Besluit van 25 mei 2000, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 19 april 2000, nr. WDB2000-00306M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen;

Gelet op de artikelen 4 en 33 van de Wet op de loonbelasting 1964;

De Raad van State gehoord (advies van 4 mei 2000, nr. W06.00.0169/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 23 mei 2000, nr. WDB2000/356U, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 19651 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1, tweede lid, wordt, onder verlettering van de onderdelen d tot en met g in respectievelijk e tot en met h, na onderdeel c een nieuw onderdeel d ingevoegd, luidende:

d. sporter: degene, die als beroep een tak van sport beoefent;.

B.1. Artikel 2, eerste lid, wordt vervangen door:

  • 1. Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van:

    a. de artiest;

    b. de sporter.

B.2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «de artiest die in Nederland woont» vervangen door: de in Nederland wonende artiest, respectievelijk sporter.

C. In artikel 5 wordt, onder vernummering van het derde lid in vierde lid, na het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de sporter die deel uitmaakt van een team.

D. In artikel 6 wordt na «artiest» telkens ingevoegd: of sporter.

E.1. In artikel 7, eerste lid, onderdeel a, wordt na «artiesten» ingevoegd: en sporters.

E.2. In het vierde lid wordt na «artiest» ingevoegd: of sporter.

ARTIKEL II (INWERKINGTREDINGSBEPALING)

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juni 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 mei 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de dertigste mei 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

In het onderhavige besluit wordt de definitie van sporter opgenomen en zijn arbeidsverhouding die beschouwd wordt als een fictieve dienstbetrekking, nader uitgewerkt.

Daarnaast voorziet dit besluit in het van toepassing laten zijn van de zogenoemde loonverdelingsverklaring op de sporters die in teamverband sport beoefenen.

Tenslotte worden wijzigingen aangebracht met betrekking tot de onkostenvergoeding, tarief en aftrekbare kosten voor de in Nederland wonende sporter die ingevolge een overeenkomst van korte duur hier te lande als beroep een tak van sport beoefent.

Fictieve dienstbetrekking van sporters

Volgens artikel 4 van de Wet op de loonbelasting 1964 kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat als (fictieve) dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van degene die als musicus of anderszins als artiest optreedt, dan wel als beroep een tak van sport beoefent. Ten aanzien van artiesten is van deze bevoegdheid gebruik gemaakt in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Voor sporters zijn tot nog toe geen nadere regels opgenomen. Aan deze inmiddels als onbevredigend ervaren situatie wordt een einde gemaakt door in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 de arbeidsverhouding van de beroepssporter aan te merken als fictieve dienstbetrekking.

Deze wijziging van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 houdt in dat in beginsel alle sporters die een tak van sport als beroep beoefenen, onderworpen zijn aan loonbelasting. Voor zover niet in echte dienstbetrekking worden zowel de in Nederland wonende als de niet in Nederland wonende sporters geacht een fictieve dienstbetrekking te zijn aangegaan. Ten aanzien van de niet in Nederland wonende sporter is het van belang te weten dat in de meeste door Nederland gesloten belastingverdragen het heffingsrecht, conform artikel 17 van het OESO-modelverdrag, wordt toegewezen aan de staat waarin de buitenlandse sporters hun persoonlijke werkzaamheden als zodanig verrichten. In de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is dit vastgelegd in artikel 49, zesde lid. Daarin is bepaald dat sporters die niet in Nederland woonachtig zijn en hier te lande als beroep een tak van sport uitoefenen, worden geacht in Nederland een dienstbetrekking te vervullen.

In het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (maatregelen aangaande loon) is voorgesteld in de Wet op de loonbelasting 1964 op te nemen dat niet in Nederland wonende sporters die in Nederland ingevolge een overeenkomst van korte duur een tak van sport als beroep beoefenen, onderworpen zijn aan loonbelasting tegen een vast tarief van 20%. Ten behoeve van uniforme heffing bij grensoverschrijdende evenementen kan dit percentage voor bepaalde categorieën sporters tijdelijk worden verlaagd tot minimaal 15%.

Degene, met wie de sportbeoefening is overeengekomen wordt op grond van artikel 7 van de Wet op de loonbelasting 1964 beschouwd als de inhoudingsplichtige van de sporter. Bij ministeriële regelgeving kan een andere persoon als inhoudingsplichtige worden aangewezen.

Voorbeeld van inhouding van loonbelasting en de heffing van inkomstenbelasting bij buitenlandse sporters

Om een volledig beeld te geven na de wijziging van dit besluit en de met ingang van 1 juni 2000 gewijzigde Wet op de loonbelasting 1964 en de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 van de fiscale behandeling van buitenlandse sporters die ingevolge een overeenkomst van korte duur hier te lande als beroep een tak van sport beoefenen, volgt hier een verduidelijking. Als voorbeeld kunnen dienen de volleyballers die deelnemen aan een eventueel in de toekomst in Nederland te organiseren WK Volleybaltoernooi.

Een buitenlandse volleyballer die door de buitenlandse nationale volleybalbond wordt uitgenodigd met het nationale team deel te nemen aan een WK volleybaltoernooi, wordt geacht een fictieve dienstbetrekking te zijn aangegaan met deze volleybalbond op grond van artikel 4, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 j° artikel 2 van dit besluit. Uiteraard voorzover er niet reeds sprake is van een «echte» dienstbetrekking. Het eventuele feit dat hij reeds in dienstbetrekking is bij een volleybalclub doet hier niets aan af. De nationale volleybalbond wordt aangemerkt als de inhoudingsplichtige voor de loonbelasting ingevolge artikel 7, ten tweede, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964.

De buitenlandse volleyballer wordt in de heffing betrokken voor 20% over de ontvangen beloning, inclusief loon in natura, aanspraken en kostenvergoedingen. Dit is voor deze categorie sporters bepaald in het gewijzigde artikel 26c van de Wet op de loonbelasting 1964. Zou het WK volleybaltoernooi grensoverschrijdend worden georganiseerd dan kan ten behoeve van uniforme heffing dit percentage tijdelijk worden verlaagd doch niet verder dan 15%. Het is de bedoeling om in de loonbelasting tot een globale voorheffing te komen. De buitenlandse volleyballer kan later alsnog aangifte inkomstenbelasting doen en zijn werkelijk gemaakte kosten volgens de daarvoor geldende regels in aftrek brengen. In dat geval is het normale tarief van de inkomstenbelasting van toepassing.

Overigens is het niet mogelijk voor elke situatie op voorhand aan te geven wie de ingevolge artikel 7 van de Wet op de loonbelasting 1964 bedoelde inhoudingsplichtige is. Uiteraard is het mogelijk hierover vooraf te overleggen met de bevoegde inspecteur. In dit kader kan het volgende ter verduidelijking dienen.

Een natuurlijke persoon of organisatie die niet in Nederland woont of is gevestigd, kan slechts als inhoudingsplichtige worden beschouwd voorzover deze een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiging heeft dan wel de loonadministratie in Nederland houdt. Om dit te bereiken voor een buitenlandse sportbond, in casu de buitenlandse nationale volleybalbond, is artikel 6, tweede en derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 daartoe aangepast. De buitenlandse nationale volleybalbond wordt geacht een vaste inrichting alhier te hebben voor de bezigheid van het verrichten of doen verrichten van werkzaamheden die gericht zijn op het in Nederland laten beoefenen van sport tegen beloning.

Vanwege de kortstondige aanwezigheid garandeert het aanmerken van een buitenlandse nationale bond als inhoudingsplichtige niet de inhouding en afdracht van loonbelasting. Daarom is ingevolge, met ingang van 1 juni 2000 gewijzigde, artikel 37 van de Invorderingswet 1990 de persoon die of het lichaam dat die sportbeoefening in Nederland organiseert, mede organiseert of doet organiseren hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting met betrekking tot het loon van de buitenlandse sporter. In de situatie van een WK volleybaltoernooi kunnen bijvoorbeeld een daartoe opgerichte stichting als organisator en de Nederlandse nationale volleybalbond als medeorganisator of als opdrachtgever tot het doen organiseren van het toernooi hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de loonbelasting van de buitenlandse volleyballers.

Artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 biedt de mogelijkheid een ander dan de buitenlandse nationale bond als inhoudingsplichtige aan te wijzen. In dit geval zou ten behoeve van een praktische en eenvoudigere uitvoering in verband met afdracht en inhouding voor volleyballers die deelnemen aan het toernooi, het overkoepelende internationale orgaan als inhoudingsplichtige kunnen optreden. Hiertoe zal aan artikel 4, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 onderdeel c worden toegevoegd. Onderdeel c geeft aan dat na een daartoe strekkende overeenkomst met de Minister van Financiën de eerste inhoudingsplichtige terugtreedt en dat een ander voor de heffing en afdracht van de loonbelasting zijn plaats inneemt. In dit voorbeeld kan als inhoudingsplichtige het overkoepelende internationale orgaan de plaats innemen van de buitenlandse nationale volleybonden.

Sociale zekerheid en buitenlandse sporters met een overeenkomst van korte duur

In de Nota naar aanleiding van het verslag van de Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (maatregelen aangaande het loon 2000) (Kamerstukken II 1999–2000, 26 941, nr. 5, blz. 27) is aangegeven dat buitenlandse sporters die in Nederland voor korte duur optreden, afhankelijk van de toepasselijkheid van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 of van een verdrag inzake sociale zekerheid en afhankelijk van de feitelijke omstandigheden, in sommige gevallen wel en in andere gevallen niet verzekerd zijn. Zoals in deze Nota is aangegeven wordt het niet als wenselijk beschouwd dat buitenlandse sporters die ingevolge een overeenkomst van korte duur in Nederland als beroep een tak van sport beoefenen, sociaal verzekerd zijn in Nederland (ter voorkoming van knipperlichteffecten e.d.). Daartoe zullen deze sporters net zoals de niet in Nederland wonende artiesten die een overeenkomst van korte duur zijn aangegaan, uitgesloten worden van de volksverzekeringen en werknemersverzekeringen. Vooruitlopende op de aanpassing van de regelgeving zal het geen bezwaar ontmoeten dat geen premies volksverzekeringen en werknemersverzekeringen worden geheven van de niet in Nederland wonende sporters die ingevolge een overeenkomst van korte duur hier te lande hun prestaties verrichten.

Hoewel het verzekerd zijn zonder premiebetaling in beginsel onevenwichtig is, kan in het onderhavige geval premieheffing uit praktische overwegingen achterwege blijven. Het achterwege laten van premieheffing bewerkstelligt een simpeler uitvoering met name in verband met inhoudingen voor deelnemers aan de internationale sportevenementen. De wijziging van dit besluit zal door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zo spoedig mogelijk worden gevolgd met aanpassing van de regelgeving van de sociale zekerheid.

Toelichting op de artikelen

Artikel I, onderdeel A (artikel 1, tweede lid, onderdeel d Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

In artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit is de definitie van sporter opgenomen. Sporter is degene die als beroep een tak van sport beoefent. Het is in beginsel niet de bedoeling om amateursporters in de loonheffing te betrekken. Voor amateurs vormt de sportbeoefening in veel gevallen een vrijetijdsbesteding en is er derhalve geen sprake van een bron van inkomen. Overigens is het niet uitgesloten dat de aard van sportbeoefening door de amateur dermate professioneel kan zijn, dat er sprake is van beroepsmatige sportbeoefening. Ter voorkoming van misverstanden zij hier opgemerkt dat het niet de bedoeling is sporters die een «echte» dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 hebben, onder het nieuwe regime te brengen.

De kwalificatie of het gaat om een professional dan wel een amateur c.q. beroepsmatig sporten dan wel vrijetijdsbesteding zal doorgaans eenvoudig zijn te maken. Er zijn in veel gevallen aanwijzingen waaruit opgemaakt kan worden dat het gaat om een professional. Hierbij kan de tak van sport vaak al een goede aanwijzing zijn. Zo zijn, uitzonderingen daargelaten, korfbal, hockey en zwemmen echte amateursporten, terwijl er bij voetbal, tennis, golf en schaatsen ook sprake kan zijn van beroepssporters. Een professional kan in veel gevallen van een amateur worden onderscheiden door de omstandigheid dat de professional startgeld ontvangt of deelneemt aan wedstrijden waarin geen amateurs zijn toegelaten. Ook het bedrag aan prijzengeld beschikbaar voor de hoogst geplaatsten is een aanwijzing dat het om professionals gaat die aan de wedstrijden deelnemen. Een andere aanwijzing kan zijn de omstandigheid dat een professional in het algemeen wordt begeleid door (een team van) professionele trainers, coaches en geneesheren in tegenstelling tot bij een amateur. Uiteraard zal de kwalificatie van een sporter als professional of amateur afhankelijk zijn van de feiten en omstandigheden. De voorgaande aanwijzingen zijn slechts een indicatie. Alleen de omstandigheid dat een amateur zeer professional wordt begeleid, hoeft niet tot de conclusie te leiden dat deze beroepsmatig een tak van sport beoefent. Ook de overige feiten en omstandigheden zijn van belang.

Artikel I, onderdeel B.1. (artikel 2, eerste lid, Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

Dit onderdeel voorziet erin dat de arbeidsverhouding van de sporter als (fictieve) dienstbetrekking wordt beschouwd. Hiertoe is in artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting, naast de artiest, nu ook de sporter opgenomen. Hiermee komt een eind aan de onbevredigende situatie dat ten aanzien van sporters alleen inhouding van loonbelasting en premies volksverzekeringen plaats vindt bij degene die een tak van sport als beroep uitoefenen in een echte dienstbetrekking. Amateursporters die sport als vrijetijdsbesteding beoefenen, blijven, ook indien zij incidenteel een kleine beloning ontvangen, buiten de inhouding van loonbelasting en premies.

Zowel de in Nederland wonende als de niet in Nederland wonende sporters worden geacht een fictieve dienstbetrekking te zijn aangegaan. Deze regeling komt overeen met de internationale regelgeving waarin het heffingsrecht in het algemeen wordt toegewezen aan de staat waarin buitenlandse sporters hun werkzaamheden als zodanig verrichten. In de (uitzonderlijke) gevallen waarin het heffingsrecht niet aan deze Staat is toegewezen, kan inhouding achterwege blijven.

Sporters in fictieve dienstbetrekking die ingevolge een overeenkomst van korte duur hun prestaties verrichten, zijn aan een bijzonder heffingsregime onderworpen. Voor buitenlandse sporters is dit neergelegd in artikel 26c van de Wet op de loonbelasting 1964. Voor binnenlandse sporters is dit geregeld in de artikelen 6 en 7 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Sporters in fictieve dienstbetrekking die geen overeenkomst van korte duur hebben zijn op dezelfde wijze onderworpen aan de loonbelasting als «normale» werknemers in dienstbetrekking.

Artikel I, onderdeel B.2. (artikel 2, tweede lid, onderdeel a Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

De wijziging van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting bewerkstelligt dat de arbeidsverhouding van de sporter die in Nederland woont, niet als dienstbetrekking wordt beschouwd indien de sporter in het bezit is van een zelfstandigheidsverklaring. In deze verklaring is door of vanwege de Minister van Financiën opgenomen dat hij zijn werkzaamheden verricht in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep. Dit heeft tot gevolg, dat geen loonbelasting/premie volksverzekeringen hoeft te worden ingehouden. De regeling met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring van sporters stemt overeen met die van artiesten. Dit houdt onder meer in dat deze verklaring alleen wordt afgegeven aan sporters die in Nederland wonen.

In artikel 49, zesde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is vastgelegd dat sporters die niet in Nederland woonachtig zijn en hier te lande als beroep een tak van sport uitoefenen, worden geacht in Nederland een dienstbetrekking te vervullen. Indien een zelfstandigheidsverklaring aan buitenlandse sporters met een overeenkomst van korte duur wordt toegekend, zou dit haaks staan op artikel 49, zesde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Deze sporters worden dan rechtstreeks in de inkomstenbelasting betrokken. Wegens de kortstondige aanwezigheid van de sporters in Nederland zou dit er toe leiden dat de controlemogelijkheid en de invorderingsmogelijkheid van de belastingdienst beperkt wordt en – ondanks de bestaande invorderingsverdragen – de uitvoeringskosten onevenredig hoog oplopen. Mogelijk blijft vervolgens de beloning geheel of gedeeltelijk buiten de belastingheffing.

Bij het voorgestelde regime vindt in de inkomstenbelasting alsnog maatwerk plaats waardoor een evenwichtige situatie wordt bereikt tussen de gewenste heffingssystematiek enerzijds en de praktische uitvoerbaarheid anderzijds.

Artikel I, onderdeel C (artikel 5, derde en vierde lid, Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

De wijziging van dit artikel strekt er toe de zogenoemde loonverdelingsverklaring, zoals die reeds van toepassing is voor artiesten die in een gezelschap optreden, ook van toepassing te laten zijn op de sporters die in teamverband presteren. Onder teamverband wordt mede begrepen de sporters die in een groep of ploeg deelnemen aan een sportevenement, waarbij elk lid een individuele sport beoefend. Als voorbeeld kan gelden de deelname van diverse sporters als groep of ploeg uit één bepaald land aan een internationaal atletiek toernooi.

Ook in teamverband worden de sporters geacht in dienstbetrekking te staan tot degene met wie het verrichten van de prestatie is overeengekomen. Deze is de inhoudingsplichtige die het bedrag van de inhouding van loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen per sporter inhoudt en afdraagt. Mogelijk is een totaalbedrag toegezegd aan het team. In verband hiermee kan de leider of vertegenwoordiger van een team een verklaring aan de inhoudingsplichtige afgeven waarin wordt aangegeven welk deel van het overeengekomen bedrag aan de prestatie van de verschillende sporters wordt toegerekend.

In de verklaring wordt aangegeven het totaalbedrag dat het team voor de prestatie ontvangt. Dit totaalbedrag is inclusief loon in natura, algemene en individuele onkostenvergoedingen. Tevens vermeldt de leider of vertegenwoordiger van het team per sporter welk deel van het bedrag belast is voor de loonbelasting. Dit betreft het door de sporter te ontvangen individuele loon inclusief loon in natura en de individuele onkostenvergoeding. De verklaring wordt zowel door de inhoudingsplichtige als de leider of vertegenwoordiger ondertekend. De verantwoordelijkheid voor de juistheid van de verklaring ligt in beginsel bij de sporter. Bij de inhoudingsplichtige kan in zijn algemeenheid niet worden nageheven als de loonverdelingsverklaring onjuist blijkt te zijn ingevuld. Is er geen loonverdelingsverklaring opgemaakt, dan moet de inhoudingsplichtige er van uitgaan dat de totale vergoeding door ieder lid van het team voor een evenredig deel als loon is genoten.

Als model van de loonverdelingsverklaring voor sporters zal voorlopig het model van de loonverdelingsverklaring voor artiesten worden gebruikt.

Artikel I, onderdelen D, E.1. en E.2. (artikel 6 en artikel 7, eerste lid, onderdeel a, en artikel 7, vierde lid, Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

De wijziging van deze artikelen heeft tot doel het bijzondere regime met betrekking tot onkostenvergoeding, tarief en aftrekbare kosten dat geldt voor in Nederland wonende artiesten die een overeenkomst van korte duur zijn aangegaan, ook te laten gelden voor in Nederland wonende sporters die een overeenkomst van korte duur zijn aangegaan. Hiermee wordt bereikt dat de behandeling van de binnenlandse sporter die ingevolge een overeenkomst van korte duur zijn sportprestaties in Nederland verricht, grotendeels overeenkomt met de behandeling van de binnenlandse artiest met een overeenkomst van korte duur en de buitenlandse sporter met een overeenkomst van korte duur.

In de praktijk wordt een overeenkomst als kort durend beschouwd wanneer deze niet langer is dan drie maanden.

Sporters die hun prestaties verrichten ingevolge een overeenkomst van korte duur vormen een bijzondere groep, die vergelijkbaar is met de artiesten die een overeenkomst van korte duur zijn aangegaan.Voor de loonheffing van deze sporters wordt thans ook een aparte regeling voorgesteld. De artiestenregeling in de Wet op de loonbelasting 1964 heeft daarbij als voorbeeld gefungeerd.

Ten aanzien van in Nederland wonende sporters met een overeenkomst van korte duur is, in navolging van de behandeling van de binnenlandse artiest met een overeenkomst van korte duur, om doelmatigheidsredenen gekozen voor heffing over een brede grondslag, waarin het in geld of natura genoten loon, bedragen bedoeld in de zin van artikel 11, eerste lid i, onderdeel 2 en 3 van de wet en individuele onkostenvergoedingen zijn opgenomen. Ook de ontvangen vergoeding ter bestrijding van kosten ter verwerving van loon wordt tot het loon van de sporter gerekend. Hieronder vallen ook kostenvergoedingen die gewone werknemers onbelast kunnen ontvangen. Bij het bepalen van de inhouding wordt gebruik gemaakt van de loonbelastingtabel die behalve op de artiest, voortaan ook van toepassing is op de sporter. Aldus wordt tot een globale voorheffing gekomen. Bij de heffing van de inkomstenbelasting kan vervolgens alsnog maatwerk worden geleverd.

Ook voor de buitenlandse sporter die een overeenkomst voor korte duur is aangegaan, geldt dat behalve het loon in geld en natura, kostenvergoedingen tot het loon behoren. Echter, dit is voor deze categorie sporters bepaald in artikel 26c van de Wet op de loonbelasting 1964. De buitenlandse sporter met een overeenkomst van korte duur is aan een tarief onderworpen van 20%. Ten behoeve van uniforme heffing bij grensoverschrijdende evenementen kan dit percentage tijdelijk verlaagd worden, maar niet verder dan tot 15%. Ook hier is het de bedoeling om tot een globale voorheffing te kunnen komen. De buitenlandse sporter kan later alsnog aangifte inkomstenbelasting doen en zijn werkelijk gemaakte kosten volgens de daarvoor geldende regels in aftrek brengen. In dat geval is het normale tarief van de inkomstenbelasting van toepassing.

Voor zowel in Nederland als niet in Nederland wonende sporters die voor langere duur in (fictieve) dienstbetrekking zijn, geldt niet het onderhavige bijzondere regime maar gelden de loonbepalingen en inhoudingsregelingen die van toepassing zijn op «normale» werknemers.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

Stb. 1965, 202, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 maart 2000, Stb. 128.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Financiën.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 juni 2000, nr. 111.

Naar boven