Wet van 25 mei 2000 tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet met betrekking tot de medezeggenschap van gepensioneerden en de gelijkstelling in pensioenregelingen van geregistreerde partners met gehuwden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om enkele wijzigingen in de Pensioen- en spaarfondsenwet aan te brengen ter verbetering van de medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van pensioenregelingen en ter realisering van een gelijkstelling in pensioenregelingen van geregistreerde partners met gehuwden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Pensioen- en spaarfondsenwet1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2c vervalt.

B

In artikel 6 wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien de statuten of reglementen van een fonds voorzien in stemgerechtigde vertegenwoordigers in het bestuur van anderen dan werknemers- of werkgeversvakverenigingen binnen de betrokken bedrijfstak onderscheidenlijk in het fonds deelnemende werknemers of de werkgever, worden die vertegenwoordigers voor de toepassing van het eerste onderscheidenlijk tweede lid gelijkgesteld met vertegenwoordigers van werknemersvakverenigingen onderscheidenlijk vertegenwoordigers van de in het fonds deelnemende werknemers.

C

Artikel 6a wordt gewijzigd als volgt:

1. De tweede zin van het eerste lid wordt vervangen door: In de deelnemersraad zijn de in het fonds deelnemende werknemers en de gepensioneerden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd. Op grond van door het bestuur van het fonds vast te stellen criteria kunnen daarnaast ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers met premievrije aanspraken op ouderdomspensioen in de deelnemersraad zitting hebben. In geval van verkiezing van de leden van de deelnemersraad door de belanghebbenden bij een fonds, kunnen slechts kandidaten worden voorgedragen door verenigingen, die elk afzonderlijk ten minste 1% van het aantal belanghebbenden, dan wel, indien dat aantal meer is dan 25 000, ten minste 250 belanghebbenden tot lid hebben; voor zover geen verkiezing door de belanghebbenden plaatsvindt, moeten verenigingen, die voldoen aan deze criteria, evenredig aan hun ledentallen binnen het fonds zijn vertegenwoordigd in de deelnemersraad; een en ander onverminderd de tweede zin. Het in de vierde zin bedoelde percentage en minimumaantal worden in de statuten en reglementen van een fonds niet hoger vastgesteld.

2. In de tweede zin van het tweede lid wordt na «evenredig» ingevoegd: op basis van onderlinge getalsverhoudingen.

Aan het tweede lid wordt toegevoegd: In geval van verkiezing van de leden van de deelnemersraad door de belanghebbenden bij een fonds, kunnen kandidaten worden voorgedragen door verenigingen en door individuele belanghebbenden; in geval geen verkiezing door de belanghebbenden plaatsvindt, maar de leden worden benoemd door verenigingen, moeten deze verenigingen evenredig aan hun ledentallen binnen hun geleding binnen het fonds zijn vertegenwoordigd in de deelnemersraad, onverminderd de tweede zin.

3. Toegevoegd worden twee leden, luidende:

  • 3. De artikelen 6b, 6c en 6d zijn van overeenkomstige toepassing op een deelnemersraad, die krachtens de statuten en reglementen van een fonds is ingesteld anders dan met toepassing van het eerste en tweede lid, mits

    a. is voldaan aan de tweede zin van het eerste onderscheidenlijk tweede lid; en

    b. in geval van een bedrijfspensioenfonds tevens is voldaan aan de vierde en vijfde zin van het eerste lid en aan het vierde lid.

  • 4. Een vereniging als bedoeld in het eerste en tweede lid moet volledige rechtsbevoegdheid bezitten; haar statutair doel moet mede omvatten het behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij een fonds.

D

Artikel 6b wordt gewijzigd als volgt:

1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden: De deelnemersraad adviseert het fonds desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het fonds betreffen. De deelnemersraad wordt in ieder geval in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over elk door een daartoe bevoegd orgaan van het fonds voorgenomen besluit tot:.

2. In het tweede lid vervalt «door het bestuur te nemen».

3. Aan het tweede lid wordt toegevoegd: Bij het vragen van advies wordt aan de deelnemersraad een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit, alsmede van de gevolgen die het besluit naar te verwachten valt voor de belanghebbenden bij het fonds zal hebben.

E

Artikel 6c wordt, onder vernummering van artikel 6d tot artikel 6e, vervangen door de volgende artikelen:

Artikel 6c

  • 1. Het bevoegde orgaan van het fonds deelt de deelnemersraad zo spoedig mogelijk schriftelijk mee, of het een advies inzake de in artikel 6b, eerste lid, bedoelde aangelegenheden niet of niet geheel volgt, waarbij tevens wordt meegedeeld waarom van het advies of van een daarin vervat minderheidsadvies wordt afgeweken.

  • 2. De deelnemersraad kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam beroep instellen tegen een besluit betreffende een aangelegenheid als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, eerste zin, of een besluit als bedoeld in de tweede zin van dat artikellid, hetzij wanneer de deelnemersraad met betrekking tot het besluit, in strijd met artikel 6b, eerste lid, tweede zin, niet voorafgaand in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen, hetzij wanneer dat besluit niet in overeenstemming is met het advies van de deelnemersraad, hetzij wanneer feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die, waren zij aan de deelnemersraad bekend geweest ten tijde van het uitbrengen van zijn advies, aanleiding zouden kunnen zijn geweest om dat advies niet uit te brengen zoals het is uitgebracht.

  • 3. Het beroep wordt ingediend bij verzoekschrift, binnen acht weken nadat de deelnemersraad van het besluit in kennis is gesteld. Het bevoegde orgaan van het fonds wordt van het ingestelde beroep in kennis gesteld. Het verzoek is niet-ontvankelijk, indien met betrekking tot dezelfde aangelegenheid een aanwijzing is gegeven door de Verzekeringskamer.

  • 4. Het beroep kan uitsluitend worden ingesteld terzake dat het bevoegde orgaan van het fonds bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen.

  • 5. De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed. Alvorens te beslissen kan zij, ook ambtshalve, deskundigen, alsmede bij het fonds werkzame personen horen. Indien de ondernemingskamer het beroep gegrond bevindt, kan zij, indien de deelnemersraad daarom heeft verzocht, een of meer van de volgende voorzieningen treffen:

    a. het opleggen van de verplichting aan het bevoegde orgaan van het fonds om het besluit geheel of ten dele in te trekken, alsmede om aan te wijzen gevolgen van dat besluit ongedaan te maken;

    b. het opleggen van een verbod aan het bevoegde orgaan van het fonds om handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen daarvan.

  • 6. Het bevoegde orgaan moet aan de getroffen voorziening voldoen; een voorziening kan door derden verworven rechten echter niet aantasten.

  • 7. De ondernemingskamer kan haar beslissing op een verzoek tot het treffen van voorzieningen voor een door haar te bepalen termijn aanhouden, indien beide partijen daar om verzoeken, dan wel indien het bevoegde orgaan van het fonds op zich neemt het besluit waartegen beroep is ingesteld, in te trekken of te wijzigen, of bepaalde gevolgen van het besluit ongedaan te maken.

  • 8. Nadat het verzoekschrift is ingediend kan de ondernemingskamer, zo nodig onverwijld, voorlopige voorzieningen treffen. De derde zin van het vijfde lid en het zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 9. Van een beschikking van de ondernemingskamer staat uitsluitend beroep in cassatie open.

  • 10. De kosten van het voeren van rechtsgedingen door de deelnemersraad komen ten laste van het fonds, indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de deelnemersraad en het fonds van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld. In rechtsgedingen tussen het fonds en de deelnemersraad kan de deelnemersraad niet in de proceskosten worden veroordeeld.

Artikel 6d

  • 1. Indien binnen de in artikel 6c, derde lid, bedoelde termijn geen beroep bij de ondernemingskamer is ingesteld, kan de deelnemersraad of een gedeelte van ten minste 10% van de leden van de deelnemersraad een klacht indienen bij de Verzekeringskamer op grond van het oordeel dat het bevoegde orgaan van het fonds bij een aangelegenheid als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, de belangen van belanghebbenden niet op evenwichtige wijze behartigt. De klacht wordt binnen acht weken na afloop van die termijn ingediend volgens door de Verzekeringskamer te stellen regels. Die regels, welke de goedkeuring behoeven van Onze Minister, worden in de Staatscourant bekend gemaakt. Goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 2. De Verzekeringskamer geeft zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen twaalf weken na dagtekening van de klacht, een oordeel. Zij stelt het bevoegde orgaan van het fonds en de deelnemersraad hiervan onverwijld in kennis.

  • 3. Indien de Verzekeringskamer de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, is het bevoegde orgaan van het fonds verplicht om binnen twaalf weken na dagtekening van de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, zijn zienswijze terzake aan de Verzekeringskamer te berichten.

F

Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel g van het eerste lid wordt «aangewezen» vervangen door: aangewezen onderscheidenlijk gekozen.

2. In het vierde lid wordt na «deelnemer» toegevoegd: of op grond van het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd.

ARTIKEL II

Artikel 2c van de Pensioen- en spaarfondsenwet, zoals dat artikel luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, blijft van toepassing op personen wier deelnemerschap aan een pensioenregeling waarin wijzigingen in rechten en verplichtingen op grond van genoemd artikel 2c zijn ontstaan, voor de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van deze wet is geëindigd.

ARTIKEL III

  • 1. Onze Minister kan verenigingen aanwijzen op wie artikel 6a, eerste lid, vierde zin, en vierde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, zoals dat artikel luidt na inwerkingtreding van deze wet, tot 1 januari 2001 niet van toepassing zijn.

  • 2. Met betrekking tot op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bestaande deelnemersraden als bedoeld in artikel 6a, eerste en tweede lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, moeten de statuten en reglementen van een fonds binnen vijf jaren na dat tijdstip voldoen aan dat artikel.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen, onderdelen van artikelen of leden van artikelen verschillend kan luiden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 25 mei 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de tweeëntwintigste juni 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1981, 18, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 mei 2000, Stb. 216.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1998/1999, 1999/2000, 26 674.

Handelingen II 1999/2000, blz. 3463–3486; 3587.

Kamerstukken I 1999/2000, 26 674 (175, 175a, 175b, 175c).

Handelingen I 1999/2000, blz. 1375.

Naar boven