Besluit van 22 mei 2000, houdende wijziging van het Reglement rijbewijzen en van het Besluit rijonderricht motorrijtuigen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 24 februari 2000, nr. CDJZ/WBI/2000–216, Centrale Directie Juridische Zaken;

Gelet op de Wegenverkeerswet 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 6 april 2000, nr. W09.00.0093/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 18 mei 2000, nr. CDJZ/WBI/2000–610, Centrale Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Reglement rijbewijzen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste lid, onderdeel a onder I, komt te luiden:

I. die bestuurder in het bezit is van een van de volgende documenten:

1. een niet langer dan een jaar tevoren afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie A;

2. een door het daartoe bevoegde militaire gezag niet langer dan een jaar tevoren afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie A;

3. een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling;

4. een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen op twee wielen, waarvan het vermogen niet meer dan 25 kW en tevens niet meer dan 0,16 kW per kg ledige massa bedraagt;

5. een geldig rijbewijs B;

B

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. indien degene die rijonderricht geeft, zich niet achter de bestuurder op het motorrijtuig bevindt, mag rijonderricht worden gegeven aan ten hoogste twee bestuurders en dient tussen degene die rijonderricht geeft en de bestuurder of bestuurders die rijonderricht ontvangt of ontvangen, radiografisch contact te bestaan;

2. Onderdeel e komt te luiden:

e. degene aan wie rijonderricht wordt gegeven, dient in het bezit te zijn van een van de volgende documenten:

I. een niet langer dan een jaar tevoren afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie A;

II. een door het daartoe bevoegde militaire gezag niet langer dan een jaar tevoren afgegeven theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie A;

III. een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen die zijn voorzien van een automatische gangwissel of van een automatische koppeling;

IV. een rijbewijs A dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen op twee wielen, waarvan het vermogen niet meer dan 25 kW en tevens niet meer dan 0,16 kW per kg ledige massa bedraagt;

V. een geldig rijbewijs B.

C

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

Het ingevolge artikel 108, eerste lid, onderdeel h, van de wet ter registratie aangeboden rijbewijs dient:

a. op de dag van indiening van de aanvraag nog geldig te zijn;

b. aan de aanvrager te zijn afgegeven in een periode van één jaar waarin hij ten minste 185 dagen in het land van afgifte van dat rijbewijs woonachtig is geweest dan wel in een periode waarin hij ten minste zes maanden was ingeschreven aan een universiteit, een school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of een andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs in het land van afgifte van dat rijbewijs, tenzij het is afgegeven tegen overlegging van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs.

D

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid slechts een motorrijtuig kan besturen binnen een geografisch beperkt gebied, wordt een rijbewijs afgegeven dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen binnen dat gebied. In het rijbewijs is deze beperking aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.

E

Na artikel 19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19a

Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de door hem overgelegde verklaring van geschiktheid de tot het besturen van motorrijtuigen vereiste geschiktheid slechts bezit indien hij het door hem te besturen motorrijtuig gebruikt voor privé doeleinden, wordt een rijbewijs afgegeven dat slechts geldig is voor het besturen van motorrijtuigen voor privé doeleinden. In het rijbewijs is deze beperking aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.

F

In de artikelen 28 en 29 wordt «hij» vervangen door: de aanvrager.

G

Artikel 32 komt te luiden:

Artikel 32

  • 1. Onverminderd het tweede en het derde lid dient de aanvrager, indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager aan wie nog niet eerder een rijbewijs is afgegeven voor de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft, de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs in verband met een gevorderd onderzoek naar diens rijvaardigheid tot het besturen van motorrijtuigen ongeldig is verklaard, dan wel de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs ongeldig is verklaard op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel a, b of c, van de wet

    a. op het moment van de aanvraag in Nederland woonachtig te zijn en tevens

    I. in de onmiddellijk aan de aanvraag voorafgaande periode van één jaar ten minste 184 dagen in Nederland woonachtig te zijn geweest of

    II. gedurende een periode van ten minste zes maanden te zijn ingeschreven aan een in Nederland gevestigde universiteit, school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs, dan wel

    b. in de onmiddellijk aan het moment van de aanvraag voorafgaande periode van één jaar ten minste 185 dagen in Nederland woonachtig te zijn geweest.

  • 2. Indien het een aanvraag betreft als bedoeld in de artikelen 44 tot en met 48, dient de aanvrager in Nederland woonachtig te zijn.

  • 3. Het eerste lid geldt niet indien bij de aanvraag een door het daartoe bevoegde militaire gezag niet langer dan zes maanden voor de aanvraag afgegeven bewijs van rijvaardigheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt overgelegd.

H

Artikel 33, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c wordt als volgt gewijzigd:

a. Punt I komt te luiden:

I. indien de aanvrager woonachtig is in Nederland en is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, een niet langer dan 6 maanden voor de aanvraag afgegeven, de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de betrokken gemeente, behoudens in de gevallen waarin de aanvraag wordt gericht tot de burgemeester van zijn woonplaats, dan wel, indien de aanvrager woonachtig is in Nederland en is ingeschreven aan een in Nederland gevestigde universiteit, school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs, een bewijs van inschrijving aan die universiteit of school;

b. Punt IV komt te luiden:

IV. indien de aanvrager niet in Nederland woonachtig is, enig bewijsstuk betreffende de woonplaats en de datum en plaats van geboorte van de aanvrager alsmede, in de gevallen bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel b, een bewijs uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente waar hij laatstelijk woonachtig was.

2. Onderdeel d komt te luiden:

d. twee pasfoto's van de aanvrager, die voldoen aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.

I

Artikel 40, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs in verband met een wijziging van de geslachtsnaam, de voornamen, de kunne dan wel de plaats of datum van geboorte van de aanvrager, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:

    a. het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs;

    b. een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid indien:

    I. de aanvrager de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt;

    II. de aanvrager de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 70 jaren bereikt, dan wel

    III. blijkens een aantekening in het rijbewijzenregister naar het oordeel van het CBR het overleggen van een dergelijke verklaring noodzakelijk is op grond van de bij het CBR bekend zijnde gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de aanvrager.

J

In artikel 41, eerste lid, komt de zinsnede «dan wel op de afgifte van een rijbewijs met een kortere geldigheidsduur dan het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs,» te vervallen.

K

Artikel 42 komt te luiden:

Artikel 42

  • 1. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van

    a. een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs bij gebreke van de in artikel 132, eerste lid, van de wet bedoelde medewerking of in verband met een gevorderd of een op verzoek van de aanvrager uitgevoerd onderzoek naar diens geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen ongeldig is verklaard dan wel

    b. een rijbewijs met een kortere geldigheidsduur dan het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs,

    dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs en een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de ongeldigverklaring betrekking heeft, te worden overgelegd.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van

    a. een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs in verband met een gevorderd onderzoek naar diens rijvaardigheid tot het besturen van motorrijtuigen ongeldig is verklaard dan wel

    b. een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel a, b of c, van de wet ongeldig is verklaard,

    dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens een niet langer dan zes maanden vóór de aanvraag afgegeven verklaring van rijvaardigheid en een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid te worden overgelegd voor iedere rijbewijscategorie waarop de ongeldigverklaring betrekking heeft.

  • 3. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor dezelfde categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel e, van de wet ongeldig is verklaard, geldig was, dient, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid te worden overgelegd indien:

    a. de aanvrager de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt;

    b. de aanvrager de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 70 jaren bereikt, dan wel

    c. blijkens een aantekening in het rijbewijzenregister naar het oordeel van het CBR het overleggen van een dergelijke verklaring noodzakelijk is op grond van de bij het CBR bekend zijnde gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de aanvrager.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste tot en met het derde lid wordt onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, onderscheidenlijk het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, mede verstaan een rijbewijs dat eerder aan de aanvrager is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, onderscheidenlijk het eerder door dat gezag aan de aanvrager afgegeven rijbewijs.

L

Artikel 43 komt te luiden:

Artikel 43

Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs ter vervanging van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op grond van artikel 123, eerste lid, onderdeel d, van de wet zijn geldigheid heeft verloren, dienen, behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:

a. het eerder aan de aanvrager afgegeven, ongeldige rijbewijs;

b. een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid indien:

I. de aanvrager de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt;

II. de aanvrager de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 70 jaren bereikt, dan wel

III. blijkens een aantekening in het rijbewijzenregister naar het oordeel van het CBR het overleggen van een dergelijke verklaring noodzakelijk is op grond van de bij het CBR bekend zijnde gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de aanvrager.

M

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het over te leggen rijbewijs dient:

    a. op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn;

    b. aan de aanvrager te zijn afgegeven in een periode van één jaar waarin hij ten minste 185 dagen in de Nederlandse Antillen of in Aruba woonachtig is geweest.

2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 3. Het tweede lid, onderdeel b, geldt niet indien het over te leggen rijbewijs is afgegeven tegen overlegging van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs en de aanvraag betrekking heeft op dezelfde rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarvoor dat eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs geldig was.

N

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b onder II, wordt «Europese Gemeenschappen» vervangen door: Europese Gemeenschap.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het over te leggen rijbewijs dient:

    a. op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn dan wel, indien de geldigheidsduur is verstreken, ingevolge artikel 108, eerste lid, onderdeel h, van de wet in het rijbewijzenregister te zijn geregistreerd;

    b. aan de aanvrager te zijn afgegeven in een periode van één jaar waarin hij ten minste 185 dagen in het land van afgifte van dat rijbewijs woonachtig is geweest dan wel in een periode waarin hij ten minste zes maanden was ingeschreven aan een universiteit, een school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of een andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs in het land van afgifte van dat rijbewijs.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

4. Na het tweede lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, dat luidt:

  • 3. Het tweede lid, onderdeel b, geldt niet indien het over te leggen rijbewijs is afgegeven tegen overlegging van een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs en de aanvraag betrekking heeft op dezelfde rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarvoor dat eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs geldig was.

5. De laatste volzin van het vierde lid (oud derde lid) komt te luiden:

Indien het rijbewijs dat wegens vermissing niet kan worden overgelegd, niet is geregistreerd in het rijbewijzenregister, dient tevens een door het gezag dat het rijbewijs heeft afgegeven, gewaarmerkte verklaring te worden overgelegd, waaruit van de afgifte en de geldigheid blijkt.

6. Na het vierde lid (oud derde lid) wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 5. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor meer categorieën dan het door de aanvrager overgelegde rijbewijs, dienen, behoudens de in het eerste lid genoemde bescheiden, bij de aanvraag tevens te worden overgelegd:

    a. een niet langer dan zes maanden vóór de aanvraag afgegeven verklaring van rijvaardigheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft en waarvoor het door de aanvrager overgelegde rijbewijs niet geldig is;

    b. een niet langer dan een jaar vóór de aanvraag afgegeven verklaring van geschiktheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft en waarvoor het door de aanvrager overgelegde rijbewijs niet geldig is.

O

Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het over te leggen rijbewijs dient:

    a. op het moment van de aanvraag nog geldig te zijn;

    b. aan de aanvrager te zijn afgegeven in een periode van één jaar waarin hij ten minste 185 dagen in het land van afgifte van dat bewijs woonachtig is geweest.

2. Het vierde lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

4. Na het tweede lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, dat luidt:

  • 3. Het tweede lid, onderdeel b, geldt niet indien het over te leggen rijbewijs is afgegeven door omwisseling tegen een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs en de aanvraag betrekking heeft op dezelfde rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarvoor dat eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs geldig was.

P

Artikel 55, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. een pasfoto van de aanvrager, die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.

Q

Artikel 59, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

d. een pasfoto van de aanvrager, die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen;

R

Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd:

1. De bestaande tekst wordt aangeduid als eerste lid.

2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing indien de aanvrager bij een vóór het praktijk-examen door hem afgelegde tussentijdse toets ten genoegen van het CBR heeft aangetoond aan de daar gestelde eis te voldoen.

S

In de artikelen 73, 74 en 76, onderdeel b, wordt «een E-tachograaf als bedoeld in het Rijtijdenbesluit» vervangen door: een controle-apparaat als bedoeld in verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 betreffende de invoering van een controle-apparaat bij het wegvervoer (PbEG L 370).

T

Artikel 101 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het CBR is bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen indien:

    a. de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft;

    b. het CBR beschikt over gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager, die het vermoeden rechtvaardigen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft;

    c. tijdens het praktijk-examen het vermoeden is gerezen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarvoor het praktijk-examen wordt afgelegd.

2. Het tweede lid, onderdeel b onder III, komt te luiden:

III. de eerste afgifte van een rijbewijs C, D, E bij C of E bij D.

U

Aan artikel 103 wordt twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts voldoet indien hij het motorrijtuig bestuurt binnen een geografisch beperkt gebied, geeft het CBR een verklaring van geschiktheid af waarin dat gebied is aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.

  • 6. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen slechts voldoet indien hij het door hem te besturen motorrijtuig gebruikt voor privé doeleinden, geeft het CBR een verklaring van geschiktheid af waarin die beperking is aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.

V

In artikel 104, eerste lid, wordt «artikel 103, vierde lid,» vervangen door: artikel 103, vierde, vijfde of zesde lid,

W

In artikel 106 wordt de zinsnede «In de gevallen, bedoeld in artikel 45,» vervangen door de zinsnede: In de gevallen, bedoeld in de artikelen 45, 47, eerste lid, aanhef en onderdeel c, en 48, eerste lid, aanhef en onderdeel c.

X

In hoofdstuk V, paragraaf 1, wordt na artikel 118a een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 118b

Degene die ingevolge artikel 120 van de wet een vervangend rijbewijs afgeeft, plaatst in het af te geven vervangende rijbewijs een bij ministeriële regeling vastgestelde codering met betrekking tot het rijbewijs waarvoor dat vervangende rijbewijs in de plaats treedt.

Y

Artikel 137 komt te luiden:

Artikel 137

  • 1. De rijproef wordt afgelegd met een motorrijtuig dan wel een samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen van de rijbewijscategorie waarop het onderzoek betrekking heeft. De artikelen 71 tot en met 81 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het motorrijtuig dan wel het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen, waarmee de rijproef wordt afgelegd, dient naar het oordeel van het CBR daartoe geschikt te zijn.

Z

Artikel 146, onderdeel b, komt te luiden:

b. de inlevering van rijbewijzen, bedoeld in de artikelen 120, tweede lid, 124, vierde lid, en 132, vijfde lid, onderdeel b, van de wet;

AA

Artikel 147, onderdeel b, komt te luiden:

b. de inlevering van rijbewijzen, bedoeld in artikel 124, vierde lid, van de wet;

BB

Artikel 148, onderdeel d, komt te luiden:

d. de ongeldigverklaring van rijbewijzen, bedoeld in de artikelen 132, tweede lid, en 134, derde lid, van de wet;

CC

Artikel 152, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. geslachtsnaam, eerste voornaam voluit, voorletters van eventuele overige voornamen, geboortedatum en geboorteplaats van de houder;

DD

Artikel 160, onderdeel b, komt te luiden:

b. een pasfoto van de aanvrager, die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen;

EE

Artikel 183 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt vernummerd tot het derde lid.

2. Na het eerste lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, dat luidt:

  • 2. Voor de toepassing van artikel 35, onderdeel b onder II, wordt onder een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 70 jaren bereikt, mede verstaan een op basis van de Wegenverkeerswet afgegeven rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 70 jaren bereikt.

3. In het derde lid (oud tweede lid) wordt de zinsnede «de artikelen 46, vierde lid, 107 en 108» vervangen door de zinsnede: de artikelen 44, derde lid, 45, derde lid, 46, derde lid, 107 en 108.

FF

Artikel 197, derde lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. een pasfoto van de aanvrager, die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.

ARTIKEL II

Het Besluit rijonderricht motorrijtuigen2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8, onderdeel A, punt 1, komt te luiden:

1. kennis van en inzicht in de achtergrond van de voorschriften van de Wegenverkeerswet 1994, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en het Reglement rijbewijzen, alsmede globale kennis van het Voertuigreglement;

B

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

De hoofdopleiding, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van de wet, waarvan het bezit van een geldig diploma is vereist voor de afgifte van een certificaat voor het geven van bijscholing, is een opleiding op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs of het hoger-beroepsonderwijs, waarbij is geëxamineerd in een van de volgende vakken: psychologie, pedagogiek, andragogiek, voorlichtingskunde of onderwijskunde.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juni 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 mei 2000

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Uitgegeven de eenendertigste mei 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Facilitering opleiding rijbewijs A

Het onderhavige besluit bevat in de eerste plaats een aantal wijzigingen ten aanzien van de rijopleiding voor de rijbewijscategorie A. Teneinde het rijonderricht voor deze rijbewijscategorie te faciliteren, wordt de mogelijkheid geïntroduceerd tot het ontvangen van rijonderricht voor de betrokken rijbewijscategorie door leerlingen die in het bezit zijn van een geldig militair theoriecertificaat A of van een geldig rijbewijs B.

Gezien het feit dat het geven van rijonderricht via radiografisch contact is uitgegroeid tot de meest gangbare wijze van het geven van rijonderricht voor de rijbewijscategorie A, wordt het geven van rijonderricht zonder radiografisch contact uitsluitend nog toegestaan in de situatie dat de instructeur zich achter de leerling op de motorfiets bevindt.

Tussentijdse toets

Aan de zogenaamde tussentijdse toets in het kader van de rijopleiding voor de rijbewijscategorieën A en B, waarmee sedert september 1995 bij wege van proef ervaringen zijn opgedaan, wordt in het kader van het onderhavige besluit een wettelijke status verleend.

Het idee van een tussentijdse toets is voortgesproten uit het regulier overleg tussen vertegenwoordigers van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond ANWB, de BOVAG, Veilig Verkeer Nederland, de KNMV en het CBR.

De tussentijdse toets houdt in dat kandidaten voor het praktijk-examen voor de rijbewijscategorieën A en B, wanneer zij hun rijopleiding voor ongeveer tweederde deel achter de rug hebben, door een rijexaminator van het CBR worden getoetst op hun vorderingen. Tijdens de toets, die op basis van vrijwilligheid wordt afgenomen, worden alle onderdelen van het praktijk-examen onder de loep genomen en getoetst volgens de officiële exameneisen. Na afloop van de toets krijgt de kandidaat van de examinator en de meerijdende rijinstructeur een advies over de examenonderdelen waaraan hij in het resterende deel van de rijopleiding bijzondere aandacht dient te besteden. Indien de kandidaat na de toets een positief advies krijgt over het examenonderdeel «Bijzondere verrichtingen» – voor kandidaten voor de rijbewijscategorie A: voertuigbeheersing – geniet hij tijdens het officiële praktijk-examen vrijstelling van dat onderdeel.

Het proefproject Tussentijdse toets is van een in 1995 op bescheiden schaal gestart experiment in de jaren 1996 en 1997 geleidelijk verder uitgebouwd tot een landelijke proef. Eind 1997 heeft een evaluatie van het project plaatsgevonden. Uit die evaluatie is naar voren gekomen dat de tussentijdse toets een wezenlijke bijdrage levert aan de inhoudelijke afstemming tussen rijopleiding en examinering, dat hij een positieve invloed heeft op de communicatie tussen rijinstructeur en examinator en dat hij het slaagpercentage bij het rijexamen significant doet toenemen. In 1997 lag het slaagpercentage bij kandidaten voor het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie A, die een tussentijdse toets aflegden alvorens het praktijk-examen af te leggen, 10% hoger dan bij kandidaten die het praktijk-examen aflegden zonder eerst te hebben deelgenomen aan de tussentijdse toets. Bij kandidaten voor het praktijk-examen voor de rijbewijscategorie B, die een tussentijdse toets aflegden, lag het slaagpercentage zelfs 20% hoger dan bij kandidaten die het praktijk-examen aflegden zonder dat zij hadden deelgenomen aan de tussentijdse toets.

De positieve ervaringen die met de tussentijdse toets zijn opgedaan, hebben mijn voorgangster eind 1997 doen besluiten aan de tussentijdse toets een officiële status te geven. Het onderhavige besluit voorziet daartoe in introductie van een formele vrijstelling van het examenonderdeel «Bijzondere verrichtingen» voor kandidaten die er bij de tussentijdse toets blijk van hebben gegeven dat onderdeel te beheersen. In afwachting van het tijdstip waarop de betrokken wijziging van het Reglement rijbewijzen in werking treedt, wordt de tussentijdse toets als proef gecontinueerd.

Gewijzigde medische inzichten m.b.t. geschiktheid van personen met een implanteerbare cardioverter-defibrillator

Op 26 januari heeft de Gezondheidsraad op verzoek van de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een advies uitgebracht over de geschiktheid tot het deelnemen aan het gemotoriseerd verkeer van personen met een implanteerbare cardioverter-defibrillator (hierna te noemen: ICD-dragers).1 Volgens het advies kunnen ICD-dragers – deze personen werden tot nu toe categorisch ongeschikt geacht voor een rijbewijs – onder zeer strikte voorwaarden en voor een beperkte termijn geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 1 (de rijbewijscategorieën A, B en E bij B). Het advies van de Gezondheidsraad heeft mij aanleiding gegeven tot het opnieuw formuleren van de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de geschiktheid van ICD-dragers. Daarbij is ten aanzien van deze personen bepaald dat zij onder zeer strikte voorwaarden en voor een beperkte termijn geschikt kunnen worden bevonden voor rijbewijzen van groep 1 voorzover het daarbij gaat om privé gebruik van het betrokken motorrijtuig.

Het onderhavige besluit voorziet expliciet in afgifte van een verklaring van geschiktheid met bedoelde beperking, en overneming van die beperking in het aan betrokkene af te geven rijbewijs.

Actualisering en afstemming Reglement rijbewijzen

Het onderhavige besluit bevat voorts een aantal wijzigingen van de in het Reglement rijbewijzen vervatte uitvoeringsvoorschriften, die strekken tot actualisering van die voorschriften of tot afstemming van die voorschriften op de praktijk zoals deze zich sedert de inwerkingtreding van het reglement – met ingang van 1 juni 1996 – heeft ontwikkeld. Op een enkel punt wordt de Nederlandse wetgeving nader afgestemd op richtlijn 91/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PbEG L 237). In het artikelsgewijze deel van deze toelichting wordt op deze wijzigingen ingegaan.

Wijzigingen Besluit rijonderricht motorrijtuigen

Het onderhavige besluit voorziet tenslotte in een tweetal wijzigingen van het Besluit rijonderricht motorrijtuigen. In de eerste plaats is in de exameneisen voor de applicatietoets expliciet een plaats ingeruimd voor het element van het «opfrissen» van de kennis van bestaande voorschriften, gericht op het op peil houden van kennis en kunde en het bijsturen van eventuele negatieve ontwikkelingen in bijvoorbeeld de onderwijskundige vaardigheden. Voorts zijn de opleidingseisen voor zgn. EMA-docenten enigszins verruimd.

ARTIKELEN

Artikel I, onderdelen A en B punt 2

Aan de documenten waarvan het bezit een van de voorwaarden vormt om in aanmerking te komen voor vrijstelling van de rijbewijsplicht (artikel 2, eerste lid, onderdeel a onder I), onderscheidenlijk een van de eisen vormt waaraan dient te worden voldaan bij het ontvangen van rijonderricht voor de rijbewijscategorie A (artikel 7, onderdeel e) zijn toegevoegd een geldig militair theorie-certificaat A en een geldig rijbewijs B. De toevoeging van deze documenten strekt er uitsluitend toe het ontvangen van rijonderricht voor de rijbewijscategorie A te faciliteren. De toevoeging van het geldig militair theorie-certificaat A laat onverlet dat de kandidaat die in het bezit is van een dergelijk document, met goed gevolg een praktijk-examen voor de categorie A dient af te leggen om in aanmerking te komen voor afgifte van een rijbewijs A. De toevoeging van een geldig rijbewijs B laat onverlet dat de kandidaat die in het bezit is van een dergelijk document, met goed gevolg een theorie-examen en een praktijk-examen voor de categorie A dient af te leggen om in aanmerking te komen voor afgifte van een rijbewijs A.

Artikel I, onderdeel B punt 1

Het geven van rijonderricht aan een kandidaat of kandidaten via radiografisch contact is, sedert deze mogelijkheid werd geïntroduceerd, tot de gangbare wijze van rijonderricht uitgegroeid. Naar schatting vindt thans in 90 à 95% van de gevallen rijonderricht via radiografisch contact plaats. In verband hiermede wordt het geven van rijonderricht door een instructeur die zich niet achter de leerling op de motor bevindt, uitsluitend nog toegestaan indien tussen de instructeur en de leerling radiografisch contact bestaat, en wordt het geven van rijonderricht zonder radiografisch contact beperkt tot de situatie dat de instructeur zich achter de leerling op het motorrijtuig bevindt. Onderdeel b van artikel 7 is in die zin opnieuw geredigeerd.

Artikel I, onderdeel C

De eis dat het ter registratie aangeboden rijbewijs aan de aanvrager dient te zijn afgegeven in een periode van één jaar waarin hij ten minste 185 dagen in het land van afgifte van dat rijbewijs woonachtig is geweest, is – evenals dat het geval is bij de procedure betreffende de aanvraag van rijbewijzen, waaraan die eis is ontleend – beperkt tot de situatie dat het gaat om een eerste afgifte.

Artikel I, onderdelen D, E, U en V

Bij de introductie in de Nederlandse regelgeving van de in richtlijn 91/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PbEG L 237) voorziene mogelijkheid tot het afgeven van rijbewijzen met een regio-beperking, is niet expliciet voorzien in de afgifte van een verklaring van geschiktheid waarin bedoelde beperking is opgenomen. Het nieuwe vijfde lid van artikel 103 voorziet daarin alsnog. Artikel 19 is op het nieuwe vijfde lid van artikel 103 afgestemd.

Het nieuwe artikel 19a en het nieuwe zesde lid van artikel 103 houden verband met de in het algemeen deel van deze nota van toelichting geschetste gewijzigde inzichten omtrent de geschiktheid van ICD-dragers tot het besturen van motorrijtuigen. Teneinde de aan rijbewijzen van ICD-dragers te verbinden beperking dat het rijbewijs slechts geldig is tijdens privé gebruik van het betrokken motorrijtuig, in de vorm van een codering te kunnen aanbrengen op het rijbewijs, is de Regeling coderingen beperkingen rijbevoegdheid (regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 14 mei 1996, Stcrt. 101) aangevuld met een nationale code 100 (Alleen tijdens privé gebruik). De bijlagen 1 en 1bis van richtlijn 91/439 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PbEG L 237) kennen aan de lidstaten expliciet de bevoegdheid toe om naast de in die bijlagen voorziene geharmoniseerde communautaire codes ter aanduiding van beperkende vermeldingen in het rijbewijs nationale codes in te voeren.

De nationale code 100 zal in voorkomende gevallen door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen worden aangetekend op de aan betrokkene af te geven verklaring van geschiktheid. Het nieuwe zesde lid van artikel 103 voorziet daarin expliciet. De code zal door de met de afgifte van het rijbewijs belaste instantie wordt opgenomen in het aan betrokkene af te geven rijbewijs. Het nieuwe artikel 19a voorziet daarin.

Artikel 104, eerste lid, is op het nieuwe vijfde en zesde lid van artikel 103 afgestemd.

Artikel I, onderdeel F

Deze wijzigingen strekken tot het aanbrengen van een redactionele verbetering.

Artikel I, onderdeel G

Richtlijn 91/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PbEG L 237) gaat uit van het beginsel dat de aanvrager van een rijbewijs zijn gewone verblijfplaats dient te hebben op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft. In geval van verhuizing naar een andere lidstaat blijkt dit beginsel echter in de praktijk in bepaalde gevallen tot het door de richtlijn uiteraard niet bedoelde gevolg te leiden dat de aanvrager van een rijbewijs noch in de lidstaat van waaruit hij vertrokken is, noch in de lidstaat van vestiging voor afgifte van een rijbewijs in aanmerking komt. In de lidstaat van waaruit hij vertrokken is, voldoet hij immers niet meer, en in de lidstaat van vestiging voldoet hij nog niet, aan het criterium dat hij ten minste 185 dagen in de lidstaat van afgifte woonachtig is geweest. Om te voorkomen dat de betrokken aanvragers worden gedupeerd door het feit dat zij niet voor afgifte van een rijbewijs in aanmerking komen, voorziet het nieuwe onderdeel b van artikel 32, eerste lid, erin dat de aanvrager van een Nederlands rijbewijs, die zich buiten Nederland heeft gevestigd, niettemin voor afgifte van een rijbewijs in aanmerking komt indien hij in de onmiddellijk aan het moment van de aanvraag voorafgaande periode van één jaar ten minste 185 dagen in Nederland woonachtig is geweest.

Het in het eerste lid van artikel 32 voorziene woonplaatsvereiste, dat in de oude redactie slechts werd gesteld aan de aanvrager aan wie nog niet eerder een rijbewijs is afgegeven, is uitgebreid tot de situatie dat de aanvraag een categorie of categorieën betreft waarvoor aan de aanvrager eerder een rijbewijs is afgegeven, doch waarvoor dat eerder afgegeven rijbewijs ongeldig is verklaard in verband met een gevorderd onderzoek naar diens rijvaardigheid dan wel op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel a, b of c, van de Wegenverkeerswet 1994. Het tweede en het derde lid zijn afgestemd op de in het eerste lid aangebrachte wijzigingen.

Artikel I, onderdeel H

In onderdeel c, punt I, is een bewijs van inschrijving aan een in Nederland gevestigde universiteit, school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs gelijkgesteld met een afschrift uit de basisadministratie persoonsgegevens.

De nieuwe formulering van onderdeel c, punt IV, hangt samen met de bij artikel I, onderdeel G, toegelichte voorziening in artikel 32, die ertoe strekt aanvragers van Nederlandse rijbewijzen die zich buiten Nederland hebben gevestigd, niettemin voor afgifte van een rijbewijs in aanmerking te laten komen indien zij in de onmiddellijk aan de aanvraag voorafgaande periode van één jaar ten minste 185 dagen in Nederland woonachtig zijn geweest. Deze aanvragers zullen daartoe bij hun aanvraag een bewijs uit de basisadministratie persoonsgegevens moeten overleggen van de gemeente in Nederland waar zij vóór hun vertrek naar het buitenland woonachtig waren.

In het kader van het streven om de uitvoeringsvoorschriften ten aanzien van rijbewijzen en reisbescheiden zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen, ligt het in het voornemen de eisen die worden gesteld aan bij de aanvraag van een rijbewijs over te leggen pasfoto's gelijk te trekken met de in de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 1995 voorziene eisen aan pasfoto's die moeten worden overgelegd in het kader van de aanvraag van reisbescheiden. Gezien het gedetailleerd karakter van de in de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 1995 aan pasfoto's gestelde eisen, voorziet het gewijzigde onderdeel d in vaststelling van de op die regeling afgestemde eisen bij ministeriële regeling.

Artikel I, onderdelen I en L

Met betrekking tot de bescheiden die moeten worden overgelegd in het kader van de aanvraag van een rijbewijs in verband met een wijziging van de geslachtsnaam, de voornamen, de kunne dan wel de plaats of datum van geboorte van de aanvrager (artikel 40) onderscheidenlijk in het kader van de aanvraag van een rijbewijs ter vervanging van een rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het onbevoegd daarin aanbrengen van wijzigingen (artikel 43) is een verfijning aangebracht. Ingevolge de nieuwe redactie van de artikelen 40, eerste lid, en 43 dient tevens een verklaring van geschiktheid te worden overgelegd indien de aanvrager de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt, indien hij de leeftijd van 65 heeft bereikt en in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 70 jaren bereikt en indien blijkens een aantekening in het rijbewijzenregister naar het oordeel van het CBR het overleggen van een dergelijke verklaring noodzakelijk is op grond van bij het CBR bekend zijnde gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de aanvrager.

Artikel I, onderdeel J

Abusievelijk voorziet zowel artikel 41, eerste lid, als artikel 42, eerste lid, in aanwijzing van de aanvraagbescheiden die moeten worden overgelegd in het kader van de aanvraag van een rijbewijs met een kortere geldigheidsduur dan het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs. Deze misslag is hersteld door in artikel 41 de betrokken aanvraagsituatie te doen vervallen.

Artikel I, onderdeel K

Artikel 42 is opnieuw geformuleerd. Het eerste lid bevat in de nieuwe redactie de aanvraagsituaties waarin bij de aanvraag behalve de in artikel 33 genoemde bescheiden tevens een verklaring van geschiktheid dient te worden overgelegd. Nieuw is daarbij de situatie dat de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs ongeldig is verklaard in verband met het niet verlenen van de vereiste medewerking van aan de aanvrager opgelegde educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.

Het nieuwe tweede lid bevat een opsomming van de gevallen waarin bij de aanvraag van een rijbewijs behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden tevens een verklaring van rijvaardigheid en een verklaring van geschiktheid dienen te worden overgelegd.

Het derde lid komt overeen met het oude derde lid van artikel 42.

Het vierde lid komt overeen met het oude tweede lid, met dien verstande dat de voorziene gelijkstelling zich thans ook uitstrekt tot het nieuwe tweede lid.

Artikel I, onderdelen M tot en met O en EE punt 3

De eis dat het bij de aanvraag van een Nederlands rijbewijs over te leggen rijbewijs aan de aanvrager dient te zijn afgegeven in een periode van één jaar waarin hij ten minste 185 dagen in de Nederlandse Antillen of in Aruba (artikel 44, tweede lid) dan wel in het land van afgifte (artikelen 45, tweede lid, en 46, tweede lid) woonachtig is geweest, is te stringent gebleken.

Bij nader inzien behoeft deze eis niet te worden gesteld indien het over te leggen niet-Nederlandse rijbewijs is afgegeven op basis van een eerder afgegeven Nederlands rijbewijs, mits althans de aanvraag betrekking heeft op een rijbewijs dat geldig is voor dezelfde categorie of categorieën waarvoor dat eerder afgegeven Nederlandse rijbewijs geldig was (artikelen 44, derde lid, 45, derde lid, en 46, derde lid). Indien de aanvrager, na omwisseling van het eerder afgegeven Nederlandse rijbewijs tegen een rijbewijs dat is afgegeven in het land waarin hij zich na zijn vertrek uit Nederland heeft gevestigd, een categorie heeft bijgehaald en hij vervolgens, na zich wederom in Nederland te hebben gevestigd, dat rijbewijs weer wenst om te wisselen tegen een Nederlands rijbewijs, dient hij uiteraard te voldoen aan de eis dat het om te wisselen rijbewijs voor wat betreft de bijgehaalde categorie of categorieën aan hem is afgegeven gedurende een periode van een jaar waarin hij tenminste 185 dagen in de Nederlandse Antillen of in Aruba dan wel in het land van afgifte van dat rijbewijs woonachtig is geweest.

Het nieuwe vijfde lid van artikel 45 voorziet thans expliciet in de mogelijkheid dat de houder van een in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte afgegeven rijbewijs, een Nederlands rijbewijs aanvraagt tegen overlegging van zijn rijbewijs uit het land van herkomst, en een of meer in Nederland bijgehaalde categorieën. Uiteraard zal de betrokken aanvrager voor iedere categorie waarvoor het door hem overgelegde rijbewijs niet geldig is, een verklaring van rijvaardigheid en een verklaring van geschiktheid dienen over te leggen. Artikel 183, derde lid (oud: tweede lid), is aangevuld in verband met de in de artikelen 44 tot en met 46 aangebrachte wijzigingen.

Artikel I, onderdelen P, Q, DD en FF

De eisen aan pasfoto's die moeten worden overgelegd bij de aanvraag van het praktijk-examen, voor toelating tot het theorie-examen en bij de aanvraag van een bromfietscertificaat worden, evenals dat het geval is met de eisen, te stellen aan pasfoto's die moeten worden overgelegd in het kader van de aanvraag van een rijbewijs, vastgesteld bij ministeriële regeling.

In verband met een gewijzigde administratieve procedure bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen kan het aantal pasfoto's dat bij de aanvraag van het praktijk-examen, voor toelating tot het theorie-examen en voor toelating tot het bromfiets-examen dient te worden overgelegd, worden teruggebracht tot één.

Artikel I, onderdeel R

Zoals in het algemeen gedeelte van deze toelichting is uiteengezet, strekt de tussentijdse toets ertoe een beeld te krijgen van de vorderingen die de leerling tijdens zijn rijopleiding heeft gemaakt. Op basis van de toets, die een afspiegeling is van het officiële praktijk-examen, krijgt de leerling een advies dat hem in staat stelt zich gedurende het resterende gedeelte van de rijopleiding gerichter voor te bereiden op het praktijk-examen. Indien het advies een positief oordeel inhoudt over de wijze waarop de leerling het onderdeel «Bijzondere verrichtingen» heeft afgelegd, wordt dat positieve oordeel gehonoreerd met een vrijstelling van dat onderdeel tijdens het later af te leggen officiële praktijk-examen, en heeft het advies ook juridisch relevantie. Het verlenen van een wettelijke status, zoals in het algemeen deel van deze nota van toelichting aangekondigd, kan zich dan ook beperken tot het geven van een wettelijke grondslag aan de vrijstelling van het betrokken examenonderdeel. Het nieuwe tweede lid van artikel 70 voorziet in die wettelijke grondslag.

Artikel I, onderdeel S

De artikelen 73, 74 en 76, onderdeel b, zijn geactualiseerd in verband met het vervallen van het Rijtijdenbesluit. In het voor het Rijtijdenbesluit in de plaats getreden Arbeidstijdenbesluit wordt het begrip tachograaf niet meer gehanteerd. De tachograaf valt onder het begrip controlemiddelen. In verband hiermede wordt de verwijzing naar het Rijtijdenbesluit vervangen door een directe verwijzing naar verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 betreffende de invoering van een controle-apparaat bij het wegvervoer (PbEG L 370).

Artikel I, onderdeel T

Het nieuwe onderdeel b van artikel 101, eerste lid, voorziet in uitbreiding van het aantal situaties waarin het CBR bevoegd is te vorderen dat de aanvrager van een verklaring van geschiktheid zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen. Daarbij kan in de eerste plaats worden gedacht aan de situatie dat de aanvrager van een verklaring van geschiktheid een of meer van de op het formulier Eigen verklaring gestelde vragen ten onrechte met neen beantwoordt. In de tweede plaats kan worden gedacht aan de situatie dat de houder wiens rijbewijs in verband met een gevorderd onderzoek naar zijn geschiktheid ongeldig is verklaard, nadien opnieuw een verklaring van geschiktheid aanvraagt. De gegevens waarover het CBR beschikt op basis van het onderzoek naar de geschiktheid, kunnen aan het weigeren van de aangevraagde nieuwe verklaring van geschiktheid in de weg staan. Tenslotte kan worden gedacht aan de situatie dat het CBR op basis van gegevens, afkomstig van het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, kennis draagt van het feit dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid.

Artikel I, onderdeel W

De verplichting om in het kader van de omwisseling van een door het daartoe bevoegde gezag in een andere EG-lidstaat of in een andere EER-staat afgegeven rijbewijs, een Nederlands rijbewijs af te geven voor het besturen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën die gelijkwaardig zijn aan de categorie of categorieën waarvoor het overgelegde rijbewijs was afgegeven, beperkt zich abusievelijk tot de gevallen, bedoeld in artikel 45. In de nieuwe redactie van artikel 106 is deze verplichting uitgebreid tot de gevallen, bedoeld in de artikelen 47, eerste lid, aanhef en onderdeel c, en 48, eerste lid, aanhef en onderdeel c.

Artikel I, onderdeel X

Het nieuwe artikel 118b voorziet alsnog in de verplichting om bij afgifte van een vervangend rijbewijs in dat rijbewijs een codering aan te brengen met betrekking tot het rijbewijs waarvoor dat vervangende rijbewijs in de plaats treedt. Het betreft hier code 71, zoals opgenomen in de in bijlage I van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PbEG L 237) voorziene lijst van geharmoniseerde communautaire codes.

Artikel I, onderdeel Y

Aan het motorrijtuig waarmee de rijproef in het kader van de gevorderde onderzoeken naar de rijvaardigheid wordt afgelegd, werd tot nu toe slechts de eis gesteld dat het naar het oordeel van het CBR voor de rijproef geschikt moest zijn. Het nieuwe eerste lid van artikel 137 voorziet erin, door het van overeenkomstige toepassing verklaren van de artikelen 71 tot en met 81 van het Reglement rijbewijzen, dat de eisen die worden gesteld aan motorrijtuigen waarmee het praktijk-examen wordt afgelegd, tevens gelden voor motorrijtuigen die worden gebruikt bij het afleggen van de rijproef in het kader van gevorderde onderzoeken naar de rijvaardigheid.

Een en ander betekent onder meer dat het bij de rijproef te gebruiken motorrijtuig zal moeten zijn voorzien van dubbele bediening, extra spiegels en een L-bord. De bevoegdheid van het CBR om te beoordelen of het motorrijtuig, afgezien van de eisen die daaraan worden gesteld, ook overigens geschikt is voor de rijproef, is gehandhaafd in het tweede lid.

Artikel I, onderdeel Z

Ingevolge artikel 132, vijfde lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 dient de houder van een rijbewijs dat op grond van het tweede lid van dat artikel ongeldig is verklaard, dat rijbewijs in te leveren bij de Minister van Verkeer en Waterstaat indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op alle categorieën waarvoor het is afgegeven. In verband hiermede is in artikel 148, onderdeel b, bepaald dat de Minister van Verkeer en Waterstaat omtrent de inlevering van het rijbewijs mededeling doet aan de Dienst Wegverkeer.

Indien het rijbewijs niet voor alle categorieën waarvoor het is afgegeven, ongeldig is verklaard, of indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een deel van de geldigheidsduur, dient het ingevolge artikel 132, vijfde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 te worden ingeleverd bij degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen. Het Reglement rijbewijzen bevat echter geen met artikel 148, onderdeel b, corresponderende bepaling die erin voorziet dat de instanties waar het rijbewijs in die gevallen wordt ingeleverd, omtrent die inlevering mededeling doen aan de Dienst Wegverkeer.

Door aanvulling van artikel 148, onderdeel b, wordt daarin alsnog voorzien.

Artikel I, onderdelen AA en BB

Deze wijzigingen van de artikelen 147, onderdeel b, en 148, onderdeel b, strekken tot herstel van een misslag. Ingevolge artikel 147, onderdeel b, dient degene die een rijbewijs ongeldig verklaart, onder meer mededeling aan de Dienst Wegverkeer te doen van de inlevering van rijbewijzen die ongeldig zijn verklaard ingevolge artikel 134, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Aangezien in die gevallen de ongeldigverklaring geschiedt door de Minister van Verkeer en Waterstaat, ligt het meer in de rede om artikel 134, derde lid, onder te brengen in artikel 148, onderdeel b.

Artikel I, onderdeel CC

De wijziging van onderdeel c van het eerste lid strekt tot het aanbrengen van een verfijning in de opsomming van gegevens die door de Dienst Wegverkeer in het rijbewijzenregister worden geregistreerd in het kader van de registratie ingevolge artikel 108, eerste lid, onderdeel h, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel I, onderdeel EE punt 2

Het nieuwe tweede lid van artikel 183 strekt ertoe de in dat artikel voorziene gelijkstelling van rijbewijzen die zijn afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet, met rijbewijzen die zijn afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet 1994, uit te breiden tot artikel 35, onderdeel b onder II. Ingevolge het betrokken onderdeel dient, indien de aanvraag betrekking heeft op de vernieuwing van het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, bij de aanvraag een verklaring van geschiktheid te worden overgelegd indien de aanvrager de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 70 jaren bereikt.

Artikel II, onderdeel A

Zoals in de nota naar aanleiding van het eindverslag inzake het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993, is verwoord (kamerstukken II, 1992/93, 21 262, nr. 16, blz. 6), zal de applicatietoets primair het accent leggen op recente ontwikkelingen, zoals nieuwe regelgeving en ontwikkelingen op het gebied van verkeersveiligheid en onderwijskundige vaardigheden, doch zal de toets tevens elementen van «opfrissen» bevatten, gericht op het op peil houden van kennis en kunde en het bijsturen van eventuele negatieve ontwikkelingen in bijvoorbeeld de onderwijskundige vaardigheden van betrokkene. In artikel 8, onderdeel A punt 1, van het Besluit rijonderricht motorrijtuigen wordt echter uitsluitend gesproken van wijzigingen in de voorschriften en inzicht in de achtergrond van die wijzigingen. Aldus komt in de formulering van de concrete eisen waaraan de kandidaat bij de applicatietoets dient te voldoen, het element van het opfrissen van kennis in het geheel niet tot uitdrukking. In verband hiermede is het betrokken onderdeel opnieuw geformuleerd. De formulering «kennis van en inzicht in de achtergrond van de voorschriften» houdt impliciet in dat de kandidaat tevens kennis van en inzicht in de achtergrond van wijzigingen in de voorschriften dient te hebben.

Artikel II, onderdeel B

Artikel 10 van het Besluit rijonderricht motorrijtuigen bevat de opleidingseisen waaraan moet zijn voldaan om een certificaat te kunnen krijgen voor het geven van bijscholing. Het gaat hier om de in hoofdstuk IV van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 gegeven regeling omtrent bijscholing met het oog op de in de artikelen 131 en volgende van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde educatieve maatregelen (EMA).

Afgezien van degenen die op basis van vorenbedoelde reguliere regeling werkzaam zijn als EMA-docent zijn er personen als zodanig werkzaam op basis van de in artikel 30a van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 opgenomen overgangsregeling, die inhoudt dat degenen die op het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk IV van die wet reeds werkzaam waren als docent cursusleider in het kader van een alcoholverkeerscursus, zoals deze wordt gegeven door consultatiebureaus voor alcohol en drugs (deze worden nu instellingen voor de verslavingszorg genoemd), ook aanspraak maken op afgifte van een certificaat voor de functie van bijscholingsdocent, ook al voldoen zij niet aan de gestelde opleidingseisen.

Inmiddels blijkt zich een tekort aan bevoegde bijscholingsdocenten voor te doen. Dit houdt verband met enerzijds de omstandigheid dat er uiteraard verloop plaatsvindt ten aanzien van het op het tijdstip van inwerkingtreding van de wettelijke regeling aanwezige bestand docenten en anderzijds de omstandigheid dat de geldende opleidingseisen zodanig zijn dat er onvoldoende toestroom van docenten plaatsvindt. Dit leidt ertoe dat er te weinig bevoegde docenten beschikbaar zijn om de opgelegde educatieve maatregelen binnen een redelijke termijn na aanhouding wegens alcoholgebruik te laten uitvoeren. De periode tussen aanhouding en de uitvoering van EMA dient evenwel uit verkeersveiligheidsoverwegingen zo kort mogelijk te zijn. Bij degenen die in aanmerking komen voor EMA bestaat immers een vermoeden van ongeschiktheid om een motorvoertuig te besturen. Voorts maakt het voeren van een «lik op stuk»-beleid de EMA effectiever: men staat dan meer open voor de beoogde gedragsverandering.

Gelet op het vorenstaande is bezien of de opleidingseisen zouden kunnen worden gewijzigd. De conclusie is bereikt dat een zekere verruiming mogelijk is, met als te verwachten gevolg dat het potentieel aan EMA-docenten daarmee groter wordt. Uitgangspunt blijft dat de EMA-docent een voldoende gekwalificeerd deskundige is en dat deze dient te beschikken over een opleiding op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs dan wel het hoger-beroepsonderwijs. Verwezen wordt naar het nieuwe artikel 10.

Vergeleken met de geldende eisen is de verruiming dat ook andere HBO-opleidingen dan de opleiding Sociale Academie worden aangewezen, met dien verstande evenwel dat steeds geldt dat in een van de volgende vakken moet zijn geëxamineerd: psychologie, pedagogiek, andragogiek, voorlichtingskunde of onderwijskunde. Hetzelfde geldt ten aanzien van opleidingen op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos


XNoot
1

Stb. 1996, 277, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 juni 1998, Stb. 422.

XNoot
2

Stb. 1994, 816.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Gezondheidsraad: Rijgeschiktheid van personen met een geïmplanteerde cardioverter-defibrillator. Den Haag: Gezondheidsraad, 2000; publicatie nr 2000/02.

ISBN: 90–5549–305–8.

Naar boven