Besluit van 15 december 1999, houdende aanwijzing van door anderen dan het Rijk beheerde oppervlaktewateren die voor de toepassing van het bij of krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren of de Wet op de waterhuishouding bepaalde worden gerekend tot de oppervlaktewateren onder beheer van het Rijk (Besluit aanwijzing zijwateren van hoofdwateren)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 14 juli 1999, nr. HKW/R 1999/6684, Hoofdkantoor van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken;

Gelet op artikel 2 van de Wet op de waterhuishouding en artikel 3, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

Gezien het advies van de Staatscommissie voor de Waterstaatswetgeving (advies van 9 juni 1999, nrSt-99/24);

De Raad van State gehoord (advies van 17 september 1999, nr. W09.99.0383/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 8 december 1999, nr. HKW/R/1999/10637, Hoofdkantoor van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. hoofdwateren: oppervlaktewateren onder beheer van het Rijk, vermeld in de bijlage bij de Uitvoeringsregeling waterhuishouding;

b. zijwateren: oppervlaktewateren die in verbinding staan met een hoofdwater;

c. bebouwde kom: bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

d. niet bevaarbare wateren: oppervlaktewateren zonder bevaarbaarheidsklasse;.

e. afwateringseenheid: stelsel van waterlopen dat door dijken of kaden wordt omsloten en dat door middel van een kunstwerk kan afwateren op een hoofdwater of op een andere afwateringseenheid;

f. haven: oppervlaktewateren die onder de naam «haven» bekend staan of die «aanlegplaats voor schepen» als functie hebben;

g. kunstwerk: een waterstaatswerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, Wet beheer rijkswaterstaatswerken dat voor een functionele afsluiting, scheiding of overstort zorgt;

h. hoogwaterkering of hoog waterkerende gronden: duinen, kunstwerken, dijken of primaire waterkeringen als bedoeld in de Wet op de waterkering of andere natuurlijke of kunstmatige omstandigheden die het water bij hoge stand keren dan wel het zijwater scheiden van het hoofdwater;

i. vrij afstromende gedeelte van een water: het gedeelte bovenstrooms van de uitmonding van dat oppervlaktewater in een ander oppervlaktewater.

HOOFDSTUK II AANWIJZING VAN ZIJWATEREN ALS RIJKSWATER

Artikel 2

  • 1. De zijwateren die in open verbinding staan met een hoofdwater worden gerekend tot de wateren onder beheer van het Rijk.

  • 2. De niet bevaarbare zijwateren in de bebouwde kom worden niet gerekend tot de wateren onder beheer van het Rijk.

Artikel 3

De volgende zijwateren van het hoofdwater het Zoommeer worden niet gerekend tot de wateren onder beheer van het Rijk:

a) de rivier de Dintel vanaf de uitwateringen- en scheepvaartsluis;

b) de Steenbergsche Vliet vanaf de uitwaterings- en scheepvaartsluis.

Artikel 4

De volgende zijwateren van de hoofdwateren de Boven-Rijn, het Bijlandsch Kanaal, de Waal, het Pannerdensch Kanaal, de Neder-Rijn, de Lek bovenstrooms Schoonhoven, de IJssel, het Keteldiep en het Kattendiep worden niet gerekend tot de wateren onder beheer van het Rijk:

a) de wateren gelegen in afwateringseenheden alsmede de vrij afstromende gedeelten van wateren, voor zover het de bevoegdheden of verplichtingen betreft die de Wet op de waterhuishouding aan de kwantiteitsbeheerder van die wateren toekent;

b) de wateren gelegen in de polder de Nijenbeker en Wilpsche Klei.

Artikel 5

De volgende zijwateren van de hoofdwateren de Boven Merwede, de Nieuwe Merwede, het Hollandsch Diep, het Haringvliet, de Lek benedenstrooms Schoonhoven, de Hollandsche IJssel van Krimpen aan de IJssel tot de Waaiersluis, de Nieuwe Maas, de Nieuwe Waterweg, de Bergsche Maas, het Heusdensch Kanaal, de Afgedamde Maas, de Amer, de Biesbosch, de Beneden Merwede, de Noord, de Dordtsche Kil, de Oude Maas en het Spui worden niet gerekend tot wateren onder beheer van het Rijk:

a) de wateren gelegen in afwateringseenheden;

b) de wateren die in open verbinding staan met de Donge of de Amertak;

c) het havenkanaal van Middelharnis vanaf de keersluis, en de haven van Middelharnis;

d) de Oude Haven van Numansdorp.

Artikel 6

De volgende zijwateren van het hoofdwater de Maas, het bedijkt gedeelte, worden niet gerekend tot de wateren onder beheer van het Rijk:

a) het Burgemeester Deelenkanaal vanaf de schutsluis te Macharen;

b) de haven van Oss.

Artikel 7

De volgende zijwateren van het onbedijkte gedeelte van het hoofdwater de Maas worden niet gerekend tot de wateren onder beheer van het Rijk:

a) de vrij afstromende gedeelten van wateren, voor zover het de bevoegdheden of verplichtingen betreft die de Wet op de waterhuishouding aan de kwantiteitsbeheerder van die wateren toekent;

b) de wateren die door gronden of door een kunstwerk van het onbedijkte gedeelte van de Maas worden gescheiden, voor zover het de bevoegdheden of verplichtingen betreft die de Wet op de waterhuishouding aan de kwantiteitsbeheerder van die wateren toekent.

Artikel 8

De volgende zijwateren van de hoofdwateren het Ketelmeer, het IJsselmeer, het Markermeer met inbegrip van het Oostvaardersdiep, de Gouwzee, het IJmeer, het Gooimeer, het Eemmeer, het Wolderwijd, het Nijkerkernauw, het Nuldernauw, het Veluwemeer, het Drontermeer en het Vossemeer worden niet gerekend tot de wateren onder beheer van het Rijk:

a) de wateren gelegen in de afwateringseenheden langs deze hoofdwateren die afwateren op een stelsel dat binnen de hoogwaterkering of de hoogwaterkerende gronden is gelegen;

b) de spaarbekkens van de naamloze vennootschap Waterleidingbedrijf Noord-Holland en de naamloze vennootschap Watertransportmaatschappij Rijn-Kennemerland bij Andijk;

c) de Aanloophaven te Huizen vanaf de keersluis.

Artikel 9

Het volgende zijwater van het hoofdwater de Twenthekanalen wordt niet gerekend tot de wateren onder beheer van het Rijk: het Kanaal Almelo-Nordhorn vanaf de brug in de Haven Noordzijde.

Artikel 10

De volgende zijwateren van de hoofdwateren het Zwolsche Diep, het Zwarte Water en het Zwolle-IJsselkanaal worden niet gerekend tot de wateren onder beheer van het Rijk:

a) de wateren die zijn gelegen in afwateringseenheden, voor zover het de bevoegdheden of verplichtingen betreft die de Wet op de waterhuishouding aan de kwantiteitsbeheerder van die wateren toekent;

b) het Meppelerdiep vanaf de Grote Kolksluis en de Meppelersluis te Zwartsluis, uitsluitend voor de toepassing van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

c) de wateren die via het Meppelerdiep in open verbinding staan met het Zwarte Water;

d) de Soestwetering, de Nieuwe Wetering en de stadswateren van Zwolle en de wateren die via deze wateren met genoemde hoofdwateren in open verbinding staan;

e) de stadsgracht Hasselt vanaf de keersluis;

f) de Dedemsvaart vanaf de keersluis bij het gemaal Galgenrak.

Artikel 11

De volgende zijwateren van het hoofdwater het Zwarte Meer worden niet gerekend tot de oppervlaktewateren onder beheer van het Rijk:

a) de wateren gelegen in afwateringseenheden, voor zover het de bevoegdheden of verplichtingen betreft die de Wet op de waterhuishouding aan de kwantiteitsbeheerder aan die wateren toekent;

b) de wateren gelegen in afwateringseenheden buiten de hoogwaterkering van Genemuiden tot IJsselmuiden, alsmede het Ganzendiep, de Goot en de Veneriete en de wateren die via de Goot, het Ganzendiep en de Veneriete in open verbinding staan met genoemd hoofdwater;

c) de wateren in afwateringseenheden op het Kampereiland;

d) het Kadoelermeer vanaf de Kadoeler Keersluis en de wateren in open verbinding met het Kadoelermeer.

Artikel 12

De volgende zijwateren van de hoofdwateren het Lekkanaal, het Amsterdam-Rijnkanaal, het IJ, het Noordzeekanaal en de Buitenhaven van IJmuiden worden niet gerekend tot de wateren onder beheer van het Rijk:

a) de Velserbeek;

b) het Open Havenfront, de Oosterdoktoegang, het Oosterdok en de wateren die via deze zijwateren in open verbinding staan met een hoofdwater;

c) de Westerdoktoegang, het Westerdok en de wateren die via deze zijwateren in open verbinding staan met een hoofdwater;

d) het Westerkanaal en de wateren die via dat kanaal in open verbinding staan met een hoofdwater;

e) het Lozingskanaal vanaf de Zeeburgersluis;

f) het kanaal aan de westzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal bij stroomkilometer 0,970 vanaf de inlaat ten behoeve van de gemeente Amsterdam;

g) het Nieuwe Diep vanaf de kering aan de westzijde en de wateren die via dit gedeelte van het Nieuwe Diep in open verbinding staan met een hoofdwater;

h) de Diemen vanaf de kering en de wateren die via dit gedeelte van de Diemen in open verbinding staan met een hoofdwater;

i) de Muider Trekvaart vanaf de schotbalkkering bij de energiecentrale en de wateren die via dit gedeelte van de Muider Trekvaart in open verbinding staan met een hoofdwater;

j) het Smal Weesp vanaf de keersluis en het Gaasp vanaf de schut-sluis met de brug te Driemond en de wateren die via dit gedeelte van het Smal Weesp en het Gaasp in open verbinding staan met een hoofdwater;

k) de Vecht;

l) de Nieuwe Wetering, nabij Nieuwersluis, vanaf de keersluis aan de westzijde en de schotbalkkering aan de oostzijde en de wateren die via deze gedeelten van de Nieuwe Wetering, in open verbinding staan met een hoofdwater;

m) de Kerkvaart vanaf de keersluis aan de westzijde en vanaf de schutsluis aan de oostzijde en de wateren die via dit gedeelte van de Kerkvaart in open verbinding staan met een hoofdwater;

n) De Leidsche Rijn vanaf het gemaal de Aanvoerder en de wateren die via dit gedeelte van de Leidsche Rijn in open verbinding staan met een hoofdwater;

o) het kanaal aan de oostzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal (stroomkilometer 42,5) langs het Tweede Veld.

HOOFDSTUK III WIJZIGING VAN ENKELE BESLUITEN

Artikel 13

De Uitvoeringsregeling waterhuishouding1 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1, onder b, wordt vervangen door een onderdeel, luidende als volgt:

b. rijkswateren: de oppervlaktewateren onder beheer van het Rijk, met inbegrip van met deze wateren in open verbinding staande wateren welke zijn aangewezen bij het Besluit aanwijzing zijwateren van hoofdwateren en van met de eerstbedoelde wateren in open verbinding staande havens welke bij anderen dan het Rijk in beheer zijn;

B. Artikel 2, wordt vervangen door een artikel, luidende als volgt:

Artikel 2

Het provinciaal plan voor de waterhuishouding heeft mede betrekking op rijkswateren die geen hoofdwateren of bij het Besluit aanwijzing zijwateren van hoofdwateren aangewezen oppervlaktewateren zijn.

C. De bijlage bij de Uitvoeringsregeling waterhuishouding wordt als volgt gewijzigd:

– tussen «Bergsche Maas en Afgedamde Maas», wordt ingevoegd:

Heusdensch Kanaal;

– tussen «Keteldiep en Ketelmeer», wordt ingevoegd: Kattendiep;

– tussen «Markermeer (met inbegrip van Oostvaardersdiep) en IJmeer», wordt ingevoegd: Gouwzee;

– «Hollandsche IJssel tussen Krimpen aan de IJssel en Gouda» wordt vervangen door:

Hollandsche IJssel van Krimpen aan de IJssel tot de Waaiersluis bij Gouda.

Artikel 14

Het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren2, wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1, onder a, wordt vervangen door een onderdeel, luidende als volgt:

a. oppervlaktewateren onder beheer van het Rijk, met inbegrip van met deze wateren in open verbinding staande wateren, welke zijn aangewezen bij het Besluit aanwijzing zijwateren van hoofdwateren en van met de eerstebedoelde wateren in open verbinding staande havens welke bij anderen dan het Rijk in beheer zijn;

B. Artikel 2, onder d, wordt vervangen door een onderdeel, luidende als volgt:

d. rijkswateren: de in artikel 1 bedoelde oppervlaktewateren;

HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 16

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanwijzing zijwateren van hoofdwateren.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 december 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de eenendertigste mei 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING BIJ HET BESLUIT AANWIJZING ZIJWATEREN VAN HOOFDWATEREN

HOOFDSTUK 1

ALGEMEEN

1.1 Inleiding

Dit Besluit aanwijzing zijwateren van hoofdwateren (hierna: Baz) geeft uitvoering aan artikel 3, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) en artikel 2 van de Wet op de Waterhuishouding (hierna: Wwh). Krachtens die artikelen kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur door anderen dan het Rijk beheerde, met rijkswateren in open verbinding staande wateren worden aangewezen en daardoor voor de toepassing van genoemde wetten tot de rijkswateren worden gerekend.

Essentie van de aanwijzing van zijwateren is dat hoofdwater, bedoeld in artikel 1, sub a, en aangewezen zijwateren waterhuishoudkundig een geheel vormen. Aangewezen worden wateren waarvan zelfstandig beheer los van het hoofdwater niet doelmatig is, omdat er een zodanige wisselwerking tussen hoofd- en aangewezen zijwater bestaat dat een lozing op of onttrekking aan het zijwater tevens een lozing op of onttrekking aan het hoofdwater inhoudt, en omgekeerd.

Van wisselwerking zal in het algemeen sprake zijn, wanneer hoofd- en zijwater niet door een werk van elkaar zijn gescheiden of wanneer het zijwater gelegen is in een gebied buiten de hoogwaterkering en derhalve kan inunderen. Tot aanwijzing van zijwateren is niet overgegaan wanneer bedoelde wisselwerking te zwak is geacht of het zijwater deel uitmaakt van een ander stelsel van wateren en het voor het samenhangend beheer van dat stelsel doelmatiger wordt geacht het beheer van het zijwater bij de beheerder van dat stelsel te laten.

1.2 Beleidsuitgangspunten

Dit besluit heeft als basis de twee volgende beleidsuitgangspunten.

In de eerste plaats blijft de aanwijzing van zijwateren beperkt tot wateren die een voldoende mate van wisselwerking hebben met een of meerdere hoofdwateren en waarvan het kwantitatieve en kwalitatieve beheer los van het hoofdwater ondoelmatig zou zijn. In de tweede plaats worden bij de aanwijzing uit oogpunt van eenheid van beheer de beheersinstrumenten ingevolge de Wvo en Wwh per oppervlaktewater in één hand gebracht of gehouden.

1.3 Structuur van het besluit

In het eerste lid van artikel 2 worden de zijwateren die in open verbinding staan met een hoofdwater, gerekend tot de wateren onder beheer van het Rijk. In dit besluit worden vervolgens de uitzonderingen op de aanwijzing categoraal of bij name aangegeven.

Voor het bij name noemen van uitzonderingen op de aanwijzing is gekozen daar waar categorale uitzondering onvoldoende duidelijkheid biedt. Van categorale uitzondering op de aanwijzing is sprake indien een groep wateren tot één categorie gerekend kan worden op grond van de onderscheidende eigenschappen van die wateren. Deze methode van categorale aanwijzing met daarop categorale en bij name genoemde uitzonderingen wordt gehanteerd om te voorkomen dat dit besluit regelmatig gewijzigd moet worden, bijvoorbeeld door wijziging van waterhuishoudkundige omstandigheden.

1.4 Reikwijdte en omvang van de aanwijzing van zijwateren

Voor de Wvo betekent aanwijzing dat daarmee de toepassing van de instrumenten betreffende het kwaliteitsbeheer, vergunningverlening, het doen uitgaan van een verklaring van ongenoegzaamheid (Hoofdstuk I en II) en het instellen van heffingen (Hoofdstuk IV) voor die wateren in handen van het Rijk is. Voor de Wwh betekent aanwijzing dat daarmee de toepassing van de instrumenten betreffende het kwantiteitsbeheer, de planvorming (Hoofdstuk II), de registratie, het peilbesluit, het waterakkoord en vergunningverlening (Hoofdstuk III) voor die wateren in handen van het Rijk is.

Aanwijzing betekent niet dat ook het onderhoud over gaat naar het Rijk. Onderhoudsmaatregelen zullen door het Rijk alleen dan worden uitgevoerd indien deze voor een goed beheer van het hoofdwater noodzakelijk zijn.

Hoewel ongeveer duizend wateren onder de aanwijzing vallen, betreft het geen operatie van ingrijpende omvang. Het merendeel van de wateren die onder de aanwijzing vallen, zijn korte kanaalmonden, mondingen van waterlopen, grind- en tichelgaten en andere, merendeels kleinere, wateren in open verbinding met hoofdwateren.

1.5 Begrenzing van de aanwijzing van zijwateren

Bij de bij name genoemde uitzonderingen op de aanwijzing is gerekend vanaf het hoofdwater. Is er bijvoorbeeld sprake van dat een bepaald water «vanaf een sluis» wordt uitgezonderd van aanwijzing dan wordt bedoeld dat het water vanaf het hoofdwater tot de sluis onder de aanwijzing valt en het water in de sluis en daarachter is uitgezonderd van aanwijzing.

1.6 Wijziging ministerieel besluit

Bij ministerieel besluit van 28 januari 1977 (nr. R.R.W. 7711, Stcrt. 38) heeft de minister het waterkwaliteitsbeheer van onder andere het winterbed van de Maas, met uitzondering van een aantal havens buiten het winterbed, aan het Provinciaal Bestuur van Limburg overgedragen. Het Provinciaal Bestuur heeft dit beheer vervolgens aan het Zuiveringschap Limburg overgedragen. Zoals in de Nota van Toelichting op de uitvoeringsregeling waterhuishouding in het Algemeen Deel onder paragraaf 1 is uiteengezet, zal die delegatie voor wat betreft het winterbed ongedaan worden gemaakt. Dit gebeurt gelijktijdig met de inwerkingtreding van dit besluit.

1.7 Hoorronden

Overeenkomstig artikel 2 van de Wet op de waterhuishouding en artikel 3, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren zijn de kwantiteitsbeheerders respectievelijk de kwaliteitsbeheerders in de gelegenheid gesteld hun oordeel over het ontwerp van het onderhavige besluit te geven. Van de 67 aangeschreven beheerders is van 23 beheerders een reactie ontvangen. Voorts is een, uit eigen beweging gegeven, reactie ontvangen van Gedeputeerde Staten van Limburg.

In 19 gevallen is de reactie instemmend, is geen aanleiding gezien tot het maken van opmerkingen of werd verzocht om nadere informatie over met het ontwerpbesluit samenhangende problematiek. In het laatste geval heeft met de betrokken beheerder overleg plaatsgevonden.

Het Zuiveringschap Rivierenland heeft verzocht de artikelen 4, 5, en 7 van het besluit te verduidelijken en in het besluit op te nemen dat de waterbeheerders bestuurlijke afspraken kunnen maken in aanvulling op, of in afwijking van het ontwerp. De vraag naar verduidelijking van de artikelen 4, 5 en 7 betreft de begrenzing van de in die artikelen genoemde hoofdwateren. Deze begrenzing is, gelet op met name het gestelde in de toelichting op artikel 2, eerste lid, voor de toepassing van het besluit op zich voldoende duidelijk.

Wijziging van beheersbevoegdheid blijft mogelijk op de wijze zoals is aangegeven in de wetten en de daarbij horende Uitvoeringsvoorschriften waarop dit besluit is gebaseerd.

Het bestuur van het waterschap Vallei & Eem heeft opgemerkt dat naar zijn oordeel niet duidelijk is of de Eem is aangewezen als zijwater. Dit bestuur heeft voorts opgemerkt dat een aantal vrij afstromende wateren aan de zuidzijde van de Veluwe zouden moeten worden uitgezonderd in artikel 4 van het besluit. Uit de in het besluit gehanteerde systematiek volgt dat, bij het ontbreken van wisselwerking tussen hoofd- en zijwater, de Eem, met uitzondering van de monding daarvan waarin namelijk wel sprake is van wisselwerking, niet is aangewezen als zijwater in de zin van dit besluit. De opmerking over de vrij afstromende wateren aan de zuidzijde van de Veluwe heeft geleid tot aanpassing van de tekst van artikel 4 sub a.

Het bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei merkt op dat wanneer het besluit wordt getoetst aan de beleidsuitgangspunten doelmatigheid en eenheid van beheer, het besluit daarmee niet in overeenstemming is, omdat bij aangewezen zijwateren die huidige situatie, waarin thans één kwantiteitsbeheerder verantwoordelijk is, wordt gewijzigd in die zin dat er voortaan twee kwantiteitsbeheerders zijn. Dit bestuur merkt voorts op dat niet voldoende duidelijk wordt gemaakt wanneer er sprake is van «wisselwerking» en daarmee van aanwijzing tot zijwater en dat het de vraag is, hoe invulling gegeven wordt aan de planbevoegdheid die voor wat betreft de aangewezen zijwateren overgaat naar het Rijk.

Essentie van de aanwijzing van zijwateren is dat hoofdwater en aangewezen zijwateren waterhuishoudkundig een geheel vormen. Aangewezen worden wateren waarvan zelfstandig beheer los van het hoofdwater niet doelmatig is. In die gevallen wordt uit oogpunt van eenheid van beheer de beheersinstrumenten in één hand gebracht of gehouden. De wijziging van de situatie in Limburg die met het besluit wordt bereikt leidt voorts tot een landelijk consistente aanpak. De term «wisselwerking» is, gelet op met name het daaromtrent gestelde in de paragrafen 1.1 en 3.2 van de Nota van Toelichting, voor de toepassing van dit besluit voldoende duidelijk. De aangewezen zijwateren vallen onder het beheersplan voor de rijkswateren. Bij de opstelling daarvan dient rekening gehouden te worden met alle daarvoor in aanmerking komende belangen.

Het bestuur van het Zuiveringschap Limburg merkt op dat de scheiding van het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer voor de detailontwateringen en de benedenlopen van de zijwateren in het stroomvoerend winterbed van de Maas niet in overeenstemming is met een van de doelstellingen van het ontwerp-besluit, namelijk eenheid van beheer, en dat het besluit forse financiële gevolgen heeft voor het Zuiveringschap, dat ongeveer f 1 mln meer aan rijksheffingen zal moeten gaan betalen, hetgeen het schap een onnodige verhoging van de lastendruk voor de Limburgse bevolking acht. Gedeputeerde Staten van Limburg deelt de kritiek van het Zuiveringschap Limburg met name ten aanzien van de nadelige financiële gevolgen en wijst erop dat zij de gekozen beheersindeling niet zinvol of integraal acht.

Ten aanzien van het gestelde met betrekking tot de doelstellingen van het besluit verwijs ik naar hetgeen hierboven gesteld is naar aanleiding van de reactie van het waterschap Peel en Maas. Ten aanzien van de verhoging van de lastendruk verwijs ik naar het gestelde onder punt 2.2 en 2.3 van deze toelichting.

HOOFDSTUK 2

BESTUURLIJKE EN MAATSCHAPPELIJKE LASTEN

2.1 Lasten voor de rijksoverheid

De bijkomende lasten voor de rijkswaterbeheerder zijn beperkt, aangezien dit besluit geen operatie van ingrijpende omvang teweeg brengt. De aard en omvang van de activiteiten rond aangewezen zijwateren zijn in het algemeen niet zodanig dat controle- en handhavingstaken ingevolge de Wvo of de Wwh tot uitbreiding van het daarvoor beschikbare apparaat nopen. Slechts voor enkele directies van de Rijkswaterstaat zal de uitbreiding van het beheersgebied mogelijk een geringe uitbreiding betekenen van het personeel dat is belast met de handhaving van de wetten waarop dit besluit is gebaseerd.

Bij aangewezen zijwateren kan het Rijk te maken krijgen met waterbodemsaneringsgevallen ex de Wet Bodembescherming. Deze waterbodemsaneringsgevallen kunnen worden opgenomen in het reguliere Saneringsprogramma Waterbodems Rijkswateren. Personele consequenties in het kader van de waterbodemsanering zijn op dit moment niet te voorzien. Voor de saneringen van waterbodems is een vast budget beschikbaar waarop de personele randvoorwaarde is afgestemd.

2.2 Lasten voor andere overheden dan de rijksoverheid

De extra financiële lasten als gevolg van dit besluit voor andere overheden dan het Rijk beperken zich tot de Rijksheffing ingevolge de Wvo die het Zuiveringschap Limburg betaalt voor de effluentlozingen van zijn rioolwaterzuiveringsinrichtingen te Gennep en Roermond. Deze lasten belopen circa een miljoen gulden per jaar.

2.3 Lasten voor burgers en bedrijven

De lasten voor burgers en bedrijven als gevolg van dit besluit beperken zich tot de te verwachten doorberekening van voormelde Rijksheffing van circa een miljoen gulden per jaar aan heffingsplichtigen in het beheersgebied van het Zuiveringschap Limburg. Voor de heffingsplichtigen zou dit een tariefstijging betekenen van circa 50 cent per inwoner-equivalent (i.e.) op het huidige bedrag van circa 90 gulden per i.e. Een dergelijke verhoging die bovendien een gering deel van de heffingsplichtigen in ons land betreft, is verantwoord gezien het doel dat met de aanwijzing van zijwateren wordt nagestreefd: naast de hoofdwateren ook de wateren waarmee zij in open verbinding staan zoveel mogelijk in beheer brengen bij het Rijk teneinde een doelmatiger beheer te bewerkstelligen.

HOOFDSTUK 3

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

3.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1, onderdeel c.

Bebouwde kom. Langs alle hoofdwateren is een categorie wateren welke zijn gelegen in de bebouwde kom, uitgezonderd van aanwijzing. Voor de omlijning van het begrip bebouwde kom is aansluiting gezocht bij de Wegenverkeerswet 1994. Het begrip wordt gehanteerd teneinde bij benadering het stedelijk gebied, waaronder begrepen industrieterreinen en terreinen met verblijfsrecreatieve voorzieningen, aan te duiden.

Artikel 1, onderdeel d.

Niet bevaarbare wateren. Langs alle hoofdwateren zijn de niet bevaarbare wateren, voorzover gelegen in de bebouwde kom, uitgezonderd van aanwijzing. Voor niet bevaarbare wateren geldt dat zij niet geschikt zijn voor binnenscheep- of recreatievaart en dat een bevaarbaarheidsklasse, zoals genoemd in de Wegwijzer voor de Binnenscheepvaart, Handboek Vaarwegkenmerken, Begrippen en definities van de Adviesdienst Verkeer en Vervoer van de Rijkswaterstaat, aan hen niet wordt toegekend. Het begrip «niet bevaarbare wateren» is gebruikt als benadering van de categorie kleinere wateren.

Artikel 1, onderdeel e.

Afwateringseenheid. Dit begrip wordt in dit besluit uitsluitend gebezigd voor eenheden die buitendijks, dat wil zeggen tussen de hoogwaterkering of hoogwaterkerende gronden en het hoofdwater liggen, en dus kunnen inunderen.

3.2 Aanwijzing van zijwateren en algemene uitzonderingscategorieën

Artikel 2, eerste lid

Ingevolge het eerste lid van artikel 2, worden de zijwateren die in open verbinding staan met een hoofdwater gerekend tot de wateren onder beheer van het Rijk. In het kader van dit besluit is sprake van een open verbinding indien er een zodanige wisselwerking tussen hoofd- en zijwater bestaat dat een lozing op of onttrekking aan het zijwater tevens een lozing op of onttrekking aan het hoofdwater inhoudt en omgekeerd. Van een open verbinding en van wisselwerking zal in het algemeen sprake zijn, wanneer hoofd- en zijwater niet door een kunstwerk van elkaar gescheiden zijn of door een kunstwerk dat minder dan de helft van het jaar voor een afsluiting zorgt. Als het kunstwerk meer dan de helft van het jaar voor een afsluiting zorgt, kan in het algemeen niet meer worden gesproken van wisselwerking en op die basis ook niet van open verbinding tussen het hoofdwater en het andere water.

Als begrenzing voor het hoofdwater is in dit besluit genomen de bedding waar onder normale omstandigheden water in staat. Daarmee wordt aangesloten bij de grens van dat oppervlaktewater zoals die ook op topografische kaarten wordt vastgelegd. Door aanwijzing van zijwateren is in dit besluit vervolgens een eenheid van beheer geformeerd bestaande uit het hoofdwater en de aangewezen zijwateren. Voor de bepaling van de grens tussen het gedeelte dat als aan te wijzen zijwater beschouwd kan worden en het gedeelte dat bij anderen in beheer blijft, is als één van de criteria de aanwezigheid en het in functie zijn van een kunstwerk genomen.

Buiten de hoogwaterkering of hoogwaterkerende gronden gelegen wateren worden geacht in open verbinding te staan met het hoofdwater omdat deze wateren in het algemeen liggen in gebieden die regelmatig kunnen inunderen. Voor de Maas is de grens van hoogwaterkering of hoogwaterkerende gronden gelegd bij de grens tussen het stroomvoerend en het overig gedeelte van het winterbed zoals vastgelegd in de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier.

Vrij afstromende gedeelten van wateren zijn, voorzover buiten de hoogwaterkering of hoogwaterkerende gronden gelegen, aangewezen tenzij zij expliciet worden uitgezonderd van aanwijzing. In dit kader wordt de grens tussen het gedeelte dat als vrij afstromend beschouwd wordt en het gedeelte dat wordt aangewezen, gelegd op die plaats waar onder omstandigheden van gemiddeld zomerpeil in het hoofdwater nog van wisselwerking tussen hoofdwater en het zijwater sprake is. Deze wisselwerking zal nog kunnen optreden in het gedeelte van het water dat onder die omstandigheden eenzelfde peil heeft als het hoofdwater ter plaatse van de aansluiting op het zijwater.

De overige vrij afstromende gedeelten van wateren worden niet begrepen onder de aanwijzing. Bij deze wateren is weliswaar sprake van een open verbinding maar niet van wisselwerking, want dergelijke wateren inunderen zelden. Vrij afstromende gedeelten van wateren stromen immers vrijwel altijd dezelfde kant op.

Artikel 2, tweede lid

Dit artikellid regelt een algemene uitzondering op de aanwijzing uit het eerste lid van dit artikel. De redenen voor deze uitzondering zijn dat over het algemeen niet bevaarbare wateren een klein doorstroomprofiel en bovendien in het merendeel van de gevallen een beperkte wisselwerking met het hoofdwater hebben. Verder is het aannemelijk dat, waar zij in de bebouwde kom gelegen zijn, lozingen op of onttrekkingen aan deze wateren zowel kwantitatief als kwalitatief beperkt van omvang zijn. Kwantitatief beperkt, omdat in de bebouwde omgeving over het algemeen geen grote hoeveelheden water geloosd of onttrokken zullen worden, en kwalitatief beperkt, omdat de bebouwde kom over het algemeen gerioleerd gebied is waar directe lozingen op het oppervlaktewater zelden een grote omvang zullen hebben.

De regulering van lozingen op en onttrekkingen aan deze categorie van zijwateren kan derhalve het meest doelmatig door de regionale waterbeheerder plaatsvinden.

3.3 Overige uitzonderingen op de aanwijzing

In de artikelen 3 tot en met 12 worden voor een aantal groepen van hoofdwateren ter completering van de algemene uitzondering bij artikel 2, aanvullende uitzonderingen gegeven. Naast uitzonderingen voor individuele zijwateren of bij name genoemde stelsels van zijwateren worden in een aantal van deze artikelen de wateren gelegen in afwateringseenheden geheel of gedeeltelijk van aanwijzing uitgezonderd.

Zoals reeds is aangegeven, zal in het algemeen van een open verbinding sprake zijn wanneer een zijwater niet door een kunstwerk van het hoofdwater is gescheiden. Echter, ook als er op deze basis sprake is van een open verbinding, kan in bepaalde gevallen de waterhuishoudkundige wisselwerking tussen het hoofdwater en het zijwater te zwak zijn om aanwijzing te rechtvaardigen. De gevallen zijn bij name genoemd in de artikelen 3 tot en met 12 van dit besluit.

Tenslotte komt het zowel bij uitzonderingen van bij name genoemde (stelsels van) zijwateren als bij gehele of gedeeltelijke uitzondering van de wateren gelegen in afwateringseenheden voor dat de reden voor uitzondering is gelegen in het belang van samenhangend beheer van het zijwater of stelsel van zijwateren.

Artikel 3

Dit artikel bevat twee uitzonderingen op de aanwijzing.

Er is in dit artikel een tweetal bij name genoemde zijwateren van het Volkerak/Zoommeer uitgezonderd, te weten: de rivier de Dintel en de Steenbergse Vliet. Sinds de afsluiting van het Volkerak/Zoommeer staan de sluizen bij de aansluitingen van deze wateren op het Zoommeer doorgaans open en treden er door het jaar heen wisselingen in de stromingsrichting op. Beide wateren zijn uitgezonderd van aanwijzing, omdat het belang van een samenhangend beheer van deze wateren in dit geval het belang van een samenhangend beheer van het hoofdwater en de wateren die daarmee in open verbinding staan overstijgt.

Artikel 4

Dit artikel bevat twee uitzonderingen op de aanwijzing.

1. Langs de IJssel worden de wateren in de polder de Nijenbeker en Wilpsche Klei, die een inundatiefrequentie van minder dan eens per 50 jaar hebben, uitgezonderd. De waterhuishoudkundige wisselwerking tussen deze wateren en de IJssel wordt zo gering geacht dat het in de rede ligt de wateren uit te zonderen;

2. Uitsluitend voor het kwantiteitsbeheer zijn uitgezonderd de wateren die gelegen zijn in afwateringseenheden. Dit betreft wateren die gelegen zijn in gebieden waar de kwantiteitsbeheerder actief beheer voert. Het belang van dit beheer wordt groter geacht dan het belang van een samenhangend beheer van deze wateren en het hoofdwater.

Artikel 5

Dit artikel bevat vier uitzonderingen op de aanwijzing.

1. De wateren gelegen in afwateringseenheden, omdat deze over het algemeen een geringe wisselwerking met het hoofdwater hebben.

2. De wateren die via de rijkswateren de Donge of de Amertak in open verbinding staan met de Bergsche Maas. Het belang van een samenhangend beheer van het stelsel van deze zijwateren overstijgt in dit geval het belang van een samenhangend beheer van het hoofdwater en de wateren die daarmee in open verbinding staan. Bovendien is vrijwel geen sprake van wisselwerking tussen de betreffende wateren en de Bergsche Maas.

3. De haven en het havenkanaal van Middelharnis. Genoemde haven is via een lang, smal havenkanaal op het Haringvliet aangesloten. De wisselwerking van dit zijwater met het hoofdwater is zo gering dat tot uitzondering op de aanwijzing is besloten.

4. Een gelijkaardig geval als onder sub 3 tenslotte betreft de Oude Haven van Numansdorp die langgerekt en smal van vorm is en die door een keersluis gescheiden is van de Dorpshaven van Numansdorp en het Hollandsch Diep.

Artikel 6

Dit artikel bevat twee uitzonderingen op de aanwijzing ten aanzien van het bedijkte gedeelte van de Maas; het gedeelte waar zich aan beide oevers van de Maas een dijk bevindt.

1. Het Burgemeester Deelenkanaal, vanaf de schutsluis te Macharen;

2. De daarop aansluitende haven van Oss. Deze haven is via een lang, smal havenkanaal op de Maas aangesloten. Hier is van een directe wisselwerking niet in voldoende mate sprake en wordt tot uitzondering besloten.

Artikel 7

Dit artikel bevat twee uitzonderingen op de aanwijzing.

1. De vrij afstromende gedeelten van wateren uitsluitend voor zover het de bevoegdheden of verplichtingen betreft die de Wet op de waterhuishouding aan de kwantiteitsbeheerder van die wateren toekent.

2. De wateren die door gronden of door een kunstwerk van de Maas, het onbedijkt gedeelte, worden gescheiden, uitsluitend voor zover het de bevoegdheden of verplichtingen betreft die de Wet op de waterhuishouding aan de kwantiteitsbeheerder van die water toekent.

Deze uitzonderingen zijn beperkt tot het kwantiteitsbeheer. De reden hiervoor is de volgende.

Enerzijds wijst de vrije afstroming dan wel het onder zogenaamde normale zomeromstandigheden ontbreken van een verbinding op een beperkte kwantitatieve wisselwerking. Anderzijds kan worden vastgesteld dat verontreinigingen die in deze wateren gebracht worden wel degelijk snel tot de rivier kunnen doordringen en dat ook verontreinigingen in de Maas bij hoge waterstanden invloed op deze wateren zullen hebben.

Artikel 8

Dit artikel bevat één categorale en twee bij name genoemde uitzonderingen op de aanwijzing.

1. Ten eerste zijn wateren gelegen in bepaalde afwateringseenheden uitgezonderd. Er is gekozen voor een onderscheid naar de richting van afwatering (binnendijks versus op het hoofdwater). Aannemelijk is dat bij afwatering binnendijks het in het algemeen gaat om hoger gelegen terreinen dan bij afwatering buitendijks zodat de wisselwerking in die gevallen beperkt zal zijn. Daarom zijn de wateren in afwateringseenheden die niet afwateren op het hoofdwater, van aanwijzing uitgezonderd.

2. Ten tweede zijn de spaarbekkens van de naamloze vennootschap Waterleidingbedrijf Noord-Holland en de naamloze vennootschap Watertransportmaatschappij Rijn-Kennemerland bij Andijk uitgezonderd. De bekkens fungeren op eenzelfde wijze als afwateringseenheden en zijn door een kunstwerk van het hoofdwater gescheiden.

Het belang van een samenhangend beheer van deze bekkens wordt groter geacht dan het belang van samenhangend beheer van het hoofdwater en de zijwateren.

3. Ten derde is de Aanloophaven te Huizen uitgezonderd omdat de wisselwerking van dit water met het hoofdwater te zwak wordt geacht om aanwijzing te rechtvaardigen.

Artikel 9

Dit artikel bevat één bij name genoemde uitzondering.

Uitgezonderd is het Kanaal Almelo–Nordhorn vanaf de brug in de Haven Noordzijde. Dit kanaalgedeelte staat via het in de stad Almelo gelegen gedeelte van het Kanaal Almelo–De Haandrik in verbinding met het zijkanaal van de Twenthekanalen. Het is in beheer bij het waterschap Regge en Dinkel en heeft slechts een beperkte wisselwerking met het hoofdwater, waardoor uitzondering gerechtvaardigd is.

Artikel 10

Dit artikel bevat één categorale en vijf bij name genoemde uitzonderingen.

1. Onder ten eerste zijn de wateren die zijn gelegen in afwateringseenheden, uitgezonderd voorzover het kwantiteitsbeheer betreft. Hoewel de wisselwerking van de wateren in deze buitendijkse gebieden sterk genoeg is om aanwijzing te rechtvaardigen, is het belang van een zelfstandig kwantiteitsbeheer voor de wateren in deze afwateringseenheden groter geacht.

2. Onder ten tweede tot en met ten zesde is een aantal bij name genoemde wateren of stelsels van wateren uitgezonderd. Voor het Meppelerdiep betreft de uitzondering alleen het kwaliteitsbeheer, omdat het kwantiteitsbeheer reeds bij het Rijk berust.

Het belang van een samenhangend beheer van het stelsel van zijwateren, overstijgt in dit geval het belang van een samenhangend beheer van het hoofdwater en de zijwateren daarvan. Bovendien wordt de wisselwerking, al dan niet via het Meppelerdiep, tussen de betreffende wateren en het hoofdwater snel zwakker naarmate de afstand tot het hoofdwater groter wordt.

Artikel 11

Dit artikel bevat één categorale en een drietal bij name genoemde uitzonderingen.

1. De uitzondering onder ten eerste heeft dezelfde achtergrond als aangegeven bij artikel 10, onder ten eerste.

2. De uitzonderingen onder ten tweede en ten derde leiden ertoe dat het grootste deel van de wateren in buitendijkse gebieden is uitgezonderd van aanwijzing. De wateren in de aldaar genoemde afwateringseenheden hebben een zo lage inundatiefrequentie dat de wisselwerking van de wateren met het hoofdwater gering is. Ook de wateren die deze afwateringseenheden scheiden, zijn uitgezonderd, omdat hun wisselwerking met het Zwarte Meer gering is.

3. Verder is onder ten vierde het Kadoelermeer dat bij Kadoelen aansluit op het Zwarte Meer, uitgezonderd. Het belang van een samenhangend beheer van het Kadoelermeer en de wateren die daarmee in open verbinding staan, overstijgt in dit geval het belang van een samenhangend beheer van het hoofdwater en de wateren die daarmee in open verbinding staan. Bovendien wordt de wisselwerking tussen het betreffende water en het hoofdwater snel zwakker naarmate de afstand tot het hoofdwater groter wordt.

Artikel 12

Dit artikel bevat vijftien bij name genoemde uitzonderingen.

Gezien de beperkte wisselwerking van ieder van deze wateren individueel met het hoofdwater, is het wenselijk geacht een aantal bij name genoemde wateren als uitzonderingen in dit besluit op te nemen. Voor de betreffende uitzonderingsgevallen is het belang van een samenhangend beheer van het hoofdwater en de wateren die daarmee in open verbinding staan, van geringere betekenis dan het belang van een samenhangend beheer van ieder van de betreffende stelsels van zijwateren.

3.4 Wijziging van enkele besluiten

Artikel 13

Het bepaalde in dit artikel betreft een drietal wijzigingen in de Uitvoeringsregeling waterhuishouding. Onderdeel A regelt dat de aangewezen zijwateren onder de definitie van het begrip «rijkswateren» gebracht worden. Deze wijziging heeft geen gevolg voor rijkswateren die geen hoofdwater en ook geen aangewezen zijwater zijn. Voor deze wateren wordt de bestaande definitie van het begrip rijkswateren gehandhaafd omdat ten aanzien van deze wateren de intentie bestaat de waterhuishoudkundige bevoegdheden van het Rijk over te dragen. Onderdeel B regelt de reikwijdte van het provinciaal plan voor de waterhuishouding en onderdeel C omvat enkele redactionele wijzigingen in de bijlage van de Uitvoeringsregeling waterhuishouding, houdende een lijst van hoofdwateren.

Onder de werking van het provinciaal plan voor de waterhuishouding, onderdeel B, worden gebracht alle rijkswateren behalve

– de hoofdwateren;

– de aangewezen zijwateren.

Zoals in het algemeen deel, paragraaf 1, reeds is uiteen gezet, worden hoofdwater en aangewezen zijwater als één geheel beschouwd en als zodanig beheerd. De zijwateren vallen onder het beheersplan voor de rijkswateren.

Nadat de uitvoeringsregeling was verschenen, is gebleken dat voor bepaalde wateren onduidelijk bleef of deze nu wel of niet tot de hoofdwateren behoren. Om deze onduidelijkheid weg te nemen, is onder C de lijst van hoofdwateren thans aangepast:

– Het Heusdensch Kanaal, een kort verbindingskanaal tussen Bergsche Maas en Afgedamde Maas, was in de vorige lijst van hoofdwateren nog niet als apart water aangeduid, maar werd gerekend tot de Afgedamde Maas. Met dit besluit is verduidelijkt dat dit water tot de hoofdwateren moet worden gerekend.

– Het Kattendiep is tot de IJssel gerekend. Volgens de aanduiding op de topografische kaart 1:50.000 is dit echter een apart water. Daarom is het Kattendiep als hoofdwater aan de lijst toegevoegd.

– De Gouwzee is om dezelfde reden als bij het Kattendiep als hoofdwater aan de lijst toegevoegd;

– Met dit besluit is verduidelijkt welk deel van de Hollandsche IJssel tot de hoofdwateren moet worden gerekend.

Voorts is de schrijfwijze van enkele namen aan de aanduidingen op de topografische kaart 1:50.000 aangepast.

Artikel 14

Dit artikel brengt de definitie van hetgeen in het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren onder de «rijkswateren» wordt begrepen, in overeenstemming met hetgeen wordt gesteld in artikel 3, eerste lid, van de Wvo, en artikel 1, onderdeel b, van de uitvoeringsregeling zoals gewijzigd met artikel 13, onderdeel A, van dit besluit. Hetgeen in de toelichting op artikel 13 is gesteld ten aanzien van de rijkswateren die geen hoofdwater en ook geen aangewezen zijwater zijn geldt evenzeer voor het begrip rijkswateren in dit artikel.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries


XNoot
1

Stb. 1990, 320, gewijzigd bij besluit van 12 november 1993, Stb. 627.

XNoot
2

Stb. 1985, 377, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 augustus 1999, Stb. 397.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven