in acht te nemen indexcijfer, de prijsindex van de bruto investeringen
in vaste activa van bedrijven (artikel XXII lid 3). Bij die wet is tevens
bepaald dat als datum sedert welke de ontwikkeling van dit indexcijfer wordt
vastgesteld geldt 1 juli 1971 en dat als grensbedrag op die dag f 10
miljoen geldt.
Vanaf de invoering van de structuurregeling zijn de grensbedragen tot
respectievelijk f 20 miljoen (besluit van 1 september 1983, Stb. 428),
tot f 22,5 miljoen (besluit van 3 april 1987, Stb. 145) en – voor
het laatst – tot f 25 miljoen verhoogd (besluit van 14 november
1992, Stb. 602).
Het prijsindexcijfer van de bruto investeringen in vaste activa van bedrijven
bedroeg in 1998 blijkens tabel M9 van de CBS-Nationale rekeningen 1998 volgens
voorlopige berekening 105,3 op basis van 1995 = 100. Uitgaande van het grensbedrag
van 10 miljoen gulden in 1971, dat op basis van 1995 = 100 leidt tot een prijsindexcijfer
van 39, resulteren de gecumuleerde prijsmutaties in de periode 1971–1998
tot een grensbedrag van (105,3 : 39,0) x f 10 miljoen = f 27 miljoen.
Omdat dit bedrag niet minder dan f 2 miljoen afwijkt van het laatst vastgestelde
bedrag van f 25 miljoen, kan het grensbedrag opnieuw worden vastgesteld
op f 27 miljoen.
In verband met de inwerkingtreding van de Wet van 8 juni 2000, tot wijziging
van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van de euro,
Stb. 267, bestaat tevens aanleiding het grensbedrag te laten luiden in euro
in plaats van gulden. Na omrekening in euro bedraagt het grensbedrag afgerond
13 miljoen euro.
De verhoging van het grensbedrag heeft tot gevolg dat naamloze vennootschappen,
besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, coöperaties
en onderlinge waarborgmaatschappijen die niet aan de nieuwe grens voldoen,
niet verplicht aan de structuurregeling zijn onderworpen. Wanneer rechtspersonen
hun statuten krachtens de wet aan de structuurregeling hebben aangepast, zullen
zij die regeling behouden, zolang de aandeelhouders of leden de statuten op
dit punt niet wijzigen. Tot een dergelijke statutenwijziging kan niet worden
besloten dan nadat drie jaren zijn verlopen na het doorhalen van de inschrijving
als grote rechtspersoon vanwege het niet langer voldoen aan de wettelijke
grootte-grenzen (artikelen 63c lid 2, 154 lid 2 en 264 lid 2 van boek 2 van
het Burgerlijk Wetboek). Een bestuursbesluit omtrent een voorstel tot wijziging
van de statuten vereist voorts de goedkeuring van de raad van commissarissen
(artikelen 63j lid 1 sub g, 164 lid 1 sub g en 274 lid 1 sub g). De rechtspersonen
kunnen ook vrijwillig het structuurregime handhaven.
In zijn advies van 18 december 1981 over het ontwerp van het besluit van
15 november 1982, Stb. 635, houdende regelen ter uitvoering van de artikelen
153 lid 4 en 263 lid 4 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, heeft het Dagelijks
Bestuur van de Sociaal-Economische Raad aanbevolen dat rechtspersonen die
zouden overwegen om de voornoemde inschrijving te laten doorhalen met de bedoeling
om drie jaar later een einde te kunnen maken aan de toepassing van de structuurregeling,
de besluitvorming daaromtrent zowel procedureel als inhoudelijk met bijzondere
zorgvuldigheid te zullen doen plaatsvinden, vanwege de maatschappelijke gevolgen
van een beëindiging van de toepassing van de structuurregeling.
De huidige verhoging van het grensbedrag is gering en bijzondere problemen
zijn niet te verwachten. Niettemin breng ik graag de aanbeveling van het Dagelijks
Bestuur van SER opnieuw in herinnering.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals