Besluit van 6 juni 2000, houdende wijziging van het Besluit vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappijen 1994, van bijlage A bij het Besluit staten verzekeringsbedrijf 1994 en van bijlage A bij het Besluit staten natura-uitvaartverzekeringsbedrijf

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 4 april 2000, no. BGW2000/0607 M, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Verzekeringswezen;

Gelet op de artikelen 20, aanhef en onderdeel a, 72, vijfde lid, 100, vijfde lid, en 187, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en de artikelen 33, vijfde lid, en 92, eerste lid, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf;

De Raad van State gehoord (advies van 4 mei 2000, no. W06.00.0154/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 29 mei 2000, no. BGW2000/918;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappijen 19941 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met het zesde lid tot vierde tot en met het achtste lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Bij de aanvraag van een verklaring legt de aanvraagster aan de Verzekeringskamer een programma van werkzaamheden over.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het programma van werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid.

2. In het tot vierde lid vernummerde tweede lid wordt de zinsnede «legt de aanvraagster aan de Verzekeringskamer over» vervangen door: legt de aanvraagster tevens aan de Verzekeringskamer over.

3. In het tot zesde lid vernummerde vierde lid, tweede volzin, wordt «derde lid» vervangen door: vijfde lid.

B

In artikel 6, eerste lid, wordt na «20, aanhef en onderdeel a,» ingevoegd «29, 51, 54,» en wordt «75, eerste lid, onderdelen a en b» vervangen door «75, eerste tot en met derde lid».

C

In artikel 7, eerste lid, wordt na «20, aanhef en onderdeel a,» ingevoegd «29,» en wordt «75, eerste lid, onderdelen a en b» vervangen door «75, eerste tot en met derde lid».

ARTIKEL II

In bijlage A bij het Besluit staten verzekeringsbedrijf 19942 wordt «31 december 19..» telkens vervangen door: 31 december 20.. .

ARTIKEL III

In bijlage A bij het Besluit staten natura-uitvaartverzekeringsbedrijf3 wordt «31 december 19..» telkens vervangen door: 31 december 20.. .

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 juni 2000

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de zesde juli 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

A. Algemeen

Het Besluit vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappijen 1994 (hierna: Besluit) heeft tot doel onderlinge waarborgmaatschappijen van beperkte omvang onder een aantal voorwaarden gedeeltelijk uit te zonderen van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (Wtv 1993). Deze uitzondering is gebaseerd op het gegeven dat dergelijke onderlinge waarborgmaatschappijen specifieke financiële waarborgen kennen. Zij kunnen immers aan hun leden in geval van tekorten, zowel gedurende de bedrijfsuitoefening als bij ontbinding, statutaire naheffingen opleggen c.q. een reductie op de schade-uitkeringen toepassen. Bovendien hebben onderlinge waarborgmaatschappijen een eigen controleorgaan in de vorm van een algemene ledenvergadering.

De reden voor onderhavige aanpassing is gelegen in het feit dat de Verzekeringskamer heeft geconstateerd dat de aanvraag van een verklaring voor de toelating als vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappij regelmatig wordt gebruikt om de zwaardere wettelijke eisen, waaraan een vergunninghoudende verzekeraar moet voldoen, te ontgaan. Om oneigenlijk gebruik van de vrijstelling tegen te gaan, is daarom als nieuwe voorwaarde in het Besluit opgenomen dat bij de aanvraag van een verklaring een programma van werkzaamheden moet worden overgelegd. Daarnaast is de bevoegdheid van de Verzekeringskamer om aanwijzingen te geven en, in het geval dat de onderlinge waarborgmaatschappij de aanwijzing niet opvolgt een stille curator te benoemen, verbreed tot onderlinge waarborgmaatschappijen waaraan een verklaring ingevolge artikel 2 van het Besluit is verleend.

Ter versterking van het toezicht en de integriteit van de verzekeringssector heeft de Verzekeringskamer sinds enige jaren de betrouwbaarheidstoetsing van bestuurders van vergunninghoudende verzekeraars aangescherpt. In dat verband is de Wtv 1993 bij Wet van 6 oktober 1999 tot wijziging van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en in verband daarmee enkele andere wetten, teneinde de effectiviteit van het bedrijfseconomisch toezicht te vergroten (Stb. 470) in die zin aangepast dat voor de Verzekeringskamer de mogelijkheden zijn vergroot om effectief op te treden voor het geval zij bezwaren heeft tegen een (potentiële) bestuurder. Om te voorkomen dat personen die het dagelijks beleid bepalen en personen die het beleid (mede)bepalen van vrij te stellen en vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappijen deze toets kunnen ontlopen, krijgt de Verzekeringskamer de verplichting om ook deze personen bij hun aanstelling aan een toets te onderwerpen. Tevens krijgt de Verzekeringskamer de bevoegdheid deze personen tijdens hun zittingsperiode te toetsen. De toetsing zal wel in een minder intensieve vorm plaatsvinden dan bij vergunninghoudende verzekeraars.

B. Artikelsgewijs

ARTIKEL I

Onderdeel A

De nieuwe leden 2 en 3 in artikel 1 van het Besluit zijn analoog aan artikel 25 van de Wtv 1993. Bij de aanvraag van een verklaring dient de aanvraagster aan de Verzekeringskamer een programma van werkzaamheden over te leggen. De Verzekeringskamer kan op basis van het programma van werkzaamheden inzicht krijgen in de voornemens van de aanvraagster. Overeenkomstig de regeling in de Wtv 1993 voorziet dit Besluit in een grondslag voor een ministeriële regeling waarin een nadere uitwerking wordt gegeven van de informatie die in het programma van werkzaamheden moet zijn opgenomen. Zo zal bijvoorbeeld moeten worden aangegeven wat de aard van de risico's is die de onderlinge waarborgmaatschappij wil gaan dekken, een raming van de premies en de schaden en een raming van de liquiditeitspositie.

Onderdeel B

In artikel 6, eerste lid, van het Besluit zijn de hierna volgende artikelen van de Wtv 1993 in de opsomming ingevoegd.

Artikelen 29 en 75

Artikel 29 is in de opsomming ingevoegd en de verwijzing naar artikel 75 is aangepast omdat de Verzekeringskamer in het kader van «de actualisering van het toezicht» de toetsing van bestuurders van vergunninghoudende verzekeraars heeft aangescherpt. Door de aanpassing van artikel 29 van de Wtv 1993 bij eerdergenoemde wet van 6 oktober 1999, zijn de mogelijkheden van de Verzekeringskamer vergroot om bestuurders af te wijzen. Om ontwijkingsgedrag tegen te gaan en omdat ook bij vrij te stellen of vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappijen deskundigheid en betrouwbaarheid van bestuurders belangrijk is, ligt het in de rede dat ook deze bestuurders aan een toets worden onderworpen. Deze toets heeft betrekking op deskundigheid en betrouwbaarheid van de personen die het dagelijks beleid van een verzekeraar bepalen. Tevens dienen de personen die het beleid (mede) bepalen op betrouwbaarheid te worden getoetst. De toetsing van de bestuurders vindt plaats bij hun aanstelling. Toetsing van zittende bestuurders van bestaande onderlinge waarborgmaatschappijen zal alleen plaatsvinden indien daartoe naar de mening van de Verzekeringskamer aanleiding bestaat. Voor wat betreft de toetsing van de betrouwbaarheid is de Verzekeringskamer voornemens een verklaring omtrent het gedrag te vragen en zal worden volstaan met een beperkt vragenformulier waarbij niet om een opgave van referenten zal worden gevraagd.

Bij het toetsen van de deskundigheid van de bestuurders dient de Verzekeringskamer rekening te houden met de ondernemingsgrootte en bedrijfsvoering van de onderlinge waarborgmaatschappij. Aan de deskundigheid van bestuurders van een plaatselijke onderlinge waarborgmaatschappij die is gespecialiseerd op een bepaald terrein (bijvoorbeeld paardenverzekeringen) zullen uiteraard andere eisen worden gesteld dan het geval is bij een multibrancheverzekeraar die internationaal opereert. Wat betreft de toetsing van de deskundigheid zal bij plaatselijke onderlinge waarborgmaatschappijen de nadruk dan ook meer liggen op kennis van de (specifieke) sector waarop de onderlinge zich richt.

In verband met de invoeging van artikel 29 is de verwijzing naar artikel 75 aangepast.

Artikel 51

In het kader van de vergroting van de transparantie van financiële markten is de laatste jaren veel aandacht besteed aan de informatieverstrekking van financiële instellingen aan hun (potentiële) klanten. Deze klanten moeten in staat worden gesteld weloverwogen en voldoende geïnformeerd keuzes te kunnen maken.

Daarom bestaat er aanleiding de verplichting om zo volledig mogelijk informatie aan potentiële leden-verzekeringnemers te verstrekken tevens te laten gelden voor onderlinge waarborgmaatschappijen waaraan een verklaring ingevolge artikel 2 van het Besluit is verleend. Om die reden is dan ook artikel 51 van de Wtv 1993, waarop de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998 is gebaseerd, in de opsomming opgenomen.

Op basis van de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998 dient een vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappij voortaan de verzekeringnemer in kennis te stellen van onder meer:

a. het recht dat op de overeenkomst van toepassing is;

b. regelingen voor het behandelen van klachten van de verzekeringnemer, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen verband houdende met de overeenkomst;

c. de naam en, indien deze afwijkt van de naam van de rechtspersoon, de handelsnaam, de rechtsvorm en het adres van de onderlinge waarborgmaatschappij.

De onderlinge waarborgmaatschappij moet er verder voor zorgdragen dat reclame-uitingen over de aangeboden verzekeringsovereenkomst niet misleidend zijn met betrekking tot de bovengenoemde informatie.

Bezien zal worden of in de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998 op onderlinge waarborgmaatschappijen toegespitste bepalingen dienen te worden opgenomen.

Artikel 54

De Verzekeringskamer kan op grond van artikel 54 van de Wtv 1993 aan vergunninghoudende verzekeraars aanwijzingen geven en als de aanwijzing niet wordt opgevolgd een stille curator benoemen. De Verzekeringskamer heeft deze bevoegdheid ook reeds ten opzichte van onderlinge waarborgmaatschappijen waaraan een verklaring ingevolge artikel 3 van het Besluit is verleend. Deze bevoegdheid is thans uitgebreid tot onderlinge waarborgmaatschappijen waaraan een verklaring ingevolge artikel 2 is verleend. Hierdoor kan ook ten aanzien van deze onderlinge waarborgmaatschappijen de naleving van de op hen van toepassing zijnde bepalingen van de Wtv 1993 en de in het Besluit opgenomen verplichtingen beter worden gewaarborgd.

Onderdeel C

Voor een toelichting op het opnemen van artikel 29 van de Wtv 1993 in de opsomming in artikel 7 van het Besluit en de aanpassing van de verwijzing naar artikel 75 wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel B.

ARTIKELEN II en III

In verband met de eeuwwisseling zijn in de modellen van de staten zoals opgenomen in bijlage A van het Besluit staten verzekeringsbedrijf 1994 en in bijlage A van het Besluit staten natura-uitvaartverzekeringsbedrijf de verwijzingen naar «31 december 19..» vervangen door verwijzingen naar «31 december 20..».

De staten over het jaar 2000 moeten pas worden ingediend in de eerste helft van het jaar 2001.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Stb. 1994, 314, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 januari 2000, Stb. 90.

XNoot
2

Stb. 1994, 478, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 januari 2000, Stb. 90.

XNoot
3

Stb. 1995, 643, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 januari 2000, Stb. 90.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven