Besluit van 9 juni 2000, houdende wijziging van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Zfw in verband met het vervallen van de aanwijzing van VUT-regelingen en de verbreding van de grondslag voor de premieheffing ziekenfondsverzekering bij samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 5 april 2000, kenmerk Z/VV-2058339, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst;

Gelezen de brieven van het College voor zorgverzekeringen (voorheen Ziekenfondsraad) van 22 april 1999, VERZ/99019424 en van 5 augustus 1999, VERZ/99036276;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onder d, en 18, eerste lid, van de Ziekenfondswet;

De Raad van State gehoord (advies van 27 april 2000, No.W.13.00.0146/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 5 juni 2000, kenmerk Z/VV-2071789, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Aanwijzingsbesluit verzekerden Zfw1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, onder g, komt te luiden:

g. degene, die zijn woonplaats hier te lande heeft en die een uitkering geniet ter zake van vervroegde uittreding uit het arbeidsproces, mits hij op de dag, voorafgaande aan die met ingang waarvan de uitkering wordt toegekend, verzekerd was op grond van de Ziekenfondswet. Onder een uitkering ter zake van vervroegde uittreding uit het arbeidsproces wordt verstaan een uitkering ingevolge een van rijkswege dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde regeling ter zake van vervroegde uittreding uit het arbeidsproces of een ter zake van vervroegde uittreding uit het arbeidsproces getroffen regeling voor personen van 55 jaar of ouder waarbij het uitkeringspercentage op ten minste 70% van het laatstgenoten loon is vastgesteld;

B

Aan artikel 12a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Voor de toepassing van het eerste lid wordt ten aanzien van degene die naast een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de sociale wetgeving van een andere Mogendheid met toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149), of een door Nederland met een of meer andere staten gesloten verdrag inzake sociale zekerheid een aanvullende uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen ontvangt, de som van de uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de sociale wetgeving van die andere Mogendheid als grondslag voor de berekening van de verschuldigde ziekenfondspremie aangemerkt.

C

In artikel 14, eerste en vierde lid, vervalt «gg,».

ARTIKEL II

In het besluit van 16 december 1997, houdende wijziging van het Aanwijzingsbesluit verplicht-verzekerden Ziekenfondswet en het Besluit beperking kring verzekerden Ziekenfondswet in verband met het onder de werkingssfeer van de wettelijke werknemersverzekeringen brengen van het overheidspersoneel (Stb. 715) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel III, onderdeel H, komt te luiden:

In artikel 16a, eerste lid, vervallen de zinsdelen «c, d,» en «w,».

B

Artikel V, onderdeel H, komt te luiden:

In artikel 16a, eerste lid, vervallen de zinsdelen «c, d,» en «w,».

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 9 juni 2000

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de vierde juli 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Met het onderhavige besluit wordt in het Aanwijzingsbesluit verzekerden Zfw (hierna te noemen Aanwijzingsbesluit) een tweetal wijzigingen aangebracht die niet met elkaar samenhangen. De achtergronden van deze wijzigingen worden hieronder toegelicht.

Artikel I, onderdeel A

Ingevolge het vigerende artikel 1, aanhef en onder g, van het Aanwijzingsbesluit zijn onder bepaalde voorwaarden ziekenfondsverzekerd degenen die een uitkering genieten ter zake van vervroegde uittreding uit het arbeidsproces (VUT-uitkering). Daarbij gaat het om een uitkering ingevolge een van rijkswege dan wel een bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst (c.a.o.) vastgestelde regeling ter zake van vervroegde uittreding uit het arbeidsproces of een door het College voor zorgverzekeringen (CvZ) aan te wijzen regeling.

Bij besluit van 22 maart 1990 (Stcrt. 74) is het Besluit aanwijzing VUT-regelingen Ziekenfondswet vastgesteld. Sindsdien is een groot aantal VUT-regelingen in het besluit als grondslag voor ziekenfondsverzekering aangewezen. Als criteria voor de aanwijzing worden aangehouden dat de aanvangsleeftijd voor deelnemers om gebruik te kunnen maken van de regeling ligt op 55 jaar of ouder en het uitkeringspercentage ten minste op 70% van het laatstgenoten salaris moet liggen.

In de praktijk is gebleken dat alle regelingen waarvoor aanwijzing is verzocht, aan die criteria voldoen. Gelet hierop en vanwege de administratieve belasting die een aanwijzing voor het CvZ met zich brengt, is besloten de huidige aanwijzingsmethodiek te laten vervallen. In verband hiermee wordt artikel 1, onder g, van het Aanwijzingsbesluit aangepast. In het onderdeel wordt thans een algemene regeling opgenomen, waarin tevens de criteria zijn vermeld waaraan bedoelde VUT-regelingen moeten voldoen om als titel voor ziekenfondsverzekering te kunnen gelden.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 12a, tweede lid, van het Aanwijzingsbesluit bevat de grondslag voor de procentuele premieheffing ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Ziekenfondswet over een in verband met samenloop met een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de sociale zekerheidswetgeving van een andere mogendheid gekorte uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).

Onder voorwaarden wordt aan een persoon die in tegenstelling tot de vorenbedoelde samenloopsituatie laatstelijk niet verzekerd was ingevolge de WAZ, met toepassing van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 of een verdrag inzake sociale zekerheid gesloten met een of meer andere mogendheden overeenkomstig de bepalingen van de WAZ een aanvullende uitkering toegekend. Gelet op artikel 3, eerste lid, onder b, van de Ziekenfondswet, bezien in samenhang met bijlage VI, punt 4a, van genoemde verordening, moet de betrokken WAZ-uitkeringsgerechtigde als ziekenfondsverzekerde worden aangemerkt. Thans ontbreekt een formele grondslag voor de heffing van de procentuele ziekenfondspremie ingeval van samenloop van bedoelde aanvullende WAZ-uitkering en een uitkering of pensioen ingevolge de sociale wetgeving van een andere mogendheid.

Bij toekenning van vorenbedoelde aanvullende uitkering ingevolge de WAZ wordt in de praktijk voor de heffing van de ziekenfondspremie door het orgaan dat de WAZ-uitkering betaalbaar stelt, gehandeld naar analogie van artikel 1 van het Besluit premieheffing ziekenfondsverzekering pro rata-pensioenen. Als grondslag voor de premieheffing wordt de som genomen van de zogenaamde verdragsuitkering(en) en de ingevolge de WAZ verleende aanvullende uitkering. Dit onderdeel van het onderhavige besluit strekt tot formalisering van de in de praktijk gevolgde wijze van premieheffing ziekenfondsverzekering over arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ingevolge voornoemde verordening of bedoelde verdragen inzake sociale zekerheid. In artikel 12a, zevende lid, wordt daartoe voor die gevallen de grondslag voor de premieheffing bepaald.

Artikel I, onderdeel C

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een omissie die is ontstaan in het besluit van 12 februari 2000, houdende enkele technische wijzigingen van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Zfw, het Besluit categorieën van verzekerden Wtz 1998, het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 en intrekking van het Besluit nominale premieheffing bijzondere ziektekostenverzekeringen (Stb. 103), waarbij in artikel 14, eerste en vierde lid, het onderdeel «gg» abusievelijk is blijven staan, welk onderdeel vervolgens ook is terecht gekomen in het kort daarna totstandgekomen Uitvoeringsbesluit Remigratiewet, te herstellen. Artikel I, onderdeel C, strekt hiertoe.

Artikel II

De onderscheiden onderdelen van het besluit van 16 december 1997, houdende wijziging van het Aanwijzingsbesluit verplicht-verzekerden Ziekenfondswet en het Besluit beperking kring verzekerden Ziekenfondswet in verband met het onder de werkingssfeer van de wettelijke werknemersverzekeringen brengen van het overheidspersoneel (Stb. 715) treden fasegewijs in werking. Fase 1 is in werking getreden per 1 januari 1998. De inwerkingtreding van fase 2 en fase 3 is voorzien per 1 januari 2001. Omdat artikel 16a van het Aanwijzingsbesluit tussentijds is gewijzigd, dient de redactie van zowel de in artikel III (fase 2), onderdeel H, als in artikel V (fase 3), onderdeel H, van genoemd besluit opgenomen wijziging van artikel 16a, eerste lid, van het Aanwijzingsbesluit te worden aangepast. Artikel II strekt daartoe.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Stb. 1996, 66, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 maart 2000, Stb. 128.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven