Besluit van 24 mei 2000, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur op grond van onder meer de Wet op het primair onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. K.Y.I.J. Adelmund, van 16 februari 2000, nr. WJZ/2000/ 49269 (3706), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 185 van de Wet op het primair onderwijs en op artikel V, vijfde en zevende lid, en artikel VI, vijfde en zevende lid, van de Wet van 2 april 1998 tot wijziging van enkele onderwijswetten en technische wijziging van enkele andere wetten in verband met het totstandbrengen van onder meer een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra (Stb. 1998, 228);

De Raad van State gehoord (advies van 31 maart 2000, No. W05.00.0061/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. K.Y.I.J. Adelmund, van 18 mei 2000, nr. WJZ/2000/17 418 (3706), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT TREKKENDE BEVOLKING WPO

Het Besluit trekkende bevolking WPO1 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel A 2, tweede lid, vervalt: 106,.

B

Artikel B 16 komt te luiden als volgt:

Artikel B 16. Onderscheiding kosten materiële instandhouding

De kosten van materiële instandhouding die voor vergoeding uit 's Rijks kas in aanmerking kunnen komen, zijn:

a. onderhoud,

b. energie- en waterverbruik,

c. publiekrechtelijke heffingen,

d. middelen,

e. administratie, beheer en bestuur,

f. de kosten voor verplaatsing en inneming van standplaats,

g. de kosten voor noodzakelijk vervoer van leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek, en

h. de reiskosten en andere noodzakelijke kosten verbonden aan het ononderbroken meerdaagse verblijf van het voor rekening van het Rijk komende personeel.

C

Aan artikel C 13, eerste lid, wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende:

De bekostiging kan slechts aanvangen per 1 augustus van een schooljaar.

D

In titel C, afdeling 5, wordt het opschrift van paragraaf 3 vervangen door:

§ 3. Voorziening in de huisvesting van een school gehuisvest in een gebouw.

E

Artikel C 14 komt te luiden als volgt:

Artikel C 14. Voorziening in de huisvesting van een school gehuisvest in een gebouw

  • 1. Het bevoegd gezag dat een voorziening in de huisvesting voor een school gehuisvest in een gebouw wenst met inbegrip van de eerste inrichting, dient een daartoe strekkende aanvraag in bij Onze Minister. Het bevoegd gezag vermeldt de reden voor en de omvang van de voorziening.

  • 2. Onder een voorziening in de huisvesting wordt verstaan een voorziening als bedoeld in artikel 92, eerste lid, van de wet.

  • 3. Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO/VO is van overeenkomstige toepassing.

F

Artikel C 14a wordt vervangen door:

Artikel C 14a. Weigeringsgronden

  • 1. Onze Minister weigert inwilliging van het in artikel C 14, eerste lid, bedoelde verzoek, in voorkomende gevallen na overleg met de desbetreffende gemeente, indien hij van oordeel is dat:

    a. de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 92 van de wet,

    b. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de aard en de omvang van de voorzieningen waarover de school reeds beschikt, voor zover deze uit de openbare kas zijn bekostigd,

    c. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen of onderwijskundige ontwikkelingen,

    d. op andere wijze dan is gevraagd redelijkerwijs in de behoefte aan huisvesting van de school kan worden voorzien, of

    e. de gewenste voorziening op grond van de hem ten dienste staande gegevens niet noodzakelijk is.

  • 2. Een voorziening in de huisvesting kan tevens worden geweigerd, indien de voorziening als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud in een slechte bouwkundige staat verkeert of indien de voorziening nodig is voor herstel van schade die is veroorzaakt door schuld of toedoen van het bevoegd gezag.

  • 3. Alvorens Onze Minister een besluit neemt dat afwijkt van hetgeen in het verzoek is aangegeven, pleegt hij overleg met het bevoegd gezag.

  • 4. Artikel C 13, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

G

Artikel C 14b komt te luiden als volgt:

Artikel C 14b. Onderhoudsplicht; verbod tot vervreemding en bezwaring

Artikel 106 van de wet is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor vervreemding of bezwaring toestemming van Onze Minister is vereist.

H

In titel C, afdeling 5, wordt het opschrift van paragraaf 4 vervangen door:

§ 3A. Materiële instandhouding van een school gehuisvest in een gebouw.

I

Artikel C15 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift komt te luiden: Materiële instandhouding van een school gehuisvest in een gebouw.

2. Het eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Indien de school is gehuisvest in een gebouw zijn de artikelen 113, 114, 116, 119, 134, eerste, derde, zevende en achtste lid, en 135 van de wet van overeenkomstige toepassing.

2. Aan het tweede lid wordt onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel b door «;» toegevoegd:

c. de vergoeding van de belastingen ter zake van onroerende zaken.

J

Artikel C 15a wordt vervangen door:

Artikel C 15a. Vergoeding materiële instandhouding van een school gehuisvest in een gebouw

De grondslag voor de vergoeding van de in artikel C 15 bedoelde kosten zijn:

a. het normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen dat gelijk wordt gesteld aan het aantal formatieplaatsen berekend overeenkomstig artikel C 15f, met dien verstande dat wordt gerekend met het aantal leerlingen bepaald overeenkomstig onderdeel b, en

b. het rekenkundig afgeronde gemiddelde van de hoogste dagtellingen van het aantal leerlingen van de maand september van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt tot en metde maand april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt.

K

In titel C, afdeling 5, wordt na paragraaf 3A ingevoegd een nieuwe paragraaf 4, luidend als volgt:

§ 4. Voorziening in de huisvesting en materiële instandhouding van een school gehuisvest op een vaartuig

Artikel C 15a.1. Vergoeding huisvesting en materiële instandhouding van een school gehuisvest op een vaartuig
  • 1. Een school gehuisvest op een vaartuig ontvangt jaarlijks van het Rijk een vergoeding bestemd voor voorzieningen in de huisvesting en voor de materiële instandhouding.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde vergoeding voor een kalenderjaar wordt vastgesteld per formatieplaats, berekend overeenkomstig artikel C 15f, waarbij aan de eerste formatieplaats f 50 000,– wordt toegekend en aan elke volgende formatieplaats f 30 000,–. Bij de berekening van het aantal formatieplaatsen op grond van de eerste volzin wordt uitgegaan van het rekenkundig afgeronde gemiddelde van de hoogste dagtellingen van het aantal leerlingen van de maand september van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, tot en met de maand april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde vergoeding wordt jaarlijks aangepast overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het kalenderjaar waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld en het prijsniveau in het daaraan voorafgaande jaar.

  • 4. Artikel C 14b is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Artikel C 15, tweede lid, onderdelen a en b, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de vaststelling geschiedt op basis van het rekenkundig afgeronde gemiddelde van de hoogste dagtellingen van het aantal leerlingen van de maand september van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt tot en met de maand april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt.

L

Artikel C 15l, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In de eerste volzin wordt «van de 3 maanden volgende op de maand waarin de school is geopend, doch uiterlijk tot de maand april» vervangen door: van de maanden september tot en met november volgend op de aanvang van de bekostiging.

2. De tweede volzin vervalt.

M

De artikelen C 16, C 16a, C 16b, C 16c en C 16d worden vervangen door:

Artikel C 16. Vergoeding huisvesting van een school gehuisvest in een gebouw

Het Rijk vergoedt aan het bevoegd gezag van een school gehuisvest in een gebouw de kosten van de voorzieningen bedoeld in artikel C 14.

Artikel C16a. Verstrekken gegevens vergoeding materiële instandhouding

Artikel 15 van het Bekostigingsbesluit WPO is van overeenkomstige toepassing op de vergoeding voor de huisvesting en de materiële instandhouding van een school, gehuisvest in een gebouw of op een vaartuig.

Artikel C16b. Maandelijkse vergoeding bij een school gehuisvest in een gebouw of op een vaartuig

Artikel 13, eerste en derde lid, van het Bekostigingsbesluit WPO is van overeenkomstige toepassing op de vergoeding voor de materiële instandhouding van een school, gehuisvest in een gebouw en op de vergoeding voor de huisvesting en de materiële instandhouding van een school, gehuisvest op een vaartuig.

N

In artikel C 18a, onderdeel b, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel a wordt «artikel 144, eerste lid onderdeel c 1° van de wet» vervangen door: artikel 144, eerste lid onderdeel d 1° van de wet.

2. In onderdeel b wordt «artikel 144, eerste lid onderdeel c 2° van de wet» vervangen door: artikel 144, eerste lid onderdeel d 2° van de wet.

O

Artikel C 21 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de gemeente» telkens vervangen door: het Rijk.

2. In het tweede lid wordt «De gemeente» vervangen door: Onze Minister.

3. Het derde lid vervalt.

P

Artikel C 21a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het opschrift wordt «roerende zaken» vervangen door «andere roerende zaken» en wordt «gevestigd op een vaartuig» vervangen door: gehuisvest op een vaartuig.

2. In het eerste lid wordt in de eerste volzin «roerende zaken» vervangen door «andere roerende zaken» en wordt de laatste volzin vervangen door: Indien het andere roerende zaken betreft, kan het bevoegd gezag buiten het geval van vervreemding in plaats van betaling binnen 4 maanden de eigendom van die roerende zaken aan het Rijk overdragen.

3. In het tweede lid wordt «roerende zaken» vervangen door: andere roerende zaken.

Q

De inhoudsopgave wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift van titel C, afdeling 5, paragraaf 3, komt te luiden:

§ 3. Voorziening in de huisvesting van een school gehuisvest in een gebouw.

2. Het opschrift van artikel C 14 komt te luiden: Artikel C 14. Voorziening in de huisvesting van een school gehuisvest in een gebouw.

3. Het opschrift van artikel C 14a komt te luiden: Artikel C 14a. Weigeringsgronden.

4. Het opschrift van artikel C 14b komt te luiden: Artikel C 14b. Onderhoudsplicht; verbod tot vervreemding en bezwaring.

5. Het opschrift van titel C, afdeling 5, paragraaf 4, wordt vervangen door:

§ 3A. Materiële instandhouding van een school gehuisvest in een gebouw.

6. Het opschrift van artikel C 15 komt te luiden: Artikel C 15. Materiële instandhouding van een school gehuisvest in een gebouw.

7. Het opschrift van artikel C 15a komt te luiden: Artikel C 15a. Vergoeding materiële instandhouding van een school gehuisvest in een gebouw.

8. Na het opschrift van artikel C 15a wordt ingevoegd:

§ 4. Voorziening in de huisvesting en materiële instandhouding van een school gehuisvest op een vaartuig

Artikel C 15a.1. Vergoeding huisvesting en materiële instandhouding van een school gehuisvest op een vaartuig.

9. De opschriften van de artikelen C 16, C 16a en C 16b worden vervangen door:

Artikel C 16. Vergoeding huisvesting van een school gehuisvest in een gebouw

Artikel C 16a. Verstrekken gegevens vergoeding materiële instandhouding

10. Het opschrift van artikel C16c wordt vervangen door:

Artikel C 16b. Maandelijkse vergoeding bij een school gehuisvest in een gebouw of op een vaartuig.

11. Het opschrift van artikel C 16d vervalt.

12. Het opschrift van artikel C 21a wordt vervangen door:

Artikel C 21a. Overdracht van vaartuigen of andere roerende zaken van scholen gehuisvest op een vaartuig.

ARTIKEL II. WIJZIGING BESLUIT OUDE EIGENDOMS- EN HUURSCHOLEN WPO

Het Besluit oude eigendoms- en huurscholen WPO2 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 6, tweede lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: Het gemeentebestuur.

B

In artikel 8, eerste lid, wordt de zinsnede «indien door gedeputeerde staten is besloten dat» vervangen door: indien overeenkomstig artikel 110 van de wet is vastgesteld dat.

C

Artikel 10 vervalt.

D

In artikel 11 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «zodra het besluit van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 10, onherroepelijk is geworden of in hoger beroep is bevestigd of genomen» vervangen door: zodra voor die gebouwen en terreinen overeenkomstig artikel 110 van de wet is vastgesteld dat zij blijvend niet meer voor het onderwijs aan de school worden gebruikt.

2. In het tweede lid wordt «van de wet» vervangen door: van de Wet op het basisonderwijs zoals luidend op 31 december 1996. Tevens wordt «bedoeld in de wet» vervangen door: bedoeld in de Wet op het basisonderwijs zoals geldend op 31 december 1996.

3. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, wordt na het tweede lid een nieuw derde lid ingevoegd, luidende als volgt:

  • 3. Het bevoegd gezag betaalt aan de gemeente terug het bedrag dat de gemeente heeft uitgegeven aan de voorzieningen, bedoeld in artikel 92, eerste lid, onderdelen a 2o, b en c, van de wet, verminderd met de uit de gemeentebegroting blijkende afschrijving op het moment van de in het eerste lid bedoelde vaststelling van buitengebruikstelling, behoudens voor zover het betreft door de gemeente bekostigde grond, voor elk vol jaar dat is verstreken sedert het tijdstip waarop de uitgaven plaats hadden. De terugbetaling kan in termijnen plaatsvinden.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt de zinsnede «nadat het besluit, bedoeld in artikel 10, onherroepelijk is geworden» vervangen door: nadat de buitengebruikstelling overeenkomstig artikel 110 van de wet is vastgesteld.

E

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de aanhef wordt na «met overheidsgelden» ingevoegd: door.

2. De laatste volzin vervalt.

F

Artikel 14 vervalt.

G

In artikel 15 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «zodra het besluit van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 14, onherroepelijk is geworden of in hoger beroep is bevestigd of genomen» vervangen door: zodra voor die gebouwen en terreinen overeenkomstig artikel 110 van de wet is vastgesteld dat zij blijvend niet meer voor het onderwijs aan de school worden gebruikt.

2. In het tweede lid wordt «van de wet» vervangen door: van de Wet op het basisonderwijs zoals luidend op 31 december 1996. Tevens wordt «bedoeld in de wet» vervangen door: bedoeld in de Wet op het basisonderwijs zoals luidend op 31 december 1996.

3. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt na het tweede lid een nieuw derde lid ingevoegd, luidende als volgt:

  • 3. Het bevoegd gezag betaalt aan de gemeente terug het bedrag dat de gemeente heeft uitgegeven aan de voorzieningen, bedoeld in artikel 92, eerste lid, onderdelen a 2o, b en c, van de wet, verminderd met de uit de gemeentebegroting blijkende afschrijving op het moment van de in het eerste lid bedoelde vaststelling van de buitengebruikstelling, behoudens voor zover het betreft door de gemeente bekostigde grond, voor elk vol jaar dat is verstreken sedert het tijdstip waarop de uitgaven plaats hadden. De terugbetaling kan in termijnen plaatsvinden.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt de zinsnede «nadat het besluit, bedoeld in artikel 14, onherroepelijk is geworden» vervangen door: nadat de buitengebruikstelling overeenkomstig artikel 110 van de wet is vastgesteld.

H

In artikel 16, tweede lid, wordt «preventief onderhoud» vervangen door: gebouwonderhoud.

I

In artikel 19, tweede lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: het gemeentebestuur.

J

Afdeling IV vervalt.

ARTIKEL III. WIJZIGING BEKOSTIGINGSBESLUIT WEC

Het Bekostigingsbesluit WEC3 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 23, tweede lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: Het gemeentebestuur.

B

In artikel 24, eerste lid, wordt de zinsnede «indien door gedeputeerde staten is besloten dat» vervangen door: indien overeenkomstig artikel 108 van de wet is vastgesteld dat.

C

Artikel 25 vervalt.

D

In artikel 26 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «zodra het besluit van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 25, onherroepelijk is geworden of in hoger beroep is bevestigd of genomen» vervangen door: zodra voor die gebouwen en terreinen overeenkomstig artikel 108 van de wet is vastgesteld dat zij blijvend niet meer voor het onderwijs aan de school worden gebruikt.

2. In het eerste lid wordt «Overgangswet ISOVSO zoals luidend op 31 juli 1998» vervangen door: Overgangswet ISOVSO zoals luidend op 31 december 1996.

3. In het tweede lid, eerste volzin, wordt «bepalingen van de wet» vervangen door: bepalingen van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs zoals die luidde op 31 december 1996. Tevens vervalt de zinsnede «of nog te verstrekken».

4. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt na het tweede lid een nieuw derde lid ingevoegd, luidende als volgt:

  • 3. Het bevoegd gezag van een bijzondere school betaalt aan de gemeente terug het bedrag dat de gemeente heeft uitgegeven aan de voorzieningen, bedoeld in artikel 90, eerste lid, onderdelen a 2°, b en c, van de wet, verminderd met de uit de gemeentebegroting blijkende afschrijving op het moment van de in het eerste lid bedoelde vaststelling van de buitengebruikstelling, behoudens voor zover het betreft door de gemeente bekostigde grond, voor elk vol jaar dat is verstreken sedert het tijdstip waarop de uitgaven plaats hadden. De terugbetaling kan in termijnen plaatsvinden.

5. In het vierde lid (nieuw) wordt de zinsnede «nadat het besluit, bedoeld in artikel 25, onherroepelijk is geworden» vervangen door: nadat de buitengebruikstelling overeenkomstig artikel 108 van de wet is vastgesteld.

E

In artikel 28 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «dat Onze Minister bevoegd is» vervangen door «dat de gemeenteraad kan besluiten» en wordt «artikel E 24, derde lid, van de Overgangswet ISOVSO zoals luidend op 31 juli 1998» vervangen door: artikel VI, vierde lid, van de wet van 2 april 1998, Stb. 228.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

4. Het vierde lid vervalt.

F

Hoofdstuk IV, titel IV vervalt.

ARTIKEL IV. WIJZIGING BEKOSTIGINGSBESLUIT W.V.O.

Het Bekostigingsbesluit W.V.O.4 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 47, tweede lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: Het gemeentebestuur.

B

In artikel 48, eerste lid, wordt de zinsnede «indien door gedeputeerde staten is besloten dat» vervangen door: indien overeenkomstig artikel 225 van de wet is vastgesteld dat.

C

Artikel 49 vervalt.

D

In artikel 50 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «zodra de beslissing van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 49, onherroepelijk is geworden of in hoger beroep is bevestigd of genomen» vervangen door: zodra voor die gebouwen en terreinen overeenkomstig artikel 225 van de wet is vastgesteld dat zij blijvend niet meer voor het onderwijs aan de school worden gebruikt.

2. In het eerste lid wordt «Overgangswet ISOVSO» vervangen door: Overgangswet ISOVSO zoals luidend op 31 december 1996.

3. In het tweede lid, eerste volzin, wordt «bepalingen van de wet» vervangen door: bepalingen van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs zoals die luidde op 31 december 1996. Tevens vervalt de zinsnede «of nog te verstrekken».

4. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt na het tweede lid een nieuw derde lid ingevoegd, luidende als volgt:

  • 3. Het bevoegd gezag van een bijzondere school betaalt aan de gemeente terug het bedrag dat de gemeente heeft uitgegeven aan de voorzieningen, bedoeld in artikel 207, eerste lid, onderdelen a 2°, b en c, van de wet, verminderd met de uit de gemeentebegroting blijkende afschrijving op het moment van de in het eerste lid bedoelde vaststelling van de buitengebruikstelling, behoudens voor zover het betreft door de gemeente bekostigde grond, voor elk vol jaar dat is verstreken sedert het tijdstip waarop de uitgaven plaats hadden. De terugbetaling kan in termijnen plaatsvinden.

5. In het vierde lid (nieuw) wordt de zinsnede «nadat het besluit, bedoeld in artikel 49, onherroepelijk is geworden» vervangen door: nadat de buitengebruikstelling overeenkomstig artikel 225 van de wet is vastgesteld.

E

In artikel 52 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «dat Onze Minister bevoegd is» vervangen door «dat de gemeenteraad kan besluiten» en wordt «artikel E 24, derde lid, van de Overgangswet ISOVSO zoals luidend op 31 juli 1998» vervangen door: artikel VI, vierde lid, van de wet van 2 april 1998, Stb. 228.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

4. Het vierde lid vervalt.

F

Hoofdstuk III, titel IV vervalt.

ARTIKEL V. INTREKKING HUISVESTINGSBESLUIT WVO/WCBO

Het Huisvestingsbesluit WVO/WCBO wordt ingetrokken.

ARTIKEL VI. OVERGANGSRECHT OVERDRACHT GEBOUWEN, TERREINEN EN ROERENDE ZAKEN SCHOLEN GEHUISVEST IN EEN GEBOUW

  • 1. Met betrekking tot huisvestingsvoorzieningen die voor 1 januari 1997 zijn gerealiseerd, blijft ten aanzien van scholen gehuisvest in een gebouw artikel C 21 van het Besluit trekkende bevolking WPO zoals dat artikel luidde voor die datum van toepassing. Daarbij wordt in voorkomende gevallen in overleg tussen de gemeente en het bevoegd gezag rekening gehouden met de na die inwerkingtreding gerealiseerde huisvestingsvoorzieningen

  • 2. Op huisvestingsvoorzieningen die op of na 1 januari 1997 zijn gerealiseerd met betrekking tot een gebouw of terrein als bedoeld in het eerste lid, is artikel C 21 zoals dat artikel luidde na die datum van toepassing. Daarbij wordt in voorkomende gevallen in overleg tussen het Rijk en het bevoegd gezag rekening gehouden met de voor die inwerkingtreding gerealiseerde huisvestingsvoorzieningen.

ARTIKEL VII. OVERGANGSBEPALING HUISVESTINGSKOSTEN EN VERGOEDING MATERIËLE INSTANDHOUDING SCHOLEN GEHUISVEST IN EEN GEBOUW

  • 1. Met betrekking tot huisvestingsvoorzieningen die voor 1 januari 1997 zijn gerealiseerd, verstrekt het Rijk ten aanzien van scholen gehuisvest in een gebouw zoals bedoeld in titel C van het Besluit trekkende bevolking WPO, aan de gemeente de vergoeding voor de kosten voor de huisvesting die op grond van de regelgeving zoals die voor die datum gold, nog is verschuldigd, met dien verstande dat tevens een vergoeding wordt verstrekt voor onroerende zaakbelasting op basis van de vergoeding voor het jaar 1996, aangepast aan de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning.

  • 2. In afwijking van artikel C 16a van het Besluit trekkende bevolking WPO zoals gewijzigd bij dit besluit, dient het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het eerste lid voor 1 juli 2001 een verklaring van een accountant omtrent de rechtmatigheid van de uitgaven over de jaren 1997 tot en met 2000 in bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

ARTIKEL VIII. OVERGANGSBEPALING GARANTIE VERGOEDING MATERIËLE INSTANDHOUDING SCHOLEN GEHUISVEST IN EEN GEBOUW OF OP EEN VAARTUIG

Indien de vergoeding voor de materiële instandhouding van een school zoals bedoeld in titel C van het Besluit trekkende bevolking WPO, bij een berekening overeenkomstig dat besluit zoals gewijzigd door het onderhavige besluit, voor een kalenderjaar na 1998 minder is dan die vergoeding bij die berekening voor het jaar 1998, wordt in eerstbedoeld jaar laatstbedoelde vergoeding verstrekt.

ARTIKEL IX. OVERGANGSBEPALING HUISVESTINGSKOSTEN EN UITGAVEN MATERIËLE INSTANDHOUDING SCHOLEN GEHUISVEST OP EEN VAARTUIG

In afwijking van artikel C 16a van het Besluit trekkende bevolking WPO zoals gewijzigd bij dit besluit, dient het bevoegd gezag van een school gehuisvest op een vaartuig voor 1 juli 2001 een verklaring van een accountant omtrent de rechtmatigheid van de uitgaven over de jaren 1999 en 2000 in bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

ARTIKEL X. OVERGANGSBEPALING AFREKENING EN AANHANGIGE BEROEPEN

  • 1. De voorschriften van het Bekostigingsbesluit WEC, van het Bekostigingsbesluit W.V.O., het Besluit trekkende bevolking WPO en het Besluit oude eigendoms- en huurscholen WPO zoals die luidden op de dag voor de inwerkingtreding van de desbetreffende in het onderhavige besluit opgenomen wijzigingsbepalingen blijven van toepassing op de tijdvakken waarvoor zij gelding hadden.

  • 2. Op geschillen die op grond van het Bekostigingsbesluit WEC, van het Bekostigingsbesluit W.V.O., het Besluit trekkende bevolking WPO en het Besluit oude eigendoms- en huurscholen WPO, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van de desbetreffende in het onderhavige besluit opgenomen wijzigingsbepalingen, op die datum in bezwaar of beroep aanhangig zijn of na die datum binnen de bezwaar- of beroepstermijn aanhangig zijn gemaakt, blijven de op die datum geldenderegelingen van toepassing. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.

ARTIKEL XI. INWERKINGTREDING

  • 1. Dit besluit treedt met uitzondering van de artikelen I, II en VI tot en met IX in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel III, onderdelen D, tweede, derde en vierde lid, E en F, werkt terug tot en met 1 januari 1997, met dien verstande dat tot 1 augustus 1998

    a. in het opschrift en de aanhef van artikel III voor «Bekostigingsbesluit WEC» wordt gelezen: Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO,

    b. in onderdeel D, vierde lid, voor «artikel 90 van de wet» wordt gelezen: artikel 74 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs,

    c. in onderdeel E, eerste lid, voor «artikel VI, vierde lid van de wet van 2 april 1998, Stb. 228» wordt gelezen: artikel E 24, derde lid, van de Overgangswet ISOVSO zoals luidend op 31 december 1996, en

    d. de onderdelen D, tweede, derde en vierde lid, E en F tevens betrekking hebben op het voortgezet speciaal onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen.

  • 3. Artikel IV, onderdelen D, tweede, derde en vierde lid, E en F, werken terug tot en met 1 augustus 1998.

  • 4. Artikel V werkt terug tot en met 1 juli 1997.

  • 5. De artikelen I, II en VI tot en met IX treden in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet vastgesteld dan nadat 4 weken zijn verstreken na de overlegging van het onderhavige besluit aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het in het onderhavige besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.

  • 6. Artikel I, onderdelen H tot en met L, M, voor zover het betreft de artikelen C 16 en C 16a, N, O en Q, vijfde tot en met twaalfde lid, artikel II, onderdelen D, tweede en derde lid, E, tweede lid, G, tweede en derde lid, en J en de artikelen VI en VII, werken terug tot en met 1 januari 1997, met dien verstande dat tot 1 augustus 1998

    a. in het opschrift en de aanhef van artikel I voor «Besluit trekkende bevolking WPO» wordt gelezen: Besluit trekkende bevolking WBO,

    b. in artikel I, onderdeel I, tweede lid, voor «de artikelen 113, 114, 116, 119, 134, eerste, derde, zevende en achtste lid, en 135 van de wet» wordt gelezen: de artikelen 92, 93, 95, 96, 100, eerste, vierde, achtste en negende lid, en 101 van de Wet op het basisonderwijs,

    c. in artikel I, onderdeel M, voor «Bekostigingsbesluit WPO» telkens wordt gelezen: Bekostigingsbesluit WBO/OWBO,

    d. in artikel I, onderdeel N, voor «: artikel 144» telkens wordt gelezen «: artikel 105d» en voor «van de wet.» telkens wordt gelezen: van de Wet op het basisonderwijs.,

    e. in het opschrift en de aanhef van artikel II voor «Besluit oude eigendoms- en huurscholen WPO» wordt gelezen: Besluit oude eigendoms- en huurscholen WBO,

    f. in artikel II, onderdeel D, derde lid, voor «artikel 92 van de wet» wordt gelezen: artikel 66 van de Wet op het basisonderwijs, en

    g. in artikel VII voor «Besluit trekkende bevolking WP0» wordt gelezen: Besluit trekkende bevolking WBO.

  • 7. Artikel VIII werkt terug tot en met 1 januari 1998.

  • 8. Artikel IX werkt terug tot en met 1 januari 1999.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 24 mei 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund

Uitgegeven de tweeëntwintigste juni 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De Wet van 4 juli 1996, houdende wijzigingen van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen (Stb. 1996, 402; hierna te noemen: Wet decentralisatie huisvesting PO/VO) heeft consequenties voor een aantal algemene maatregelen van bestuur, te weten:

1. Van rechtswege zijn vervallen, aangezien de grondslag voor die besluiten is vervallen:

a. het Huisvestingsbesluit WBO,

b. het Huisvestingsbesluit ISOVSO,

c. het Bouwbesluit WBO, en

d. het Bouwbesluit ISOVSO.

2. Aangepast dienen te worden:

a. het Bekostigingsbesluit WPO,

b. het Bekostigingsbesluit WEC, en

c. deel II van het Bekostigingsbesluit W.V.O..

Deze wijzigingen zijn grotendeels meegenomen in het besluit tot wijziging van een aantal besluiten (te weten de voorgangers van de onder a, b en c genoemde besluiten; Stb. 1997, 150) in verband met de Wet van 4 juli 1996 tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Tijdelijke wet bekostiging nieuwe basisscholen inzake vereenvoudiging van het bekostigingsstelsel voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs (vereenvoudiging Londo; Stb. 1996, 403). De wijzigingen op grond van laatstgenoemde wet en de Wet decentralisatie huisvesting PO/VO waren veelal dermate verweven, dat een gecombineerde wijziging de helderheid en de duidelijkheid zeer ten goede kwam.

3. Tevens dienen te worden aangepast:

a. het Besluit trekkende bevolking WPO, en

b. het Besluit oude eigendoms- en huurscholen WPO, alsmede het Bekostigingsbesluit WEC en deel II van het Bekostigingsbesluit W.V.O. voor zover het betreft de oude eigendoms- en huurscholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs.

Deze aanpassingen zijn te vinden in het onderhavige besluit.

4. Het Huisvestingsbesluit WVO/WCBO kan worden ingetrokken, hetgeen eveneens bij het onderhavige besluit geschiedt. Ten aanzien van het voortgezet onderwijs (vwo, avo en vbo) is dit besluit al niet meer van toepassing met ingang van 1 januari 1997, in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen naar de gemeenten. Als datum van inwerkingtreding van deze intrekking geldt de datum van inwerkingtreding van de Wet van 29 mei 1997 tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met decentralisatie van huisvestings- en bestedingsbeslissingen en vervallen van het economisch claimrecht (Stb. 1997, 229), te weten 1 juli 1997.

2. Huisvesting ligplaatsonderwijs

In het Besluit trekkende bevolking WPO zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de huisvesting voor het ligplaatsonderwijs aan varende kinderen in de leeftijd van 3 tot circa 7 jaar die nog bij hun ouders aan boord wonen. Er zijn twee verschillende mogelijkheden, te weten scholen gehuisvest in een gebouw (de zogenaamde walscholen, waarvan er momenteel 4 in Nederland bestaan) en scholen gehuisvest op een vaartuig (de zogenaamde schipscholen, waarvan er momenteel 2 in Nederland zijn, overigens op een vaste ligplaats).

Ten aanzien van de walscholen waren voor de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen in het primair en voortgezet onderwijs de desbetreffende bepalingen in de Wet op het basisonderwijs, het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO, het Bouwbesluit WBO en het Huisvestingsbesluit WBO van overeenkomstige toepassing (dat wil zeggen in het algemeen aanvragen van huisvestingsvoorzieningen via de gemeente, met daarna goedkeuring door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen).

Voor de schipscholen gold reeds vanwege de specifieke situatie een aparte regeling, die inhoudt dat voor deze scholen voorzieningen in de huisvesting rechtstreeks bij genoemde Minister moeten worden aangevraagd.

Na de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen in het primair en voortgezet onderwijs met ingang van 1 januari 1997 naar de gemeenten, behoren de walscholen en de schipscholen nog altijd tot de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Voor de schipscholen was er zoals hiervoor vermeld al een specifieke regeling. Die wordt bij dit besluit aangepast. In het vervolg krijgen de schipscholen één vergoeding van het Rijk voor huisvesting en materiële instandhouding gezamenlijk. Het grootste deel van de schepen wordt namelijk door anderen gebruikt, waardoor het voldoende is de bijdrage van het Rijk te gebruiken voor de exploitatie. De eerste jaarvergoeding na inwerkingtreding van dit besluit zal zijn gebaseerd op het gemiddelde van de vergoeding die de desbetreffende schipscholen in de vijf voorafgaande jaren hebben ontvangen. In de jaren daarna zal steeds indexering plaatsvinden.

De verdeling van het geld voor de onderwijshuisvesting voor het basisonderwijs uit het Gemeentefonds over de gemeenten is grotendeels gebaseerd op het aantal jongeren (0- tot 20-jarigen) dat is ingeschreven in een gemeente. Aangezien de leerlingen van de walscholen veelal niet staan ingeschreven in de gemeente waar ze schoolgaan, krijgt de gemeente waar de walschool staat, geen geld voor deze specifieke huisvesting. Zeker gezien het feit dat deze scholen merendeels in niet al te grote gemeenten staan, zou het een te grote financiële belasting voor deze gemeenten vormen, indien zij voor de huisvesting van de walscholen zouden moeten zorgdragen. Voor de walscholen wordt daarom een regeling getroffen die is gebaseerd op de regeling voor het overige basisonderwijs, maar de aanvragen moeten worden ingediend bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in plaats van bij de gemeente. De vergoeding komt dan ook rechtstreeks van het Rijk en niet van de gemeente.

Ook de materiële instandhouding voor de walscholen is gebaseerd op de systematiek die geldt voor het overig onderwijs (de zogenaamde Londo-systematiek). Het verschil wordt veroorzaakt door de andere groepsindeling en de afwijkende leerlingtelling.

3. Financiële gevolgen

Ten aanzien van de trekkende bevolking vinden slechts procedurele aanpassingen plaats, waardoor voor deze categorie voor het Rijk geen financiële gevolgen aan het besluit zijn verbonden.

Ten aanzien van de oude eigendoms- en huurscholen wordt opgemerkt dat deze door de Wet decentralisatie huisvesting PO/VO zijn gedecentraliseerd naar de gemeenten. De financiële gevolgen van alle met de decentralisatie samenhangende regelingen zijn gedekt door de overboeking van het totale huisvestingsbudget voor het PO en VO van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen naar het Gemeentefonds. Aan het onderhavige besluit zijn derhalve ook voor deze categorie geen financiële gevolgen verbonden.

4. Gevolgen voor de uitvoering

Het ontwerp-besluit is uitvoerbaar voor de uitvoeringsorganisatie, het agentschap Centrale financiën instellingen (Cfi). De opmerkingen van Cfi zijn verwerkt. De uitvoeringsgevolgen zijn beperkt tot het op een andere wijze berekenen van enige vergoedingen en enige nabetalingen op grond van artikel VII.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I. Besluit trekkende bevolking WPO

Onderdeel A bevat een technische wijziging. Met de wijzigingen die de onderdelen B en C aanbrengen in het Besluit trekkende bevolking WPO wordt, voor zover dat mogelijk is, aangesloten bij het bekostigingssysteem in de Wet op het primair onderwijs, zoals dat van toepassing is na de inwerkingtreding van de vereenvoudiging Londo.

De onderdelen E en F leggen de basis voor de procedure rondom aanvraag en beslissing ten aanzien van huisvestingsvoorzieningen voor walscholen. In aanvulling daarop regelen de onderdelen K en M voor de schipscholen en de onderdelen I, J, en M voor de walscholen de vergoeding van het Rijk aan het bevoegd gezag voor de huisvestingskosten en de materiële instandhouding, alsmede de wijze waarop de vergoedingen worden verstrekt. Zie verder paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Onderdeel G bevat een technische aanpassing. Abusievelijk werd in artikel C 14b verwezen naar artikel 105 in plaats van artikel 106. Dit vloeide voort uit het feit dat de voorloper van artikel 106, te weten artikel 79 van de Wet op het basisonderwijs, bij Stb. 1996, 402 (decentralisatie huisvesting) is vernummerd tot artikel 80, maar dat bij die gelegenheid artikel C 14b niet is aangepast. Bij Stb. 1998, 413 (WPO-besluit), werd de op dat moment niet meer correcte verwijzing naar artikel 79 vervangen door een verwijzing naar het overeenkomstige artikel 105. In onderdeel G wordt de onjuiste verwijzing gecorrigeerd. Voorts is de bepaling toegevoegd, dat voor vervreemding of bezwaring toestemming van de Minister is vereist.

Onderdeel L past de regeling voor de berekening van het aantal leerlingen van een nieuwe school aan.

Onderdeel N bevat een technische aanpassing.

Onderdeel O bepaalt dat bij beëindiging van de bekostiging of bij eigendomsoverdracht van gebouwen, terreinen en roerende zaken waarvoor een vergoeding is genoten voortaan een bedrag aan het Rijk verschuldigd is in plaats van aan de gemeente. Het bevoegd gezag kan er ook voor kiezen de eigendom aan het Rijk (was ook de gemeente) over te dragen. Bij het bepalen van bedoeld bedrag en bij bedoelde eigendomsoverdracht wordt rekening gehouden met een eventueel op grond van het overgangsrecht juncto het oorspronkelijke artikel C 21 aan de gemeente te betalen bedrag.

Onderdeel P laat de mogelijkheid om de eigendom van een vaartuig over te dragen aan het Rijk vervallen. In de praktijk blijken er namelijk geen gevallen voor te komen waarin het bevoegd gezag eigenaar is van het vaartuig.

Artikel II (Besluit oude eigendoms- en huurscholen WBO), artikel III (Bekostigingsbesluit WEC) en artikel IV (Bekostigingsbesluit W.V.O.)

De wijzigingen die worden aangebracht in de bepalingen inzake de oude eigendoms- en huurscholen in het basisonderwijs respectievelijk het (voortgezet) speciaal onderwijs, houden verband met het feit dat het Rijk geen rol meer speelt bij het goedkeuren van gewenste huisvestingsvoorzieningen en ook niet meer bij het verstrekken van financiële vergoedingen ter zake. De geldstroom ten behoeve van de huisvestingsvoorzieningen van het Rijk naar de gemeenten loopt na de decentralisatie immers via het Gemeentefonds. De hier bedoelde scholen vallen onder de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen in het primair onderwijs en hebben derhalve alleen nog een relatie met de gemeente op wier grondgebied de desbetreffende schoolgebouwen staan.

Artikel II, onderdeel D, derde lid, artikel III, onderdeel D, vierde lid, en artikel IV, onderdeel D, vierde lid, verschaffen de wettelijke basis voor de terugbetaling door het bevoegd gezag aan de gemeente van voorzieningen die vanaf 1 januari 1997 op grond van de Wet decentralisatie huisvesting PO/VO zijn aangebracht.

Artikel III, onderdeel D, tweede lid, wijzigt een verwijzing naar de Overgangswet ISOVSO zoals luidend op 31 juli 1998 in een verwijzing naar die wet zoals luidend op 31 december 1996 (de datum voorafgaande aan de inwerkingtreding van de decentralisatie huisvesting). Dit is een puur technische aanpassing, omdat de wijzigingen van de Overgangswet ISOVSO die tussen deze twee data hebben plaatsgevonden niet het bedrag betreffen dat de gemeente heeft uitgegeven aan uitbreiding, verbouwing en vernieuwing, waarover het in casu gaat.

Artikel V

Zie de toelichting bij paragraaf 1, punt 4, van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel VI

In artikel VI, eerste lid, is bepaald dat op de overdracht van huisvestingsvoorzieningen voor walscholen die voor 1 januari 1997 zijn gerealiseerd, artikel C 21 van toepassing is zoals dit luidde voor die datum. Dit betekent dat het bevoegd gezag een vergoeding aan de gemeente (in plaats van het Rijk) verschuldigd is dan wel de eigendom aan de gemeente (in plaats van het Rijk) kan overdragen. Bij het bepalen van het aan de gemeente te betalen bedrag of bij de keuze tot eigendomsoverdracht aan de gemeente wordt rekening gehouden met eventueel na die wijziging vergoede huisvestingsvoorzieningen, waarvoor een vergoeding aan het Rijk moet worden betaald. Omgekeerd wordt bij het bepalen van de vergoeding aan het Rijk ook rekening gehouden met het aan de gemeente te betalen bedrag respectievelijk de overdracht aan de gemeente.

Op grond van het tweede lid is op de overdracht van huisvestingsvoorzienigen voor walscholen die op of na 1 januari 1997 zijn gerealiseerd het nieuwe artikel C 21 van toepassing.

Artikel VII

Op grond van artikel VII, eerste lid, blijft op gebouwen van walscholen die zijn gerealiseerd voor 1 januari 1997 de regeling van toepassing die voor die datum gold. Dit betekent dat het Rijk over de periode vanaf  1 januari 1997 aan de desbetreffende gemeenten een vergoeding voor de huisvesting blijft verstrekken. Bepaald is dat ook een vergoeding wordt verstrekt voor de onroerende zaakbelasting. Afzonderlijke vermelding van deze vergoeding is nodig, omdat zij voor de decentralisatie huisvesting geen deel uitmaakte van de huisvestingsvergoeding, maar van de (inmiddels vervallen) vergoeding voor andere voorzieningen. Op grond van het tweede lid van artikel VII dient het bevoegd gezag van een walschool de accountantsverklaring omtrent de rechtmatigheid van de uitgaven voor de huisvesting en de materiële instandhouding over de jaren 1997 tot en met 2000 in vóór 1 juli 2001. Deze overgangsbepaling is nodig omdat terugwerkende kracht wordt toegekend aan het nieuwe artikel C 16a van het Besluit trekkende bevolking WPO en de op grond daarvan geldende termijn voor de jaren 1997 tot en met 2000 niet haalbaar is.

Artikel VIII

In dit artikel wordt de vergoeding voor de materiële instandhouding van schipscholen en walscholen conform de brief aan de Tweede Kamer 23 april 1998, PO/A/98/14 850 u (Handelingen II 1997/98, blz. 76–5666), gegarandeerd op het niveau van de vergoeding voor het jaar 1998. Deze garantie houdt verband met een voorgenomen wijziging van het onderwijssysteem voor varende kleuters die waarschijnlijk op 1 augustus 2001 zal ingaan. In het ontwerp-besluit waarin deze wijziging haar beslag krijgt, zal worden voorzien in intrekking van de onderhavige garantieregeling.

Artikel IX

Op grond van dit artikel geldt voor schipscholen dezelfde overgangsregeling als voor walscholen is opgenomen in artikel VII, tweede lid, met dien verstande dat de werkingssfeer is beperkt tot de jaren 1999 en 2000, omdat de schipscholen over 1997 en 1998 reeds een rekening en verantwoording hebben ingediend.

Artikel X

Zoals meestal gebeurt, wordt door middel van dit artikel ten aanzien van de afrekeningen die nog moeten plaatsvinden over de periode voorafgaande aan de inwerkingtreding van de verschillende artikelen en onderdelen daarvan van het onderhavige besluit, alsmede ten aanzien van de op het moment van inwerkingtreding aanhangige bezwaren en beroepen bepaald dat het oude recht van toepassing is.

Artikel XI

In het eerste lid is geregeld dat het besluit in werking treedt op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van de wijzigingen van het Besluit trekkende bevolking WPO en het Besluit oude eigendoms- en huurscholen WPO alsmede de daarop betrekking hebbende overgangsbepalingen. De wet bepaalt namelijk dat voornoemde besluiten dienen te worden voorgehangen. Daarom is in het vijfde lid geregeld dat bedoelde wijzigingen en overgangsbepalingen in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijstip.

In het tweede tot en met vierde lid wordt terugwerkende kracht toegekend aan een aantal van de bepalingen die op grond van het eerste lid in werking treden op de dag na de plaatsing van dit besluit in het Staatsblad.

In het tweede lid is geregeld dat een aantal wijzigingen in het Bekostigingsbesluit WEC terugwerkt tot en met de ingangsdatum van de decentralisatie van de huisvesting (1 januari 1997). Het betreft bepalingen inzake vervreemding en buitengebruikstelling van oude eigendoms- en huurscholen en de huisvestingskostenvergoeding voor die scholen.

Het derde lid regelt terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 1998 voor overeenkomstige wijzigingen in het Bekostigingsbesluit W.V.O.. De datum 1 augustus 1998 houdt verband met het feit dat de schoolsoorten waarop de wijzigingen betrekking hebben vanaf die datum zijn geregeld in laatstgenoemd besluit.

Het vierde lid verleent terugwerkende kracht aan de intrekking van het Huisvestingsbesluit WVO/WCBO tot en met 1 juli 1997. Dit is de datum van inwerkingtreding van de eerdergenoemde wet van 29 mei 1997 (Stb. 1997, 229). In die wet zijn voor het beroepsonderwijs de taken en bevoegdheden op het gebied van de huisvesting en het economisch claimrecht overgedragen aan de instellingen en is geregeld dat het Rijk middelen ten behoeve van huisvestingsinvesteringen ter beschikking stelt in de vorm van een normatieve lump-sum. Dit betekent dat het Huisvestingsbesluit WVO/WCBO vanaf 1 juli 1997 niet meer kan worden toegepast op het beroepsonderwijs. Zoals in paragraaf 1, punt 4, van het algemeen deel van deze nota van toelichting al is opgemerkt, is voornoemd besluit ten aanzien van het vóórtgezet onderwijs al niet meer van toepassing met ingang van 1 januari 1997. Gelet op het voorgaande dient aan de intrekking van meergenoemd besluit terugwerkende kracht te worden verleend tot en met 1 juli 1997.

Het zesde, zevende en achtste lid verlenen terugwerkende kracht aan een aantal van de wijzigingen en overgangsregelingen die op grond van het vijfde lid in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Het zesde lid regelt terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1997 voor de wijzigingen en overgangsbepalingen die verband houden met de decentralisatie van de huisvesting. Het betreft bepalingen over de vergoeding voor de materiële instandhouding en de huisvesting voor scholen voor ligplaatsonderwijs aan varende kinderen. De regeling die met terugwerkende kracht wordt ingevoerd is voor de scholen gunstiger dan de oude regeling. De terugwerkende kracht is daarom geen probleem.

Op grond van het zevende lid werkt de overgangsregeling met betrekking tot de garantie voor de vergoeding voor de materiële instandhouding van walscholen en schipscholen terug tot en met 1 januari 1998. Deze datum is gekozen omdat de overgangsregeling een minimum garandeert op het niveau in het jaar 1998. Deze overgangsregeling garandeert dat ook bij een eventuele terugloop van het leerlingenaantal de vergoeding voor de materiële instandhouding minimaal op het niveau van 1998 blijft.

In het achtste lid is bepaald dat artikel IX terugwerkt tot en met 1 januari 1999. Dit houdt verband met het feit dat de desbetreffende overgangsregeling voor het eerst betrekking heeft op de vergoeding voor het jaar 1999. De overgangsregeling is nodig omdat de termijn voor indiening van een accountantsverklaring die op grond van het reguliere recht zou gelden niet haalbaar is (zie ook de toelichting op artikel IX juncto de toelichting op artikel VII).

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund


XNoot
1

Stb. 1993, 232, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 april 2000, Stb. 179.

XNoot
2

Stb. 1987, 353, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 juni 1998, Stb. 413.

XNoot
3

Stb. 1997, 152, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 mei 1999, Stb. 284.

XNoot
4

Stb. 1992, 580, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 september 1999, Stb. 405.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 juli 2000, nr. 131.

Naar boven