Besluit van 15 juni 2000, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enige andere besluiten in verband met de implementatie van de Richtlijnen 92/85/EEG en 96/34/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 oktober 1992 respectievelijk 3 juni 1996

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 februari 2000, nr. AD2000/U57926, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, Afdeling Arbeidsvoorwaarden, gedaan mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

Gelet op de Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en op de Richtlijn 96/34/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 juni 1996 inzake de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof en op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 4 mei 2000, nr. WO4.00.01191/1);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 mei 2000, AD2000/U69990, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsbeleid Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden, gedaan mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan;

ARTIKEL I

Het Algemeen Rijksambtenarenreglement wordt1 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 22, tiende lid, onder c, wordt de zinsnede «in artikel 46» vervangen door: in artikel 33fb, derde en vierde lid.

B

Artikel 33fb wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot het derde tot en met het vijfde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, dat komt te luiden als volgt:

  • 2. Gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof behoudt de vrouwelijke ambtenaar haar aanspraak op bezoldiging overeenkomstig artikel 37.

2. Het vijfde lid wordt geschrapt.

C

Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, wordt de zinsnede «in artikel 46, derde lid,» vervangen door: in artikel 33fb, vierde lid,.

2. Onder vernummering van het vierde tot en met het achtste lid tot het vijfde tot en met het negende lid, wordt een nieuw vierde lid ingevoegd dat komt te luiden als volgt:

  • 4. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens het aanvragen of het opnemen van ouderschapsverlof.

3. In het negende lid wordt de zinsnede «zesde en zevende lid» vervangen door: zesde, zevende en achtste lid.

D

Artikel 98 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt als volgt te luiden:

  • 5. Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar als bedoeld in het derde lid, onder a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar wegens door de zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof.

2. Onder vernummering van het zesde tot en met het elfde lid tot het zevende tot en met het twaalfde lid wordt een nieuw zesde lid ingevoerd, luidende:

  • 6. Voor het bepalen van het in het derde lid, onder a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld:

    a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen,

    b. indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof,

    c. indien een onder b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.

3. In het achtste en negende lid wordt de zinsnede «in het zesde lid» vervangen door: in het zevende lid.

4. In het tiende lid wordt de zinsnede «in het achtste lid» vervangen door: in het negende lid en de zinsnede «Het vijfde lid» door: Het zesde lid.

5. In het elfde lid wordt de zinsnede «in het zesde lid» vervangen door: in het zevende lid.

ARTIKEL II

Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 35, tiende lid, onder c, wordt de zinsnede «in artikel 81» vervangen door: in artikel 62c, derde en vierde lid.

B

Artikel 62c wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot het derde tot en met het vijfde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, dat komt te luiden als volgt:

  • 2. Gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof behoudt de vrouwelijke ambtenaar haar aanspraak op bezoldiging overeenkomstig artikel 72.

2. Het vijfde lid wordt geschrapt.

C

Artikel 125 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, wordt de zinsnede «in artikel 81, derde lid,» vervangen door: in artikel 62c, vierde lid,.

2. Onder vernummering van het vierde tot en met het achtste lid tot het vijfde tot en met het negende lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd dat komt te luiden als volgt:

  • 4. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens het aanvragen of het opnemen van ouderschapsverlof.

3. In het negende lid wordt de zinsnede «zesde en zevende lid» vervangen door: zesde, zevende en achtste lid.

D

Artikel 129 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt als volgt te luiden:

  • 5. Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar als bedoeld in het derde lid, onder a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar wegens door de zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof.

2. Onder vernummering van het zesde tot en met het elfde lid tot het zevende tot en met het twaalfde lid wordt een nieuw zesde lid ingevoerd, luidende:

6. Voor het bepalen van het in het derde lid, onder a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld:

a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen,

b. indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof,

c. indien een onder b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.

3. In het achtste en negende lid wordt de zinsnede «in het zesde lid» vervangen door: in het zevende lid.

4. In het tiende lid wordt de zinsnede «in het achtste lid» vervangen door: in het negende lid en de zinsnede «Het vijfde lid» door: Het zesde lid.

5. In het elfde lid wordt de zinsnede «in het zesde lid» vervangen door: in het zevende lid.

ARTIKEL III

Het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 97 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt de zinsnede «in artikel 46, derde lid, van het ARAR» vervangen door: in artikel 33fb, vierde lid, van het ARAR.

2. Onder vernummering van het vierde tot en met het achtste lid in het vijfde tot en met het negende lid, wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, dat komt te luiden als volgt:

  • 4. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens het aanvragen of het opnemen ouderschapsverlof.

3. In het negende lid wordt de zinsnede «tweede tot en met zevende lid» vervangen door: tweede tot en met het achtste lid.

B

Artikel 101 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt als volgt te luiden:

  • 5. Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar als bedoeld in het derde lid, onder a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof.

2. Onder vernummering van het zesde lid tot en met het veertiende lid tot het zevende lid tot en met het vijftiende lid wordt een nieuw zesde lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Voor het bepalen van het in het derde lid, onder a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld:

    a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen,

    b. indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof,

    c. indien een onder b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.

3. In het achtste en negende lid wordt de zinsnede «in het zesde lid» vervangen door: in het zevende lid.

4. In het tiende lid wordt de zinsnede «in het achtste lid» vervangen door: in het negende lid en de zinsnede «Het vijfde lid» door: Het zesde lid.

5. In het elfde lid wordt de zinsnede «in het zesde lid» vervangen door: in het zevende lid.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 juni 2000

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de zesde juli 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. De Europese Richtlijn 96/34/EG

Aanleiding voor onderhavig besluit vormt in eerste instantie de implementatie van de Richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (PbEG L 145). Op 14 december 1995 hebben deze algemene branche-overkoepelende werkgevers- en werknemersorganisaties op Europees niveau een raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof gesloten. De Raad heeft besloten de in deze raamovereenkomst neergelegde afspraken integraal over te nemen in een richtlijn.

Deze raamovereenkomst richt zich onder meer op:

• een individueel recht op ouderschapsverlof voor mannelijke en vrouwelijke werknemers, werkzaam in markt- en overheidssector, gedurende minimaal drie maanden om voor hun kind tot maximaal 8 jaar te zorgen;

• voorwaarden en wijze van toepassing van het ouderschapsverlof;

• een ontslagbescherming wegens het aanvragen of het opnemen van ouderschapsverlof;

• een terugkeerrecht na het ouderschapsverlof in de oude functie of indien dat niet mogelijk is in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie;

• het ongewijzigd blijven van de op de datum van ouderschapsverlof door de werknemer verworven rechten of rechten in wording;

• maatregelen om werknemers toe te staan hun werk overeenkomstig de wetgeving, CAO's en/of nationale gebruiken te verzuimen door overmacht in verband met onvoorziene gezinsomstandigheden in gevallen van ziekte of ongeval, waardoor de onmiddellijke aanwezigheid van de werknemer vereist is.

Behoudens een ontslagbescherming wegens het aanvragen of het opnemen van ouderschapsverlof voldoet het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) aan de eisen van deze Richtlijn. Zo is in artikel 33g van het ARAR een individueel recht op – betaald – ouderschapsverlof aan de rijksambtenaar toegekend voor de verzorging van kinderen tot de leeftijd van acht jaar. De in dit artikel geregelde voorwaarden voor de toekenning van het verlof zijn niet in strijd met deze Richtlijn. In artikel 33fa is een recht op zorgverlof bij calamiteiten onder behoud van volle bezoldiging geregeld.

Met betrekking tot de ontslagbescherming wegens het aanvragen of het opnemen van ouderschapsverlof voldoet het ARAR niet volledig aan de Richtlijn. Derhalve is bij onderhavig besluit een ontslagbescherming voor rijksambtenaren ingevoerd, die op een tijdelijke basis werkzaam zijn. Ingevolge artikel 95 van het ARAR kan de tijdelijke aanstelling namelijk op elk moment worden opgezegd, tenzij een opzegging in strijd is met een opzeggingsverbod. Voor rijksambtenaren, die in vast dienstverband werkzaam zijn, geldt het in artikel 98 van het ARAR neergelegde gesloten ontslagsysteem met limitatief opgesomde ontslaggronden. Aangezien er geen ontslaggrond wegens het aanvragen of het opnemen van ouderschapsverlof is opgenomen in artikel 98 ARAR, kan een rijksambtenaar werkzaam op een vast dienstverband wegens deze reden niet worden ontslagen. Derhalve hoeft artikel 98 ARAR als gevolg van deze Richtlijn niet te worden aangepast.

Mutatis mutandis geldt hetgeen, dat hierboven gesteld is ten aanzien van het ARAR, eveneens voor het Ambtenarenreglement Staten-Generaal (ARSG) en het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ).

2. Europese Richtlijn 92/85/EEG en de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 29 mei 1997, nr. C-400/95, Jurisprudentie 1997, blz. I-2725 (het Larsson-arrest) en van 30 juni 1998, nr. C-394/96, Jurisprudentie 1998, blz. I-4185 (het Brown-arrest)

In het kader van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie heeft de Raad van de Europese Gemeenschappen op 19 oktober 1992 Richtlijn nr. 92/85/EEG (PbEG L 348) inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (de zwangerschapsrichtlijn) vastgesteld.

Deze richtlijn richt zich onder meer op:

• een aantal algemene verplichtingen;

• een blootstellingsverbod van zwangere vrouwen en werkneemsters tijdens de lactatie aan gevaarlijke stoffen;

• een verbod van nachtarbeid;

• een minimum van 14 weken zwangerschaps- en bevallingsverlof;

• een vrijstelling van zwangere vrouwen om zonder loonderving zwangerschapsonderzoek te kunnen ondergaan indien dit onderzoek gedurende de werktijd moet plaatsvinden;

• een ontslagverbod gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof behalve in uitzonderingsgevallen, die geen verband houden met de zwangerschap of de bevalling en overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken zijn toegestaan, voor zover de bevoegde instantie hiermee heeft ingestemd;

• het verstrekken van een adequate uitkering gedurende dit verlof. Voor wat de uitkering betreft wordt als minimumeis gesteld, dat een uitkering gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt toegekend die minimaal gelijk is aan het inkomen, dat de werkneemster zou hebben gehad in geval van een onderbreking van haar werkzaamheden om gezondheidsredenen. In de considerans wordt opgemerkt dat met uitzondering van de gelijkstelling voor wat betreft de uitkering zwangerschap en bevalling in geen geval met ziekte mag worden gelijkgesteld. In een aan de Richtlijn gehechte verklaring van de Raad en de Commissie van 19 oktober 1992 wordt deze zienswijze nogmaals uitdrukkelijk bevestigd.

De zwangerschapsrichtlijn is deels geïmplementeerd in de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, die beide van toepassing zijn op zowel de markt- als de overheidssector. Het betreft hier onder meer de algemene verplichtingen en het blootstellingsverbod. In bijlage 1 bij laatstgenoemd besluit, zoals dit in het Staatsblad 1997, 60, is gepubliceerd, wordt een overzicht gegeven op welke wijze de implementatie is geschied. Hier wordt kortheidshalve verwezen naar deze bijlage.

Voor een ander deel is deze richtlijn geïmplementeerd in de Arbeidstijdenwet. Ook de overheid, waaronder de sector Rijk, valt onder het bereik van deze wet. Het verbod op nachtarbeid voor zwangere (overheids)werkneemsters is neergelegd in artikel 4:5, vijfde lid, van de Arbeidstijdenwet. De vrijstelling van zwangere (overheids)werkneemsters om zonder loonderving zwangerschapsonderzoek te kunnen ondergaan indien dit onderzoek gedurende de werktijd moet plaatsvinden, is in artikel 4:5, zesde lid, van de Arbeidstijdenwet geregeld.

Aan een aantal verplichtingen die de richtlijn stelt, voldoet het ARAR. De duur van het zwangerschaps- en bevallingsverlof is ingevolge artikel 33fb, derde en vierde (nieuw) lid, op 16 weken gesteld. Hetzelfde artikel regelde tevens in het vierde lid (oud) de hoogte van de uitkering tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof op een wijze, die in overeenstemming is met de richtlijn. De ontslagbescherming van de zwangere rijksambtenaar is in het ARAR conform de norm van de zwangerschapsrichtlijn geregeld. Een in tijdelijke dienst of in vaste dienst aangestelde rijksambtenaar kan op grond van respectievelijk de artikelen 95 (zoals aangepast bij dit besluit) en 98 van het ARAR niet worden ontslagen vanwege haar zwangerschap. Op dit punt zij hier verwezen naar de hierboven gegeven uitleg omtrent het open en gesloten ontslagsysteem van het ARAR.

Naar aanleiding van de uitspraken van het Hof van Justitie in het Larsson-arrest en in het Brown-arrest omtrent de ontslagbescherming van werkneemsters tijdens en na de zwangerschap op grond van de zwangerschapsrichtlijn is onderzocht of het ARAR – ook in het licht van deze uitspraken – aan de eisen van deze richtlijn voldoet. In het Brown-arrest geeft het Hof een uitleg van de zwangerschapsrichtlijn met betrekking tot de toepassing van het ontslagverbod tijdens de zwangerschap inzake de zwangerschapsrichtlijn. Het Hof overweegt in het Brown-arrest (overweging 27):

«Uit bovenstaande overweging volgt tevens dat (...) wanneer een vrouwelijke werknemer afwezig is wegens een ziekte die haar oorsprong vindt in zwangerschap of bevalling, in geval deze ziekte is opgetreden tijdens de zwangerschap en gedurende en na het zwangerschapsverlof heeft voortgeduurd, de afwezigheid niet alleen tijdens het zwangerschapsverlof, maar ook gedurende de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot het begin van het zwangerschapsverlof, niet in aanmerking kan worden genomen voor de berekening van de periode die haar ontslag naar nationaal recht rechtvaardigt».

Afwezigheid van een werkneemster na het zwangerschaps- en bevallingsverlof kan onder dezelfde voorwaarden in aanmerking worden genomen als de afwezigheid van een man wegens een arbeidsongeschiktheid van dezelfde duur, aldus het Hof. In dit verband is er geen ontslagbescherming. Evenmin is er sprake van een absolute ontslagbescherming in de periode van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof.

In het ARAR wordt in artikel 98, derde lid, geregeld dat een ontslag wegens arbeidsongeschiktheid kan plaatsvinden, indien de ongeschiktheid tot het verrichten van de arbeid gedurende een ononderbroken periode van twee jaar heeft geduurd. Daarbij werd geen uitzondering gemaakt voor afwezigheid wegens ziekte in verband met zwangerschap of bevalling gedurende de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof. Op dit punt is het ARAR derhalve niet in overeenstemming met de uitleg van het Hof omtrent de zwangerschapsrichtlijn. Derhalve wordt hiervoor bij onderhavig besluit een voorziening getroffen, welke in de artikelsgewijze toelichting op de wijziging van artikel 98 nader wordt uiteengezet.

Mutatis mutandis geldt hetgeen, dat hierboven gesteld is ten aanzien van het ARAR, eveneens voor het ARSG en het RDBZ.

3. Artikelsgewijze toelichting

In dit gedeelte wordt een nadere toelichting gegeven ten aanzien van de wijzigingen met betrekking tot ARAR, het ARSG en het RDBZ, zoals deze in de artikelen I, II en III worden geregeld. Daar waar in dit verband gesproken wordt over een artikel in het ARAR, wordt eveneens het op gelijke wijze gewijzigde artikel uit het ARSG en het RDBZ bedoeld.

Met betrekking tot het RDBZ wordt het volgende opgemerkt. Het RDBZ onderscheidt drie categorieën ambtenaren, te weten: de niet-overplaatsbare, de overplaatsbare en de tijdelijke ambtenaren van de DBZ. Voor niet-overplaatsbare ambtenaren van DBZ is ingevolge artikel 110 RDBZ het ARAR nagenoeg van overeenkomstige toepassing, waardoor de onderhavige ARAR-wijzigingen voor deze categorie automatisch doorwerking hebben. Voor de overplaatsbare ambtenaren van de DBZ geldt dit niet; voor deze categorie geldt als equivalent van artikel 95 ARAR artikel 97 RDBZ en als equivalent van artikel 98 ARAR artikel 101 RDBZ. Vandaar dat de artikelen 97 en 101 RDBZ analoog aan de artikelen 95 en 98 ARAR zijn gewijzigd.

Artikel 33fb ARAR is ingevolge artikel 54, eerste lid, onder a, en het derde lid, RDBZ voor de overplaatsbare ambtenaren van de DBZ van overeenkomstige toepassing. Voor de tijdelijke ambtenaren van de DBZ zijn ingevolge artikel 113a, eerste lid, RDBZ de artikelen 54, 97 en 101 RDBZ van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 ARAR en artikel 35 ARSG

Artikel 22, tiende lid, onder c, van het ARAR bevatte een foutieve verwijzing naar artikel 46. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt om tevens deze verwijzing te corrigeren.

Artikel 33fb ARAR en artikel 62c ARSG

In artikel 33fb, vierde lid (oud), werd bepaald dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof voor de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk VI gelijkgesteld werd met verhindering wegens ziekte. In hoofdstuk VI van het ARAR wordt naast de bedrijfsgeneeskundige begeleiding tevens de rechten en verplichtingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid geregeld. Uit artikel 33fb, vierde lid (oud), zou men kunnen afleiden dat zwangerschap of bevalling en ziekte op één lijn moeten worden gesteld. Gelet op de considerans van de zwangerschapsrichtlijn en de aan deze richtlijn gehechte verklaring van de Raad, is artikel 33fb aangepast om ondubbelzinnig vast te stellen dat zwangerschap of bevalling, welke zonder enige complicatie verloopt, niet gelijk worden gesteld met ziekte. Hoofdstuk VI van het ARAR is echter wel van toepassing op ambtenaren, die om welke reden dan ook – bijvoorbeeld als gevolg van een ziekte in verband met de zwangerschap of bevalling – arbeidsongeschikt zijn.

Voor alle duidelijkheid zij hier opgemerkt dat artikel 2, vierde lid, van de Wet van 6 juni 1991 houdende regels betreffende de aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof van overheids- en onderwijspersoneel (Stb. 347) bepaalt, dat voor de toepassing van de voor de werkneemster geldende rechtspositieregeling zwangerschaps- en bevallingsverlof gelijkgesteld wordt met verhindering wegens ziekte. Voorzover aan deze bepaling een ruimere betekenis toekomt dan die van de bepaling van de omvang van de door te betalen bezoldiging, is deze in strijd met genoemde zwangerschapsrichtlijn. Bij de inwerkingtreding van de in het regeerakkoord van het tweede kabinet Kok aangekondigde Wet arbeid en zorg, waarbij onder meer het zwangerschaps- en bevallingsverlof voor ambtenaren en werknemers in de particuliere sector zal worden geregeld, zal deze Wet van 6 juni 1991 worden ingetrokken. Tot dat moment zal boven omschreven restrictieve interpretatie dienen te gelden, mitsdien de voorgestelde, hieronder beschreven aanpassing van artikel 33fb van het ARAR niet op gespannen voet met artikel 2, vierde lid, van bovengenoemde wet staat.

Het tweede lid (nieuw) regelt dat gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof de vrouwelijke ambtenaar haar aanspraken behoudt op bezoldiging, overeenkomstig artikel 37 van het ARAR. Uit de verwijzing naar artikel 37 van het ARAR vloeit voort, dat tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op haar bezoldiging. Dit is anders indien tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof een vrouwelijke ambtenaar reeds 18 maanden arbeidsongeschikt is wegens ziekte. Ingevolge het tweede en het derde lid van artikel 37 heeft zij dan recht op een uitkering, die gelijk is aan 80% van haar bezoldiging. Nadrukkelijk wordt hier gesteld, dat zowel het Larssen- als het Brown-arrest handelt over de ingangsdatum van het ontslag. Op basis van deze arresten kan niet worden afgeleid, dat een daling van de bezoldiging tot 80% gedurende de zwangerschap, zwangerschaps- of bevallingsverlof in verband met het bereiken van een ziekteperiode van 18 maanden in strijd is met de zwangerschapsrichtlijn.

Op grond van artikel 37, tweede lid (nieuw), kan niet worden afgeleid, dat een zwangere vrouw, wegens ziekte arbeidsongeschikt, twee maal recht heeft op een uitkering gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Er is derhalve geen sprake van een cumulatie van uitkeringen in dit geval.

Artikel 95 ARAR, artikel 125 ARSG en artikel 97 RDBZ

Artikel 95, derde lid, van het ARAR dat een opzeggingsverbod van zwangere vrouwen regelt, bevatte een foutieve verwijzing naar artikel 46, derde lid. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt om deze verwijzing te corrigeren.

In het nieuwe vierde lid wordt een nieuw opzeggingsverbod geïntroduceerd: het aanvragen en het opnemen van ouderschapsverlof is geen reden om een ambtenaar in tijdelijke dienst op te zeggen.

Artikel 98 ARAR, artikel 129 ARSG en 101 RDBZ

Artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van het ARAR bepaalt dat een ambtenaar kan worden ontslagen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte. Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a en b, van dit artikel kan ontslag op deze grond plaatsvinden, als er sprake is van een ononderbroken periode van twee jaar ziekte en herstel niet binnen zes maanden na die termijn is te verwachten.

Afwezigheid gedurende de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof wegens door de zwangerschap veroorzaakte ziekte mag volgens het Hof niet meetellen bij de berekening van de periode van twee jaar. Artikel 98 (oud) van het ARAR sloot niet uit dat ziekte door zwangerschap of bevalling in de beschermde periode wordt meegeteld bij de berekening van de periode van twee jaar, waarna ontslag kan volgen.

Het nieuwe vijfde lid van artikel 98 sluit dit echter uit. Ingevolge dit artikellid mag ziekte in verband met de zwangerschap in de periode tussen het begin van de zwangerschap en het einde van het bevallingsverlof niet worden meegeteld bij de berekening van de periode van twee jaar. In dit verband zij nogmaals gewezen op het feit, dat een zwangerschap en een bevalling, welke zonder enige complicatie plaatsvindt, niet als ziekte mogen worden beschouwd en derhalve het zwangerschaps- en bevallingsverlof in dit kader niet mag meetellen in de periode van artikel 98 van het ARAR. Dit vloeit voort uit de considerans van de zwangerschapsrichtlijn en de aan deze richtlijn gehechte verklaring van de Raad.

In het zesde lid, onder a, van artikel 98 van het ARAR is de regeling overgenomen die al in artikel 98, vijfde lid (oud), was neergelegd. Hierin is bepaald dat twee tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte voor de berekening van de periode van twee jaar bij elkaar worden opgeteld, wanneer zij door minder dan vier weken worden onderbroken.

Blijkens het Larsson-arrest en het Brown-arrest is het Hof van mening dat ziekte veroorzaakt door de zwangerschap of de bevalling na het einde van het zwangerschapsen het bevallingsverlof wel mag meetellen bij het berekenen van de periode van twee jaar waarna ontslag kan worden verleend. Uiteraard geldt dat ook voor ziekte vóór aanvang van de zwangerschap en voor ziekte tijdens de zwangerschap of het bevallingsverlof, voorzover niet veroorzaakt door de zwangerschap. Bij ziekte veroorzaakt door de zwangerschap of bevalling wordt gedurende de beschermde periode in feite een «lopende» periode van twee jaar opgeschort. Een en ander is nader uitgewerkt in het zesde lid, onder b, van artikel 98. Dit lid bepaalt dat tijdvakken van ongeschiktheid vóór en na deze periode van afwezigheid door ziekte wegens zwangerschap of bevalling bij elkaar worden opgeteld.

In het zesde lid, onder c, van artikel 98 is een mogelijke samenloop van de in het zesde lid, onder a en b, genoemde situaties geregeld. Zo is de situatie denkbaar dat een werkneemster binnen vier weken na een herstelverklaring zwanger wordt, gedurende het gehele zwangerschaps- en bevallingsverlof afwezig is wegens ziekte door de zwangerschap en ook na afloop van het bevallingsverlof ziek blijft. In dat geval worden het tijdvak van ziekte vóór de korte periode van herstel en het tijdvak van ziekte na afloop van het bevallingsverlof eveneens samengeteld voor de berekening van de periode van twee jaar.

Daarnaast is het mogelijk dat een werkneemster onmiddellijk aansluitend aan een periode van ziekte zwanger wordt, gedurende de gehele zwangerschap afwezig is wegens ziekte door de zwangerschap, na afloop van het bevallingsverlof weer gaat werken, maar vervolgens binnen vier weken weer ziek wordt. Ook in dat geval worden het tijdvak van ziekte vóór aanvang van de zwangerschap en het tijdvak van ziekte dat binnen vier weken na afloop van het zwangerschaps- en bevallingsverlof aanvangt, samengeteld voor de berekening van de periode van twee jaar.

Tenslotte is een combinatie van de twee genoemde situaties mogelijk, waarbij een werkneemster binnen vier weken na een herstelverklaring gedurende de gehele beschermde periode ziek is wegens zwangerschap en na afloop van het zwangerschaps- en het bevallingsverlof binnen vier weken weer ziek wordt. De tijdvakken van ziekte vóór en na de beschermde periode worden ook in dat geval samengeteld, indien de periode van arbeidsgeschiktheid voor de zwangerschap en na het einde van bevallingsverlof tezamen in totaal niet meer dan vier weken bedraagt.

Over deze wijziging is in het sectoroverleg Rijk overeenstemming bereikt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1931, 248, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 oktober 1999, Stb. 493.

XNoot
2

Stb. 1979, 123, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 oktober 1999, Stb. 493.

XNoot
3

Stb. 1986, 611, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 oktober 1999, Stb. 493.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 augustus 2000, nr. 151.

Naar boven