Besluit van 4 mei 2000 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit houdende regels inzake carcinogene agentia

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, van 30 maart 2000, Directie Arbeidsomstandigheden, Nr. ARBO/AMIL/00/19034, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Verkeer en Waterstaat, van Volksgezondheid Welzijn en Sport en van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op Richtlijn 97/42/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 juni 1997 (PbEG 1997, L179) tot eerste wijziging van Richtlijn 90/394/EEG betreffende de bescherming van de werknemers tegen risico's van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk (zesde individuele richtlijn in de zin van artikel 16 bis, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG);

Gelet op artikel 16 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

De Raad van State gehoord (advies van 20 april 2000, no. W12.00.0140/IV);

Gezien het nader rapport van voornoemde Staatssecretaris, J.F. Hoogervorst, van 28 april 2000, Directie Arbeidsomstandigheden, Nr. ARBO/AMIL/00/28151, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Verkeer en Waterstaat, van Volksgezondheid Welzijn en Sport en van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Het Arbeidsomstandighedenbesluit1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vervanging van een punt aan het slot van artikel 4.11, onderdeel d, door een puntkomma, wordt na onderdeel d een nieuw onderdeel e toegevoegd, dat luidt:

e. grenswaarde: voor zover bij of krachtens dit besluit niet anders is bepaald, de limiet van het tijdgewogen gemiddelde van de concentratie voor een kankerverwekkende stof in de lucht in de ademhalingszone van een werknemer gedurende een bij of krachtens dit besluit gespecificeerde referentieperiode.

B

Het opschrift van paragraaf 1 van afdeling 2 van hoofdstuk 4 komt te luiden:

§ 1 Definities

C

Artikel 4.12 vervalt.

D

Artikel 4.21, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Indien zich een onvoorziene toename van het blootstellingsniveau voordoet, betreden uitsluitend de werknemers of andere personen, belast met het uitvoeren van de noodzakelijke herstelwerkzaamheden, met gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, de gevarenzone. Deze werknemers en andere personen zijn niet langer dan strikt noodzakelijk voor het herstel van de normale toestand in de desbetreffende zone aanwezig.

E

In artikel 4.24, vierde lid, wordt «de in artikel 4.15 bedoelde lijst» vervangen door: de in artikel 4.15 bedoelde lijst, onderscheidenlijk het in artikel 4.53, eerste lid, bedoelde register.

F

Het opschrift van afdeling 3 van hoofdstuk 4 komt te luiden:

AFDELING 3 AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN VINYLCHLORIDEMONOMEER

G

Na artikel 4.25 worden in afdeling 3 twee nieuwe artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 4.25a Schakelbepaling

Op arbeid met vinylchloridemonomeer is naast afdeling 2 van dit hoofdstuk, met inachtneming van artikel 4.25b, tevens deze afdeling van toepassing.

Artikel 4.25b Afwijkende bepalingen

  • 1. In afwijking van artikel 4.14, derde lid, worden de artikelen 4.26 tot en met 4.29 toegepast.

  • 2. In afwijking van artikel 4.16 wordt artikel 4.30 toegepast.

  • 3. In afwijking van artikel 4.21 wordt artikel 4.31 toegepast.

H

Na artikel 4.30, vierde lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Zolang de voorzieningen, bedoeld in het derde lid, nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd of niet tot een doeltreffende bescherming leiden, mag de arbeid alleen worden voortgezet, indien doeltreffende maatregelen zijn genomen om schade aan de gezondheid van werknemers te voorkomen.

I

Artikel 4.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt vernummerd tot zevende lid.

2. Na het tweede lid worden vier nieuwe leden ingevoegd, luidende:

  • 3. In geval van een als abnormaal te beschouwen concentratie als bedoeld in het eerste lid, worden de werknemers onverwijld hierover ingelicht en wordt er zorg voor gedragen dat zij zich verwijderen uit de arbeidszone.

  • 4. In geval van een als abnormaal te beschouwen concentratie als bedoeld in het eerste lid, betreden uitsluitend de werknemers of andere personen, belast met het uitvoeren van de noodzakelijke herstelwerkzaamheden, met gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, de arbeidszone. Deze werknemers en andere personen zijn niet langer dan strikt noodzakelijk voor het herstel van de normale toestand in de desbetreffende zone aanwezig.

  • 5. Voorkomen wordt dat anderen dan de in het derde lid bedoelde personen de arbeidszones betreden.

  • 6. Artikel 4.21, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

J

Artikel 4.32 vervalt.

K

Artikel 4.33 vervalt.

L

Artikel 4.34 vervalt.

M

Artikel 4.35 komt te luiden:

Artikel 4.35 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

  • 1. Zolang de blootstelling aan vinylchloridemonomeer duurt, worden de betrokken werknemers ten minste éénmaal in de twee jaar opnieuw in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 4.22 te ondergaan.

  • 2. In afwijking van artikel 4.23, eerste lid, vindt het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 4.22, plaats met inachtneming van de richtlijnen voor het geneeskundig toezicht op de werknemers, opgenomen in bijlage II bij de richtlijn.

N

Het opschrift van afdeling 5 van hoofdstuk 4 komt te luiden:

AFDELING 5 AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN ASBEST

O

Het opschrift van paragraaf 1 van afdeling 5 van hoofdstuk 4 komt te luiden:

§ 1 Definities en toepasselijkheid

P

Na artikel 4.37 worden in paragraaf 1 van afdeling 5 twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4.37a Schakelbepaling

Op arbeid met asbest of asbesthoudende producten en crocidoliet of crocidoliethoudende producten is naast afdeling 2 van dit hoofdstuk, met inachtneming van artikel 4.37b, tevens deze afdeling van toepassing.

Artikel 4.37b Afwijkende bepalingen

  • 1. In afwijking van artikel 4.15 wordt artikel 4.53 toegepast.

  • 2. In afwijking van artikel 4.16 wordt artikel 4.46 toegepast.

  • 3. In afwijking van artikel 4.17 worden de artikelen 4.38 tot en met 4.42 toegepast.

Q

Artikel 4.43 vervalt.

R

In artikel 4.44 wordt «artikel 4.43, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 4.14, eerste lid.

S

Artikel 4.45 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervallen de onderdelen a en b en worden de onderdelen c tot en met f verletterd tot a tot en met d.

2. Het derde lid vervalt.

T

Artikel 4.46, zesde lid, vervalt.

U

In artikel 4.48 wordt «artikel 4.43, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 4.14, eerste lid.

V

Artikel 4.51 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste tot en met vijfde lid en het achtste lid vervallen.

2. Het zesde, zevende en negende lid worden vernummerd tot eerste tot en met derde lid.

3. In het vernummerde tweede lid wordt «in het zesde lid» vervangen door: in het eerste lid.

W

Artikel 4.52 komt te luiden:

Artikel 4.52 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

  • 1. Zolang de blootstelling aan asbeststof duurt, worden, in aanvulling op artikel 4.22, derde lid, de betrokken werknemers ten minste éénmaal in de drie jaar opnieuw in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 4.22 te ondergaan.

  • 2. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 4.22, omvat in ieder geval een specifiek onderzoek van de borstkas.

  • 3. Indien het resultaat van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 4.22, daartoe aanleiding geeft, worden doeltreffende maatregelen genomen om schade voor de gezondheid van de betrokken werknemer door blootstelling aan asbeststof te voorkomen.

  • 4. Aan de arbodienst wordt inzage gegeven in de gegevens die in het register, bedoeld in artikel 4.53, zijn vermeld.

X

Artikel 4.53, vierde lid, vervalt.

Y

In artikel 4.54, eerste lid, wordt «van de paragrafen 3 en 4, de artikelen 4.45, eerste, tweede lid, onder b, c, e, f, en derde lid,» vervangen door: van afdeling 2 en de paragrafen 3 en 4, de artikelen 4.18, 4.19, aanhef en onder a, e en f, 4.20, eerste tot en met vierde lid, 4.21, 4.22, 4.24, vierde lid, 4.45, eerste en tweede lid, onder a, c en d,.

Z

Artikel 4.55, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. de maatregelen, bedoeld in de artikelen 4.18, 4.19, aanhef en onder a, e en f, 4.20, eerste tot en met vierde lid, 4.21, 4.45, eerste en tweede lid, onder a, c en d, en 4.51;.

AA

Artikel 4.56 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de voorschriften van paragraaf 3» vervangen door: , met inachtneming van artikel 4.37a, de voorschriften van paragraaf 3.

2. In het derde lid wordt «artikel 4.45, tweede lid, onder e» vervangen door: artikel 4.45, tweede lid, onder c.

AB

Artikel 4.103, derde en vierde lid, komen te luiden:

  • 3. De afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op arbeid met vinylchloridemonomeer als bedoeld in artikel 4.25, verricht in respectievelijk op een luchtvaartuig, een zeeschip of een binnenvaartuig dan wel een voertuig op een openbare weg of spoor- of tramweg.

  • 4. De afdelingen 2 en 5 van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op arbeid met asbest of asbesthoudende producten en crocidoliet of crocidoliethoudende producten als bedoeld in artikel 4.37, verricht in respectievelijk op een zeeschip dat zich buiten Nederland bevindt, tenzij dit redelijkerwijs kan worden gevergd.

AC

Artikel 9.3, tweede lid, onderdeel c, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tekst wordt «4.51, vijfde, zesde en achtste lid» vervangen door: 4.51.

2. Aan het slot wordt de puntkomma vervangen door een komma en wordt de volgende zinsnede toegevoegd: alsmede ten aanzien van arbeid met asbest of asbesthoudende producten en crocidoliet of crocidoliethoudende producten als bedoeld in artikel 4.37, de artikelen 4.19, aanhef en onder a, en 4.20, derde lid;.

AD

Artikel 9.9b, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

d. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.1, 4.2, eerste tot en met vijfde lid, 4.3, tweede en derde lid, 4.4, vijfde, zesde en zevende lid, 4.5, derde lid, 4.7, tweede, vierde en vijfde lid, 4.8, eerste, tweede en derde lid, 4.9, zevende lid, 4.13, 4.14, eerste tot en met vierde lid, 4.15, 4.18, vijfde lid, 4.19, onderdelen c, e en f, 4.20, 4.21, eerste en vierde lid, 4.22, eerste, tweede en vierde lid, 4.23, tweede lid, 4.24, vierde en vijfde lid, 4.26, 4.27, 4.28, eerste lid, 4.29, 4.30, tweede lid, 4.31, eerste, derde, vijfde en zevende lid, 4.35, eerste lid, 4.46, derde lid, 4.49, 4.50, eerste, tweede en vierde lid, en zevende tot en met negende lid, 4.51, 4.52, eerste, tweede en vijfde lid, 4.53, eerste en tweede lid, 4.54, tweede tot en met vijfde lid, 4.57, 4.60, derde en vierde lid, 4.64, eerste en tweede lid, 4.65, 4.67, eerste en tweede lid, 4.68, vierde en zevende lid, 4.69, eerste lid, 4.70, eerste, derde en vierde lid, 4.71, eerste en derde lid, 4.72, tweede, derde en vijfde lid, 4.74, eerste en tweede lid, 4.75 tot en met 4.77, 4.79, 4.80, 4.85, 4.86, derde lid, 4.88 tot en met 4.90, 4.91, eerste tot en met derde lid, en tiende lid, 4.94, eerste, derde en vijfde lid, 4.95 tot en met 4.97, 4.102, 4.111, 4.112, tweede lid, en 4.114;.

AE

Artikel 9.9c, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.4, eerste tot en met vierde lid, 4.6, derde lid, 4.7, derde lid, 4.9, eerste tot en met zesde lid, negende en tiende lid, 4.10, eerste lid, 4.16, tweede en derde lid, 4.17, 4.18, eerste tot en met vierde lid, 4.19, onderdelen a, b, d, g, h, i en j, 4.21, derde lid, 4.30, eerste, derde en vijfde lid, 4.31, tweede en vierde lid, 4.36, tweede en derde lid, 4.45, eerste lid, 4.46, eerste, tweede en vijfde lid, 4.47, eerste lid, 4.52, zevende lid, 4.55, tweede lid, 4.56, tweede en derde lid, 4.61, derde tot en met vijfde lid, 4.62b, 4.68, eerste en tweede lid, vijfde, achtste en tiende lid, 4.71, tweede lid, 4.72, eerste en vierde lid, 4.73, 4.87, eerste tot en met derde lid, 4.91, vijfde en zesde lid, 4.98, 4.99, 4.100, eerste lid, 4.101, 4.106, 4.108, 4.109, 4.113 en 4.115;.

AF

Artikel 9.12 komt te luiden:

Artikel 9.12 Vrijstelling asbestverbod

Op werkzaamheden waarvoor vrijstelling is verleend van artikel 4.41, zijn, met inachtneming van artikel 4.37a, de paragrafen 3, 4 en 7 van afdeling 5 van hoofdstuk 4 van toepassing.

AG

Artikel 9.13, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Op werkzaamheden waarvoor ontheffing is verleend van artikel 4.41, zijn, met inachtneming van artikel 4.37a, de paragrafen 3, 4, met uitzondering van artikel 4.49, en 7 van afdeling 5 van hoofdstuk 4 van toepassing.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 27 juni 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 mei 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de vijfentwintigste mei 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. ALGEMEEN

1.1 Wijziging richtlijn carcinogene agentia

Op 27 juni 1997 heeft Raad van Ministers van de Europese Unie richtlijn 97/42/EG (PbEG 1997, L179) vastgesteld tot eerste wijziging van richtlijn 90/394/EEG betreffende bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk. De wijziging beoogt de verplichtingen die door de oorspronkelijke richtlijn door lidstaten aan werkgevers inzake bescherming van hun werknemers tegen blootstelling aan kankerverwekkende stoffen werd opgelegd, in betere samenhang te brengen met andere bestaande EU-richtlijnen op het gebied van arbeidsbescherming tegen (bepaalde) kankerverwekkende stoffen en daarnaast minder wenselijke uitzonderingen op het toepassingsgebied op te heffen. Niet onbelangrijk ook is dat richtlijn 97/42/EG voor het eerst een bindende grenswaarde voor een kankerverwekkende stof vaststelt. Tenslotte bevat de wijzigingsrichtlijn en aantal tekstcorrecties van passages die bij vertaling in de verschillende lidstaten tot interpretatieproblemen bleken te leiden.

Als belangrijkste overweging voor de thans vastgestelde wijziging van de richtlijn 90/394/EEG geldt dat werknemers in alle arbeidssituaties op gelijke wijze tegen blootstelling aan kankerverwekkende stoffen dienen te worden beschermd. Richtlijn 90/394/EEG bevatte een wijze van definiëring van welk agens als kankerverwekkend moest worden beschouwd die in het licht van deze overweging als te beperkt moet worden beschouwd.

Door deze beperking vielen kankerverwekkende stoffen die werden toegepast als humane of dierlijke geneesmiddelen, bestrijdingsmiddelen, afvalstoffen, cosmetische producten, voedingsmiddelen en diervoerders, munitie en springstoffen buiten het toepassingsgebied van de richtlijn. De thans vastgestelde wijziging brengt door een nadere wijze van definiëring alle als kankerverwekkend voor de mens te beschouwen stoffen onder de toepassing van de arbeidsbeschermende maatregelen die richtlijn 90/394/EEG voorschrijft.

Bij de implementatie van richtlijn 90/394/EEG in onze nationale regelgeving zijn de in deze richtlijn vervatte uitzonderingen op de toepasselijkheid noodgedwongen overgenomen. Artikel 4.12 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) formuleerde ten aanzien van de toepasselijkheid van afdeling 4.2 van het besluit, in het derde lid, onder a tot en met g, de gebieden waarop de voorschriften uit deze afdeling niet van toepassing zijn. Deze uitzonderingsbepalingen zijn met dit besluit geschrapt.

Het communautaire uitgangspunt van gelijke bescherming van alle werknemers die met kankerverwekkende stoffen werken, brengt ook met zich mee dat nadere afstemming is vereist met mogelijk afwijkende arbeidsbeschermende bepalingen in andere richtlijnen die ten aanzien van (specifieke) kankerverwekkende stoffen zijn vastgesteld. De belangrijkste in dit opzicht zijn de richtlijn van 19 september 1983 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest op het werk, en de richtlijn van 29 juni 1978 inzake de bescherming van de gezondheid van werknemers die aan vinylchloridemonomeer zijn blootgesteld.

Richtlijn 97/42/EG bepaalt dat bij vergelijkingen van de bepalingen uit deze bijzondere richtlijnen met die uit richtlijn 90/394/EEG, die bepalingen gelden wanneer zij voor de veiligheid en gezondheid op het werk gunstiger zijn. Richtlijn 97/42/EG geeft niet aan welke vergelijkbare voorschriften in de onderscheiden richtlijnen dit zou betreffen, noch wat onder het begrip «gunstiger» moet worden verstaan. Hoewel het vanwege de te verwachten interpretatieverschillen meer voor de hand had gelegen een en ander communautair nader af te bakenen en in te vullen, wordt het uitdrukkelijk aan lidstaten zelf overgelaten vergelijkbare bepalingen in de onderscheiden richtlijnen te beoordelen, en de gevolgtrekkingen daarvan in nationale wetgeving neer te leggen. Dit heeft op grond van mijn oordeel dienaangaande geleid tot ingrijpende aanpassing van zowel afdeling 3 (vinylchloridemonomeer) als afdeling 5 (asbest) van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit.

Tenslotte stelt richtlijn 97/342 voor de kankerverwekkende stof benzeen een communautair bindende grenswaarde vast. Deze bepaling heeft voor onze nationale regelgeving geen gevolgen, omdat in ons land op grond van de Arbeidsomstandighedenregeling (artikel 4.20, eerste lid en bijlage VII) reeds een wettelijke grenswaarde is vastgesteld voor benzeen ter hoogte van die welke communautair is vastgelegd.

1.2 Samenhang met andere regelgeving

De gewijzigde definitie van het begrip «carcinogeen agens» in richtlijn 97/42/EG en daarmee het vervallen van de uitzonderingen in artikel 4.12 van het Arbobesluit, hebben tot gevolg dat ook op het gebruik van de tot nu toe uitgezonderde stoffen, indien deze stoffen kankerverwekkend kunnen zijn, afdeling 2 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit van toepassing is.

Deze uitgezonderde stoffen betreffen geneesmiddelen voor mens en dier, cosmetische producten, mengsels van stoffen in de vorm van afval en bestrijdingsmiddelen ten aanzien waarvan op grond van respectievelijk, de Wet op de geneesmiddelenvoorziening, de Diergeneesmiddelenwet, het Warenwetbesluit kosmetische produkten, de Wet milieubeheer en de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 regels zijn gesteld. Tot de uitgezonderde stoffen behoorden eveneens munitie en springstoffen en voedingsmiddelen of diervoeders in afgewerkte vorm, bestemd voor de eindgebruiker.

De uitzonderingen hadden evenwel geen betrekking op de productiefase, althans de fase waarin bovenvermelde stoffen nog niet de bestemming hebben gekregen of niet meer de bestemming hebben, ten aanzien waarvan de hiervoor vermelde wet- en regelgeving van toepassing is. Derhalve was op arbeid in deze fase reeds afdeling 2 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit van toepassing.

In de wet- en regelgeving waarin de uitgezonderde stoffen zijn gereguleerd is in het algemeen geen sprake van specifieke arbeidsbeschermende maatregelen waar het gaat om toepassen van deze stoffen in de gebruiksfase. Een uitzondering hierop betreft het toepassen van bestrijdingsmiddelen.

Bestrijdingsmiddelen als bedoeld in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 mogen eerst in de handel worden gebracht en gebruikt indien deze middelen zijn toegelaten. Opgemerkt zij dat afdeling 2 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit betrekking heeft op arbeid met kankerverwekkende stoffen, terwijl het merendeel van de toegelaten bestrijdingsmiddelen niet kankerverwekkend is. Op grond van het Bestrijdingsmiddelenbesluit, gebaseerd op de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, zijn voorschriften gesteld die de gebruiker in acht moet nemen bij het gebruik van deze middelen. Ten aanzien van de verhouding tussen afdeling 2 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit en het Bestrijdingsmiddelenbesluit wordt opgemerkt dat genoemde afdeling algemene doelvoorschriften stelt voor het gebruik van kankerverwekkende stoffen in het algemeen, terwijl het Bestrijdingsmiddelenbesluit in hoofdzaak gebruiksvoorschriften stelt die specifiek zijn toegeschreven op het werken met bestrijdingsmiddelen, ook in het geval het bestrijdingsmiddel niet kankerverwekkend is. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gewezen op de artikelen 8 tot en met 12 van het Bestrijdingsmiddelenbesluit waarbij specifieke voorschriften worden gegeven over de bewaarplaats van bestrijdingsmiddelen. Het hiermee overeenkomende algemene doelvoorschrift in artikel 4.19, onderdeel e, van het Arbobesluit bepaalt dat wordt voorkomen dat gevarenzones worden betreden door anderen dan de werknemers of andere personen die de zones in verband met hun arbeid moeten betreden. Zo worden in het Bestrijdingsmiddelenbesluit in de artikelen 14a tot en met 14c specifieke deskundigheidseisen gesteld aan de gebruiker van bepaalde bestrijdingsmiddelen, terwijl in artikel 4.19, onder c, van het Arbobesluit is bepaald dat de werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen voldoende vertrouwd zijn met de aard van hun werkzaamheden en voldoende kennis hebben van de gevaren die aan de blootstelling zijn verbonden en van de voorzieningen die getroffen zijn of door hen moeten worden getroffen om die gevaren te voorkomen of te beperken. Een ander voorbeeld is gelegen in artikel 6, tweede en derde lid, van het Bestrijdingsmiddelenbesluit op grond waarvan is voorgeschreven dat bij het werken met bestrijdingsmiddelen doelmatige handschoenen, laarzen, kledingstukken, hoofd- en gelaatbedekking en ademhalingsbeschermingsmiddelen beschikbaar moeten zijn en gedragen moeten worden. Op grond van artikel 4.18, vierde lid, van het Arbobesluit worden, als laatste stap in de arbeidshygiënische strategie, persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemers ter beschikking gesteld. In artikel 4.20 van het Arbobesluit worden hygiënische beschermingsmaatregelen voorgeschreven; op grond van het tweede lid wordt werkkleding aan de werknemers ter beschikking gesteld.

Voorts wordt er op gewezen dat in tegenstelling tot het Arbobesluit, dat voorschriften geeft voor werkgevers, het Bestrijdingsmiddelenbesluit, met uitzondering van het particulier gebruik, op een ieder van toepassing is die bestrijdingsmiddelen beroepsmatig gebruikt, derhalve niet alleen werkgevers maar ook zelfstandigen zonder personeel.

Het belangrijkste gevolg van het schrappen van de uitzonderingen in artikel 4.12 is dat op grond van de artikelen 4.17 en 4.18 de daarin voorgeschreven arbeidshygiënische strategie ook moet worden gevolgd ten aanzien van de voorheen uitgezonderde middelen. In het kort betekent dit dat op grond van artikel 4.17 eerst moet worden nagegaan of een kankerverwekkende stof kan worden vervangen door andere minder gevaarlijke stoffen. Als dit technisch niet mogelijk is dienen vervolgens de stappen, bedoeld in artikel 4.18, te worden gevolgd, waarbij als laatste stap geldt dat de werkgever persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking moet stellen en waarbij deze ervoor zorgt dat dit – in zijn algemeenheid – geen structurele situatie is en de duur van het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen tot het strikt noodzakelijke wordt beperkt.

Hoewel het Bestrijdingsmiddelenbesluit niet op gespannen voet staat met afdeling 2 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit is het zaak met het oog op de kenbaarheid van de voorschriften voor de gebruiker van (kankerverwekkende) bestrijdingsmiddelen en de handhaving de verhouding tussen de verschillende voorschriften in het Bestrijdingsmiddelenbesluit en hoofdstuk 4 van het Arbobesluit te heroverwegen. Deze heroverweging zal plaatsvinden in het kader van de implementatie van Richtlijn 98/24/EG van de Raad van de Europese Unie van 7 april 1998 (PbEG 1998, L 131) betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk (14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG). Deze richtlijn die uiterlijk op 5 mei 2001 in de Nederlandse regelgeving dient te zijn geïmplementeerd bevat bepalingen op het gebied van de arbeidshygiënische strategie en arbeidshygiënische maatregelen ten aanzien van gevaarlijke stoffen in het algemeen. Ook het werken met (het toepassen van) bestrijdingsmiddelen valt onder de werkingssfeer van deze richtlijn.

1.3 Financieel-economische consequenties en handhaving

De financieel-economische consequenties van deze wijziging van het Arbobesluit worden als zeer beperkt getaxeerd. Het belangrijkste oogmerk van richtlijn 97/42/EG is immers, dat een betere samenhang wordt bereikt tussen enerzijds de verplichtingen, neergelegd in de oorspronkelijke richtlijn 90/394/EEG inzake carcinogene agentia, en anderzijds de verplichtingen in andere bestaande EU-richtlijnen op het gebied van arbeidsbescherming tegen bepaalde kankerververwekkende stoffen. Voorzover de onderhavige regelgeving noodzaakt tot extra door werkgevers te treffen maatregelen, houden deze verband met de tweede doelstelling van richtlijn 97/42/EG, namelijk het opheffen van uitzonderingen op het toepassingsgebied, zoals in paragraaf 1.1 is uiteengezet.

Ten aanzien van vinylchloridemonomeer beperken de voor de werkgever vereiste extra maatregelen zich tot kennisgeving aan het medezeggenschapsorgaan zodra zich abnormale concentraties voordoen, het in die situaties al of niet mogen betreden van arbeidszones, en het verlengen van bewaartermijnen van registers met blootstellingsinformatie van dertig tot veertig jaar.

Bij het werken met (en slopen van) asbesthoudende producten is sprake van een lichte verzwaring van eisen die gesteld worden aan het arbeidsgezondheidskundig onderzoek. Ook bij deze stoffen is de verplichte bewaartermijn van blootstellingsregisters verlengd van dertig tot veertig jaar. Ingeval van sloopsituaties dient door het gebruik van water of het inkapselen van asbeststof de verspreiding van vezels zoveel mogelijk te worden tegengegaan. Dit type maatregelen is nog niet algemeen gebruikelijk.

Het vervallen van de uitzonderingsbepalingen ten aanzien van bestrijdingsmiddelen heeft slechts reële betekenis met betrekking tot bestaande middelen. Nieuwe bestrijdingsmiddelen die kankerverwekkende stoffen zouden bevatten, zullen in de regel niet worden toegelaten.

Op het terrein van cosmetica gelden reeds arbeidsbeschermende regels welke zijn omschreven in het Warenwetbesluit kosmetische produkten; de gangbare bedrijfspraktijk wordt thans in het Arbobesluit geformaliseerd.

Enige effecten worden verwacht ten aanzien van beleidsvoering van zorginstellingen als ziekenhuizen en thuiszorg, waar het gaat om toediening van geneesmiddelen welke carcinogene stoffen bevatten. Werkgevers zullen terzake extra opleidingen en instructies moeten verzorgen, teneinde voor verpleegkundigen de kans op blootstelling te minimaliseren.

In het algemeen is de verwachting, dat de benodigde extra maatregelen zonder veel problemen in de normale bedrijfsvoering kunnen worden geïntegreerd. Wel zullen aanloopkosten ontstaan in de vorm van investeringen, administratieve lasten en arbodienstverlening. Kwantificering is niet goed mogelijk.

Aan de batenkant staat een vermindering van ernstige gezondheidsrisico's, die bij adequate naleving van deze regelgeving op termijn tot minder arbeidsuitval en medische kosten zal leiden.

Het wijzigingsbesluit voegt een onderwerp toe waarop wordt gehandhaafd. Dit geldt met name ten aanzien van de opheffing van de bestaande uitzondering voor een aantal kankerverwekkende stoffen zoals deze was opgenomen in artikel 4.12, derde lid.

Echter het wijzigingsbesluit zal geen invloed hebben op het handhavingsvolume van het Arbobesluit in termen van personele inzet, evenmin brengt het een wijziging in het handhavingsbeleid van de Arbeidsinspectie. De bestaande toezichtsmogelijkheden in het kader van het Arbobesluit worden met het wijzigingsbesluit uitgebreid. De handhaving van de bepalingen wordt betrokken bij het jaarplan van de Arbeidsinspectie.

Toezicht op de naleving van het besluit geschiedt primair door de Arbeidsinspectie. Daarnaast hebben op deelterreinen ook de Luchten Scheepvaartinspectie toezichthoudende taken. Het Arbobesluit wordt op grond van artikel 9.38 vijf jaar na de inwerkingtreding (te weten medio 2002) geëvalueerd, waarbij ook aspecten als de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid worden betrokken.

Aangezien het besluit alleen betrekking heeft op de noodzakelijke implementatie van de wijzigingsrichtlijn carcinogene agentia is op grond van artikel 1:7, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen advies gevraagd aan de SER.

Hierna wordt artikelsgewijs ingegaan op de wijze waarop in het besluit uitvoering is gegeven aan de (wijzigings)richtlijn.

Bij deze toelichting is een transponeringstabel gevoegd, waarin is aangegeven in welke artikelen van het Arbobesluit en overige regelgeving de verschillende bepalingen uit de richtlijn zijn verwerkt.

2. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel A (artikel 4.11)

Aan artikel 4.11 is een nieuw onderdeel e toegevoegd waarbij het begrip grenswaarde wordt gedefinieerd. Een grenswaarde betreft een uiterste blootstellingsniveau waarboven niet mag worden uitgegaan. Bij artikel 4.16 is de bevoegdheid gegeven om bij ministeriële regeling grenswaarden vast te stellen. De krachtens artikel 4.16 vastgestelde grenswaarden zijn opgenomen in de Arbeidsomstandighedenregeling. Deze grenswaarden hebben niet alleen betrekking op het niveau van blootstelling via de inademingslucht, maar ook op het niveau van blootstelling via de huid. Ook in het Arbeidsomstandighedenbesluit zelf zijn grenswaarden opgenomen. In dit verband kan worden gewezen op de gestelde grenswaarde voor vinylchloridemonomeer in artikel 4.30, de gestelde grenswaarde voor asbest in artikel 4.46, de gestelde grenswaarde voor crocidoliet in artikel 4.56, de krachtens artikel 4.68 gestelde luchtgrenswaarde voor lood, de krachtens artikel 4.72 gestelde bloedgrenswaarde voor lood en de krachtens artikel 4.73 gestelde urinegrenswaarde voor lood.

Onderdeel B en C (artikel 4.12)

Artikel 4.12 is komen te vervallen. In het eerste en tweede lid van artikel 4.12 werd bepaald dat afdeling 2 van hoofdstuk 4 niet van toepassing is op vinylchloridemonomeer, omdat afdeling 3 hierop van toepassing is, en voorts dat afdeling 2 niet van toepassing is op asbest en crocidoliet waarop afdeling 5 van toepassing is. In de richtlijn is bepaald dat ten aanzien van asbest en vinylchloridemonomeer die in bijzondere richtlijnen worden behandeld, de bepalingen van de richtlijn carcinogene agentia gelden wanneer zij voor de veiligheid en gezondheid op het werk gunstiger zijn. Gebleken is dat het regime voor kankerverwekkende stoffen in afdeling 2 op belangrijke onderdelen meer bescherming biedt in vergelijking met het regime voor asbest en vinylchloridemonomeer. Gelet hierop is er voor gekozen om afdeling 2 in beginsel ook te laten gelden voor deze stoffen echter met dien verstande dat waar de bepalingen van de afdelingen 3 en 5 meer bescherming bieden voor de werknemer, deze te handhaven. Dit is gerealiseerd door middel van schakelbepalingen en het stellen van afwijkende bepalingen in de nieuwe artikelen 4.25a, 4.25b, 4.37a en 4.37b.

In het derde lid van artikel 4.12 was een aantal stoffen van de werkingssfeer van afdeling 2 van hoofdstuk 4 uitgesloten. Hierbij gaat het om geneesmiddelen voor mens en dier, cosmetische producten, mengsels van stoffen in de vorm van afval en bestrijdingsmiddelen. In verband met de wijziging van de definitie van carcinogeen agens in de richtlijn vallen ook deze stoffen en preparaten onder de werkingssfeer van afdeling 2 (zie ten aanzien van dit punt verder de algemene toelichting, paragraaf 1.2).

Onderdeel D (artikel 4.21)

De wijziging van artikel 4.21, derde lid, is louter van wetstechnische aard.

Onderdeel E (artikel 4.24)

De wijziging van artikel 4.24, vierde lid, brengt met zich mee dat ook het register van blootgestelde werknemers aan asbeststof als bedoeld in artikel 4.53, eerste lid, tot ten minste 40 jaar na beëindiging van de blootstelling dient te worden bewaard. Dit register dient overeenkomstig het vijfde lid te worden overgedragen aan de Arbeidsinspectie indien de werkzaamheden in het bedrijf waar de blootstelling heeft plaatsgevonden gedurende de bedoelde termijn van 40 jaar worden gestaakt. In verband hiermee is de equivalente bepaling, bedoeld in artikel 4.53, vierde lid, vervallen (zie de toelichting op onderdeel X).

Onderdelen F en G (artikelen 4.25a en 4.25b)

In het nieuwe artikel 4.25a in afdeling 3 van hoofdstuk 4 is een schakelbepaling opgenomen waarbij is bepaald dat ten aanzien van vinylchloridemonomeer naast de voorschriften van afdeling 2 (voorschriften voor het werken met kankerverwekkende stoffen) ook de voorschriften van afdeling 3 van toepassing zijn. In verband hiermee is ook het opschrift van afdeling 3 gewijzigd: «Afdeling 3 aanvullende voorschriften vinylchloridemonomeer». Het opnemen van een schakelbepaling is noodzakelijk omdat de wijzigingsrichtlijn bepaalt dat het regime voor kankerverwekkende stoffen ook op vinylchloridemonomeer van toepassing is voor zover dit regime meer bescherming biedt voor de veiligheid en gezondheid op het werk.

Met het oog hierop is in het nieuwe artikel 4.25b (afwijkende bepalingen) ten aanzien van een aantal onderwerpen aangegeven dat in afwijking van het algemene regime voor kankerverwekkende stoffen de hiermee corresponderende bijzondere bepalingen van afdeling 3, welke meer bescherming voor de werknemers bieden, van toepassing zijn. In de eerste plaats gaat het hier om de verplichting met betrekking tot de bepaling van de mate van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen op de arbeidsplaats, bedoeld in artikel 4.14, derde lid. Voor vinylchloridemonomeer is deze verplichting verder uitgewerkt in de artikelen 4.26 tot en met 4.29 die derhalve derogeren aan de meer algemene bepaling van artikel 4.14, derde lid. Voorts geldt voor vinylchloridemonomeer de bijzondere regeling voor de bepaling van de grenswaarden en het treffen van voorzieningen bij overschrijding van deze waarden, bedoeld in de artikelen 4.30 en 4.31, in plaats van de algemene regeling ten aanzien van grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen en het treffen van voorzieningen bij een onverwachte toename van het blootstellingsniveau, bedoeld in de artikelen 4.16 en 4.21.

Onderdeel H (artikel 4.30)

De bijzondere regeling, bedoeld in artikel 4.30, met betrekking tot de grenswaarde voor vinylchloridemonomeer derogeert ingevolge artikel 4.25b, tweede lid, aan de algemene regeling m.b.t. grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen, bedoeld in artikel 4.16. Op grond van artikel 4.16, derde lid, mag de arbeid alleen worden voortgezet indien doeltreffende maatregelen zijn genomen om schade aan de gezondheid van werknemers te voorkomen. Een equivalent voorschrift was niet opgenomen in artikel 4.30. In het nieuwe vijfde lid van artikel 4.30 is een hiermee overeenkomend voorschrift toegevoegd. Overtreding van dit voorschrift is op grond van artikel 9.9c, eerste lid, onderdeel c, als beboetbaar feit aangemerkt, ter zake waarvan een boete van de tweede categorie kan worden opgelegd.

Onderdeel I (artikel 4.31)

De bijzondere verplichting, bedoeld in artikel 4.31, met betrekking tot het treffen van maatregelen bij een abnormale concentratie van vinylchloridemonomeer in de lucht gaat ingevolge artikel 4.25b, derde lid, voor de algemene verplichting, bedoeld in artikel 4.21 (onvoorziene toename van het blootstellingsniveau aan kankerverwekkende stoffen). De algemene verplichting is echter op sommige punten verder uitgewerkt of geeft op sommige punten meer bescherming. Hierbij gaat het om een informatieplicht jegens de blootgestelde werknemers, de kennisgeving aan het medezeggenschapsorgaan van de oorzaken en de hoogte van de abnormale concentratie en het gebod dat alleen werknemers of andere personen die zijn belast met herstelwerkzaamheden, met gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, de arbeidszone waar zich het gevaar van blootstelling manifesteert, mogen betreden. In de nieuwe leden drie tot en met zes zijn hiermee overeenstemmende verplichtingen opgenomen ten aanzien van het werken met vinylchloridemonomeer. Overtreding van de voorschriften, bedoeld derde en vijfde lid, is op grond van artikel 9.9b, eerste lid, onderdeel d, als beboetbaar feit aangemerkt, ter zake waarvan een boete van de eerste categorie kan worden opgelegd. Overtreding van het voorschrift, bedoeld in het vierde lid, is op grond van artikel 9.9c, eerste lid, onderdeel c, als beboetbaar feit aangemerkt, ter zake waarvan een boete van de tweede categorie kan worden opgelegd.

Onderdeel J (artikel 4.32)

Artikel 4.32 is vervallen omdat de hieruit voortvloeiende verplichtingen reeds volgen uit artikel 4.18 (maatregelen in het kader van de arbeidshygiënische strategie voor kankerverwekkende stoffen). Vinylchloridemonomeer wordt in de regel toegepast in een gesloten systeem. Derhalve heeft de verplichting ingevolge artikel 4.32 betrekking op het voorkomen of beperken van de blootstelling aan vinylchloridemonomeer bij het reinigen, onderhouden of herstellen van technische apparatuur waarmee arbeid met vinylchloride-monomeer wordt verricht. Opgemerkt zij dat artikel 4.18 op alle vormen van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen van toepassing is. Derhalve niet alleen wanneer arbeid met een kankerverwekkende stof als zodanig wordt verricht, maar ook op situaties als bedoeld in het vervallen artikel 4.32.

Onderdeel K (artikel 4.33)

Artikel 4.33 (lijst met blootstellingsgegevens) is vervallen aangezien het equivalent van deze bepaling reeds is opgenomen in de artikelen 4.15 en 4.24, vierde lid, van afdeling 2, die in verband met het nieuwe artikel 4.25a (schakelbepaling) ook van toepassing zijn op het werken met vinylchloridemonomeer. De toepasselijkheid van artikel 4.24 brengt met zich mee dat in vergelijking met het vervallen artikel 4.33, de bewaartermijn van de lijst met blootgestelde werknemers ingevolge artikel 4.24, vierde lid, is verlengd van dertig tot veertig jaar.

Onderdeel L (artikel 4.34)

Dit artikel is vervallen omdat de verplichting om persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken reeds volgt uit artikel 4.18, vierde lid, als laatste stap in de arbeidshygiënische strategie bij arbeid met kankerverwekkende stoffen. De verplichting om persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken bij blootstelling aan abnormale concentraties van vinylchloridemonomeer, volgt reeds uit artikel 4.31, vierde lid.

Onderdeel M (artikel 4.35)

In verband met de schakelbepaling van artikel 4.25a zijn de voorschriften van paragraaf 4, van afdeling 2 omtrent het arbeidsgezondheidskundig onderzoek ook van toepassing op het werken met vinylchloridemonomeer. Met het oog hierop is artikel 4.35 (Arbeidsgezondheidskundig onderzoek) gewijzigd. Alleen die (aanvullende) voorschriften zijn gehandhaafd die specifiek voor het werken met vinylchloridemonomeer van belang zijn.

Het eerste lid (gelegenheid bieden een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan) is vervallen omdat deze verplichting reeds voortvloeit uit artikel 4.22, eerste lid.

Het tot eerste lid vernummerde tweede lid is gehandhaafd omdat deze verplichting (frequentie van het onderzoek) specifiek is toegeschreven op het werken met vinylchloridemonomeer. De vermelde frequentie moet worden gezien als een minimum en doet niet af aan de bevoegdheid van de werkgever en de werknemer ingevolge artikel 4.22, derde lid, om het onderzoek eerder te laten plaatsvinden en de bevoegdheid van de arbodienst te adviseren omtrent de periodiciteit van het onderzoek op grond van artikel 4.23, tweede lid.

Het tot tweede lid vernummerde derde lid is eveneens gehandhaafd (betreft richtlijnen voor het geneeskundig toezicht). Weliswaar geldt ten aanzien van kankerverwekkende stoffen in het algemeen een soortgelijke verplichting ingevolge artikel 4.23, eerste lid, jo bijlage II van de richtlijn carcinogene agentia, maar de richtlijnen voor het geneeskundig toezicht, bedoeld in bijlage II van de richtlijn vinylchloridemonomeer, waarnaar in het tweede lid wordt verwezen, zijn specifiek toegeschreven op het werken met vinylchloridemonomeer.

De registratieplicht, bedoeld in het vierde lid, is vervallen omdat deze verplichting voortvloeit uit artikel 4.24, vierde lid. Dit brengt met zich dat in vergelijking met het vervallen vierde lid de bewaartermijn voor het register met de onderzoeksresultaten is verlengd van dertig tot veertig jaar. De toepasselijkheid van artikel 4.24 brengt voorts met zich mee dat de resultaten van het onderzoek ingevolge het derde lid in geanonimiseerde vorm ter kennis moet worden gebracht van het medezeggenschapsorgaan, of bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers.

Het vijfde lid (arbodienst wordt inzage gegeven in het register van blootgestelde werknemers, bedoeld in artikel 4.33) is vervallen omdat deze verplichting voortvloeit uit artikel van artikel 4.23, tweede lid, jo artikel 4.15.

Het zesde lid (op verzoek opnieuw uitvoeren van het onderzoek) is eveneens vervallen omdat deze verplichting reeds voortvloeit uit artikel 4.22, derde lid.

Onderdelen N, O en P (artikelen 4.37a en 4.37b)

In het nieuwe artikel 4.37a in paragraaf 1 van afdeling 5 van hoofdstuk 4 is een schakelbepaling opgenomen waarbij is bepaald dat ten aanzien van asbest of asbesthoudende producten en crocidoliet of crocidoliethoudende producten naast de voorschriften van afdeling 2 (voorschriften voor het werken met kankerverwekkende stoffen) ook de voorschriften van afdeling 5 van toepassing zijn. In verband hiermee is het opschrift van afdeling 5 gewijzigd: «Afdeling 5 aanvullende voorschriften asbest» en is ook het opschrift van paragraaf 1 van afdeling 5 gewijzigd in: «Definities en toepasselijkheid». Het opnemen van een schakelbepaling is noodzakelijk omdat de wijzigingsrichtlijn bepaalt dat het regime voor kankerverwekkende stoffen ook op asbest van toepassing is voor zover dit regime meer bescherming biedt voor de veiligheid en gezondheid op het werk.

Met het oog hierop is in het nieuwe artikel 4.37b (afwijkende bepalingen) ten aanzien van een aantal onderwerpen aangegeven dat in afwijking van het algemene regime voor kankerverwekkende stoffen de hiermee corresponderende bijzondere bepalingen van afdeling 5, welke meer bescherming voor de werknemers bieden, van toepassing zijn.

De uitzondering in het eerste lid betreft de verplichting om een lijst van blootgestelde werknemers aan kankerverwekkende stoffen bij te houden als bedoeld in artikel 4.15. Voor asbest is deze verplichting verder uitgewerkt in artikel 4.53, die derhalve derogeert aan de meer algemene bepaling van artikel 4.15 (zie ook de toelichting op onderdeel X).

In het tweede lid is bepaald dat de algemene regeling ten aanzien van grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen als bedoeld in artikel 4.16 niet geldt. Voor asbest geldt de specifieke bepaling, bedoeld in artikel 4.46, met betrekking tot de vaststelling van de grenswaarde en het treffen van voorzieningen bij overschrijding van deze waarde (zie ook de toelichting op onderdeel T).

De uitzondering in het derde lid betreft de vervangingsplicht voor kankerverwekkende stoffen, bedoeld in artikel 4.17. De vervangingsplicht betekent dat het gevaar van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen zoveel mogelijk bij de bron moet worden voorkomen, in het bijzonder door kankerverwekkende stoffen, voor zover dit technisch uitvoerbaar is, te vervangen door stoffen die geen of minder gevaar opleveren voor de gezondheid van de werknemers. Voor asbest, asbesthoudende producten, crocidoliet en crocidoliethoudende producten is de vraag met betrekking tot de vervangingsmogelijkheid reeds uitgewerkt in de artikelen 4.38 tot en met 4.42 van paragraaf 2 (verbodsbepalingen) van afdeling 5 van hoofdstuk 4. In deze paragraaf zijn verboden opgenomen ten aanzien van het bewerken, verwerken en in voorraad houden van deze stoffen en producten alsmede is een aantal uitzonderingen opgenomen waarbij in een aantal concreet omschreven situaties het in voorraad houden, het bewerken of verwerken van deze stoffen en producten is toegestaan met inachtneming van de overige voorschriften van de afdelingen 2 en 5 van hoofdstuk 4.

Onderdelen Q en R (artikelen 4.43 en 4.44)

Artikel 4.43 is vervallen. Aangezien de beoordeling van de aard, de mate en de duur van blootstelling van werknemers aan asbeststof, bedoeld in artikel 4.43, eerste lid, in verband met de nieuwe schakelbepaling van artikel 4.37a, reeds volgt uit artikel 4.14, eerste lid, van afdeling 2 (beoordeling van de aard, de mate en de duur van de mogelijke blootstelling aan kankerverwekkende stoffen in het algemeen), is het eerste lid van artikel 4.43 vervallen.

De leden twee en drie zijn eveneens vervallen. De verplichting ingevolge het tweede lid om een beoordeling te herzien indien er redenen zijn om aan te nemen dat de uitgevoerde beoordeling onjuist was, volgt reeds uit artikel 5, derde, lid van de wet. Dit geldt niet alleen voor asbest maar voor alle gevaarlijke stoffen. De betrokkenheid van de werknemers(vertegenwoordiging) bij de risico-inventarisatie en -evaluatie in het kader waarvan de beoordeling van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is reeds gegarandeerd in artikel 5, tweede lid, van de wet. Gelet hierop is de verplichting, bedoeld in het derde lid, overbodig en is mitsdien eveneens komen te vervallen.

In verband met deze wijziging zijn de verwijzingen in artikel 4.44 hiermee in overeenstemming gebracht.

Onderdeel S (artikel 4.45)

De verplichting in het kader van de arbeidshygiënische strategie om maatregelen te nemen om de concentratie van de asbeststof in de lucht zo laag mogelijk te houden als bedoeld in artikel 4.45, tweede lid, onderdelen a en b, en derde lid, volgt reeds uit voorschriften van afdeling 2, die immers, gelet op de schakelbepaling van artikel 4.37a, ook van toepassing zijn voor asbeststof. Derhalve zijn de genoemde maatregelen vervallen. De geschrapte verplichting, bedoeld in artikel 4.45, tweede lid, onderdeel a, volgt reeds uit artikel 4.19, onderdeel a. De geschrapte verplichting, bedoeld in artikel 4.45, tweede lid, onderdeel b, volgt reeds uit artikel 4.18, eerste en tweede lid, en de geschrapte verplichting, bedoeld in artikel 4.45, derde lid, volgt reeds uit artikel 4.19, onderdeel a.

Ten aanzien van het geschrapte onderdeel b, van het tweede lid van artikel 4.45, wordt het volgende opgemerkt.

Zowel ten aanzien van kankerverwekkende stoffen in het algemeen als ten aanzien van asbest in het bijzonder, staat de vervangingsplicht voorop. Voor kankerverwekkende stoffen is dit uitgewerkt in de artikelen 4.17 en 4.18, eerste lid. Voor asbest, asbesthoudende producten, crocidoliet en crocidoliethoudende producten is de vraag of deze stoffen en producten al dan niet kunnen worden vervangen reeds beantwoord in de artikelen van paragraaf 2 (verbodsbepalingen) van afdeling 5 (zie ook de toelichting op de onderdelen N, O en P).

Het geschrapte onderdeel b van het tweede lid van artikel 4.45 legt de verplichting op om het vrijkomen van asbeststof te voorkomen en indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt de stof zo dicht mogelijk bij de emissiebron verwijderd.

Het element van de verplichting om het vrijkomen van asbeststof te voorkomen volgt reeds uit artikel 4.18, eerste lid. Hierbij wordt er van uitgegaan dat alleen wanneer kankerverwekkende stoffen technisch niet kunnen worden vervangen door onschadelijke of minder schadelijke alternatieven, het gevaar van blootstelling, voor zover dit technisch uitvoerbaar is, bij de bron daarvan wordt voorkomen of teruggebracht tot een niveau waarop geen schade aan de gezondheid kan optreden, in het bijzonder door de productie en het gebruik van kankerverwekkende stoffen of processen plaats te doen vinden in een gesloten systeem.

Het gebruik van de term «redelijkerwijs» in het geschrapte onderdeel b doet vermoeden dat wanneer het vrijkomen van asbeststof in de lucht technisch kan worden voorkomen er ook ruimte zou zijn voor de conclusie dat het voorkomen (van het vrijkomen van asbeststof) achterwege kan blijven om andere dan technische redenen (bijvoorbeeld economische redenen) en dat er derhalve een belangenafweging zou kunnen plaatsvinden. Het eerste lid van artikel 4.18 gaat er vanuit dat het gevaar van blootstelling, voor zover dit technisch uitvoerbaar is, bij de bron daarvan wordt voorkomen of teruggebracht tot een niveau waarop geen schade aan de gezondheid kan optreden, in het bijzonder door de productie en het gebruik van kankerverwekkende stoffen of processen plaats te doen vinden in een gesloten systeem. Hierbij wordt alleen de technische mogelijkheid van het voorkomen van blootstelling aan de bron in ogenschouw genomen, terwijl er geen ruimte is voor enige belangenafweging in het kader van de toepassing van de redelijkerwijsclausule. Geconcludeerd kan worden dat het regime van artikel 4.18, eerste lid, in beginsel stringenter is dan het regime van het geschrapte artikel 4.45, tweede lid, onderdeel b (eerste element). Dit brengt met zich mee dat wanneer het technisch mogelijk is om blootstelling aan asbeststof te voorkomen door gebruik te maken van een gesloten systeem, deze werkwijze ook verplicht moet worden toegepast. Deze verplichting heeft slechts betekenis in de enkele uitzonderingssituaties op het asbestverbod, waarin nog met asbest of asbesthoudende producten mag worden gewerkt. Zie voor deze verplichting ten aanzien van het verwijderen van asbest in sloopsituaties, de toelichting op het gewijzigde artikel 4.54 (onderdeel Y).

Het tweede element van het vervallen onderdeel b van het tweede lid van artikel 4.45, te weten de verplichting om de asbeststof zo dicht mogelijk bij de emissiebron te verwijderen, vloeit reeds voort uit artikel 4.18, tweede lid.

De toepasselijkheid van artikel 4.18 voor asbest, asbesthoudende producten, crocidoliet en crocidoliethoudende producten brengt voorts met zich mee dat ook de overige arbeidshygiënische maatregelen, bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid van dit artikel, op deze stoffen en producten van toepassing zijn.

De niet geschrapte onderdelen van artikel 4.45 betreffen specifieke aanvullende arbeidshygiënische maatregelen voor het werken met asbest en asbesthoudende producten.

Onderdeel T (artikel 4.46)

De maatregel, bedoeld in artikel 4.46, zesde lid, volgt reeds uit artikel 4.18, vijfde lid. Het betreft de verplichting om persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar te stellen als laatste stap in de arbeidshygiënische strategie wanneer het technisch niet uitvoerbaar is blootstelling op enige andere wijze te voorkomen of terug te brengen naar een niveau waarop geen gevaar voor schade aan de gezondheid ontstaat.

Onderdeel U (artikel 4.48)

De schakelbepaling van artikel 4.48 is gewijzigd in verband met de nieuwe schakelbepaling van artikel 4.37a. Aangezien voor het werken met asbest en asbesthoudende producten ingevolge artikel 4.37a ook de voorschriften van afdeling 2 van toepassing zijn en mitsdien ook de beoordeling, bedoeld in artikel 4.14, en in verband hiermee artikel 4.43 is komen te vervallen (zie onderdelen P en Q), is de verwijzing in artikel 4.48 hiermee in overeenstemming gebracht.

Onderdeel V (artikel 4.51)

Het merendeel van de hygiënische beschermingsmaatregelen, bedoeld in artikel 4.51, volgen reeds uit de artikelen 4.19 en 4.20 van afdeling 2.

De vervallen maatregelen, bedoeld in artikel 4.51, eerste en tweede lid, volgen reeds uit artikel 4.19, onderdelen e en f. De in onderdeel f bedoelde waarschuwings- en veiligheidsignalen als markering van gevarenzones kunnen ook bestaan uit waarschuwingsborden als bedoeld in het vervallen eerste lid van artikel 4.51 (zie artikel 8.4 jo artikel 1.1, vierde lid, onder c).

De vervallen maatregel, bedoeld in artikel 4.51, derde lid (zones voor eten en drinken), volgt reeds uit artikel 4.20, eerste lid.

De vervallen maatregel, bedoeld in artikel 4.51, vierde lid (werkkleding), volgt reeds uit artikel 4.20, tweede lid.

De maatregel, bedoeld in artikel 4.51, vijfde lid (opbergen werkkleding), volgt reeds uit artikel 4.20, derde lid.

De vervallen maatregel, bedoeld in artikel 4.51, achtste lid (doelmatige wasgelegenheden en doucheruimten), volgt reeds uit artikel 4.20, vierde lid.

De bestaande aanvullende maatregelen, bedoeld in het vijfde, zesde en zevende lid (buiten het bedrijf brengen van werkkleding en het controleren en reinigen van beschermende uitrusting) zijn gehandhaafd omdat deze specifiek zijn toegeschreven op het werken met asbest.

Onderdeel W (artikel 4.52)

In verband met de schakelbepaling van artikel 4.37a zijn de voorschriften van paragraaf 4, van afdeling 2 omtrent het arbeidsgezondheidskundig onderzoek ook van toepassing op het werken met asbest. Met het oog hierop is artikel 4.52 (Arbeidsgezondheidskundig onderzoek) gewijzigd. Alleen die aanvullende voorschriften zijn gehandhaafd die specifiek voor het werken met asbest van belang zijn. Dat ook ten aanzien van het werken met asbest de regeling van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in paragraaf 4 van afdeling 2, van toepassing is, brengt onder andere met zich mee dat het onderzoek ingevolge artikel 4.23, eerste lid, dient plaats te vinden met inachtneming van de praktische aanbevelingen, opgenomen in bijlage II bij de richtlijn carcinogene agentia en voorts dat de resultaten van het onderzoek op grond van artikel 4.24, derde lid, in geanonimiseerde vorm ter kennis moet worden gebracht van het medezeggenschapsorgaan of bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers. Dergelijk verplichtingen golden niet op grond van het oorspronkelijke artikel 4.52.

Het eerste lid (gelegenheid bieden een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan) is vervallen omdat deze verplichting reeds voortvloeit uit artikel 4.22, eerste lid.

Het tot eerste lid vernummerde tweede lid is gehandhaafd omdat deze verplichting (frequentie van het onderzoek) specifiek is toegeschreven op de asbestsituatie. De vermelde frequentie moet worden gezien als een minimum en doet niet af aan de bevoegdheid van de werkgever en de werknemer ingevolge artikel 4.22, derde lid, om het onderzoek eerder te laten plaatsvinden en de bevoegdheid van de arbodienst te adviseren omtrent de periodiciteit van het onderzoek op grond van artikel 4.23, tweede lid.

Het tot tweede lid vernummerde derde lid is eveneens gehandhaafd (betreft specifiek onderzoek aan de borstkas).

Het tot derde lid vernummerde zevende lid is gehandhaafd. Het betreft een specifiek op de asbestsituatie toegespitste verplichting om doeltreffende maatregelen te nemen indien de resultaten van het arbeidsgezondsheidskundig onderzoek daartoe aanleiding geeft.

De registratieplicht, bedoeld in het vierde lid, is vervallen omdat deze verplichting reeds voortvloeit uit artikel 4.24, vierde lid.

Het tot vierde lid vernummerde vijfde lid (arbodienst wordt inzage gegeven in het register van blootgestelde werknemers, bedoeld in artikel 4.53) is gehandhaafd. Weliswaar geldt ten aanzien van kankerverwekkende stoffen in het algemeen een soortgelijke verplichting ingevolge artikel 4.23, tweede lid, jo artikel 4.15, echter voor asbest is de specifieke bepaling van artikel 4.53 (registratie van blootgestelde werknemers aan asbeststof) gehandhaafd (zie ook toelichting op onderdelen N, O en P en onderdeel X).

Het zesde lid is vervallen omdat deze verplichting reeds voortvloeit uit artikel 4.22, derde lid.

Onderdeel X (artikel 4.53)

Artikel 4.53, vierde lid, is vervallen omdat de bewaartermijn van het register van blootgestelde werknemers aan asbeststof alsmede de resultaten van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek thans voortvloeit uit artikel 4.24, vierde en vijfde lid. Dit betekent dat in vergelijking met de oude situatie, de bewaartermijn van deze documenten is verlengd van dertig tot veertig jaar.

De overige leden van artikel 4.53 zijn gehandhaafd. Weliswaar bevat artikel 4.15 een algemene verplichting om een lijst van blootgestelde werknemers bij te houden, maar voor asbest is deze situatie verder uitgewerkt in het onderhavige artikel. In het bijzonder wordt gewezen op de verplichting van het derde lid dat de gegevens in het register in geanonimiseerde vorm ter kennis moet worden gebracht van het medezeggenschapsorgaan, of bij ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers. Een dergelijke verplichting geldt niet voor het register, bedoeld in artikel 4.15.

Onderdeel Y (artikel 4.54)

Artikel 4.54, eerste lid, geeft de voorschriften van hoofdstuk 4 die van toepassing zijn op het slopen van asbest, asbesthoudende producten, crocidoliet en crocidoliethoudende producten. Aangezien de voorschriften van afdeling 2 ingevolge de schakelbepaling van artikel 4.37a ook van toepassing zijn op het werken met asbest, asbesthoudende producten, crocidoliet en crocidoliethoudende producten, zijn relevante voorschriften van afdeling 2 toegevoegd. Deze voorschriften, met uitzondering van artikel 4.21, betreffen het equivalent van de vervallen of gewijzigde verplichtingen van de paragrafen 3 en 4 van afdeling 5 in verband met voornoemde schakelbepaling. Artikel 4.21 is op sloopsituaties van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit voorschrift heeft betrekking op de maatregelen die moeten worden getroffen indien zich een onvoorziene toename van het blootstellingsniveau voordoet.

Voorts wordt gewezen op het geschrapte onderdeel b (oud) van het tweede lid van artikel 4.45 (zie toelichting onderdeel S). De arbeidshygiënische strategie voor het werken met asbest volgt reeds uit de arbeidshygiënische strategie voor kankerverwekkende stoffen in het algemeen ingevolge artikel 4.18. In aanvulling hierop gelden voor asbest de bijzondere verplichtingen, bedoeld in het huidige artikel 4.54. Dit brengt met zich mee dat op sloopsituaties naast de relevante bijzondere maatregelen, bedoeld in artikel 4.54, ook de relevante voorschriften in het kader van het arbeidshygiënische regime als bedoeld in artikel 4.18 van overeenkomstige toepassing zijn. In artikel 4.18, eerste lid, is bepaald dat het gevaar van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen, voor zover dit technisch uitvoerbaar is, bij de bron daarvan moet worden voorkomen of teruggebracht tot een niveau waarop geen schade aan de gezondheid kan optreden, in het bijzonder door de productie en het gebruik van kankerverwekkende stoffen of processen plaats te doen vinden in een gesloten systeem.

Echter in sloopsituaties van asbest, waarbij asbest moet worden verwijderd, zal het technisch in beginsel niet mogelijk zijn om het verwijderen van asbest in een gesloten systeem te laten plaatsvinden. Aangezien het eerste lid van artikel 4.18 van overeenkomstige toepassing is verklaard, brengt dit voor sloopsituaties met zich mee dat moet worden gezocht naar alternatieven om de beoogde bronaanpak te realiseren. Hierbij zou bijvoorbeeld kunnen worden gedacht aan het gebruiken van water bij het verwijderen van asbest om het vrijkomen van asbeststof zoveel mogelijk te voorkomen of aan inkapseling van het te verwijderen asbest teneinde de verspreiding van asbestvezels tegen te gaan. Voor zover zulks technisch niet uitvoerbaar zou zijn, is de tweede stap in de arbeidshygiënische strategie, bedoeld in artikel 4.18, tweede lid, van toepassing. Op grond hiervan dient asbeststof aan de bron te worden verwijderd, bijvoorbeeld door plaatselijke afvoer van de lucht. Voorts wordt in dit verband gewezen op de bijzondere verplichting ingevolge artikel 4.55, eerste lid, onderdeel c, om in het werkplan de voorzieningen te vermelden die worden getroffen om de plaats waar de werkzaamheden worden verricht af te schermen van de overige ruimten. De in dit verband in de praktijk toegepaste methode om een tent met onderdruk te plaatsen op de plek waar sloopactiviteiten worden verricht is evenwel geen gesloten systeem in de zin van artikel 4.18, eerste lid.

Onderdeel Z (artikel 4.55)

De verwijzingen in artikel 4.55, eerste lid, zijn in overeenstemming gebracht met de gewijzigde of vervallen voorschriften van de paragrafen 3 en 4 van afdeling 5 in verband met de schakelbepaling van artikel 4.37a.

Onderdeel AA (artikel 4.56)

In het eerste lid van artikel 4.56 is bepaald dat op de vermelde activiteiten met crocidoliet en crocidoliethoudende producten ook de voorschriften van paragraaf 3 van toepassing zijn. In verband met de schakelbepaling van artikel 4.37a betekent dit dat ook de voorschriften van afdeling 2 (voorschriften voor het werken met kankerverwekkende stoffen en processen) op deze activiteiten van toepassing zijn, zulks met inachtneming van de afwijkende bepalingen van artikel 4.37b. Met het oog hierop wordt verwezen naar de schakelbepaling.

De verwijzing in artikel 4.56, derde lid, onder b, is gewijzigd in verband met de verlettering van de onderdelen van het tweede lid van artikel 4.45.

Onderdeel AB (artikel 4.103)

De bestaande uitzonderingen voor vervoermiddelen ingevolge artikel 4.103, derde en vierde lid, zijn (wets)technisch in overeenstemming gebracht met de wijzigingen ingevolge de artikelen 4.25a en 4.37a waarbij op het werken met vinylchloridemonomeer respectievelijk asbest(houdende producten) en crocidoliet(houdende producten) tevens de algemene voorschriften voor het werken met kankerverwekkende stoffen ingevolge afdeling 2 van hoofdstuk 4 van toepassing zijn verklaard.

Onderdeel AC (artikel 9.3)

De aanduiding van de artikelen van hoofdstuk 4 in artikel 9.3, tweede lid, onderdeel c (verplichtingen van de werknemer) is in overeenstemming gebracht met wijzigingen ingevolge het onderhavige besluit.

Onderdelen AD en AE (artikelen 9.9b en 9.9c)

In de artikelen 9.9b, eerste lid, onderdeel d en 9.9c, eerste lid, onderdeel c, zijn de voorschriften van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit vermeld die als beboetbaar feit zijn aangemerkt, ter zake waarvan een bestuurlijke boete van de eerste onderscheidenlijk tweede categorie kan worden opgelegd. Deze onderdelen zijn in overeenstemming gebracht met het onderhavige wijzigingsbesluit.

Onderdelen AF en AG (artikelen 9.12 en 9.13)

Aangezien op werkzaamheden met asbest en asbesthoudende producten ook de voorschriften van afdeling 2 van hoofdstuk 4 ingevolge de schakelbepaling van artikel 4.37a, met inachtneming van de afwijkende bepalingen ingevolge artikel 4.37b, van toepassing zijn, is een verwijzing naar deze schakelbepaling opgenomen in de artikelen 9.12 en 9.13, derde lid.

Artikel II

De wijzigingsrichtlijn carcinogene agentia bepaalt dat uiterlijk op 27 juni 2000 uitvoering moet zijn gegeven aan de richtlijn. Met het oog hierop treedt het onderhavige implementatiebesluit op genoemde datum in werking.

Transponeringstabel wijzigingsrichtlijn carcinogene agentia (97/42/EG)

In de rechterkolom is weergegeven op welke plaats in de (al bestaande of voorgestelde) wetgeving een bepaling van de richtlijn is of wordt geïmplementeerd.

Richtlijn 97/42/EGArtikel Arbeidsomstandighedenbesluit/overige wetgeving Artikel
1, lid 14.24, lid 4, 4.25a, 4.25b, 4.30, lid 5, 4.31, leden 3 tot en met 6, 4.32 (vervallen), 4.33 (vervallen), 4.34 (vervallen), 4.35, 4.37a en 4.37b, 4.43 (vervallen), 4.44, 4.45, lid 2 en lid 3 (vervallen), 4.46, lid 4 (vervallen), 4.48, 4.51, leden 1 tot en met 5 en 8 (vervallen), 4.52, 4.53, lid 4 (vervallen), 4.54, lid 1, 4.55, lid 1, onderdeel b, 4.56, leden 1 en 2, 4 103, leden 3 en 4, 9.3, lid 2, onderdeel c, 9.9b, lid 1, onderdeel d, 9.9c, lid 1, onderdeel c, 9.12, 9.13, lid 3
1, lid 2, onderdeel a4.11, 4.12 (vervallen)
1, lid 2, onderdeel b4.11, onder e
1, lid 34.14, lid 2 (en toelichting)
1, lid 44.16, lid 1; 4.20, lid 1 Arboregeling en bijlage VII Arboregeling
1, lid 54.11, onder b en c
1, lid 64.16, lid 1; 4.20, lid 1 Arboregeling en bijlage VII Arboregeling
2, lid 1Artikel II
2, lid 2n.v.t.1
3n.v.t.1

1 Het betreft hier bepalingen die een opdracht aan de lidstaten bevatten die niet behoeven te worden geïmplementeerd in de nationale wetgeving.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Stb. 1999, 451.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven