Wet van 10 mei 2000 tot wijziging van enige bepalingen in het Wetboek van Strafvordering (systematische aanpassingen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering aan te passen aan reeds eerder in werking getreden bepalingen dan wel in overeenstemming te brengen met de systematiek van het wetboek;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 23 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 5. Het tweede tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing, voor zover het belang van het onderzoek hierdoor ernstig wordt geschaad.

B

Aan artikel 24 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 5. Het vereiste van de onverwijlde toezending, bedoeld in het vierde lid geldt niet, indien op grond van artikel 23, vijfde lid, van het oproepen van de verdachte of andere procesdeelnemers is afgezien. Toezending vindt plaats, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat.

C

In artikel 35, derde lid, wordt «laatste» vervangen door: vierde.

D

In artikel 41, tweede lid, wordt «van de lastgeving ingevolge het eerste lid» vervangen door: dat een last op grond van het eerste lid noodzakelijk is.

E

Artikel 66a, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. De termijnen, bedoeld in de artikelen 75, derde lid, en 282 zijn van overeenkomstige toepassing.

F

In artikel 67, eerste lid, onderdeel d, komt de zinsnede na de dubbele punt en voor de puntkomma te luiden: artikel 175, tweede lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994.

G

In artikel 72, vierde lid, wordt «dertig dagen» vervangen door: zestig dagen.

H

Artikel 75, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Een bevel dat ingevolge artikel 66, tweede lid, voortduurt, kan door de rechter in hoogste feitelijke aanleg, vóór de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, op vordering van het openbaar ministerie worden verlengd voor ten hoogste zestig dagen. De geldigheidsduur van een dergelijk bevel kan telkens worden verlengd, met dien verstande dat de duur van het bevel tot gevangenneming of gevangenhouding en de verlengingen daarvan tezamen een periode van honderdtachtig dagen, te rekenen vanaf de datum van de einduitspraak in eerste aanleg, niet te boven gaan. De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld op de vordering te worden gehoord.

I

Artikel 116, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Wordt een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet afgelegd, dan kan het openbaar ministerie de beslissing onder a of b alsnog nemen, indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen, zich niet binnen veertien dagen nadat het openbaar ministerie hem schriftelijk kennis heeft gegeven van het voornemen tot zodanige beslissing, daarover heeft beklaagd of het door hem ingestelde beklag ongegrond is verklaard. Op het beklag is titel IX van het Vierde Boek van overeenkomstige toepassing.

J

Artikel 119, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. De bewaarder geeft het voorwerp niet terug zolang er een beslag op rust, door een derde gelegd ingevolge Boek II, titels 2, 3 en 4, en Boek III, titel 4, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, tenzij degene door wie de last tot teruggave is gegeven uitdrukkelijk anders bepaalt.

K

Artikel 224 komt te luiden:

Artikel 224

Alle beschikkingen waarbij gijzeling wordt bevolen of verlengd, of waarbij een verzoek van de getuige tot ontslag uit gijzeling wordt afgewezen, worden binnen vierentwintig uur aan de getuige betekend.

L

Artikel 415 wordt als volgt gewijzigd:

a. «366» wordt vervangen door: 366a.

b. Na «toepassing» wordt de punt vervangen door: , met dien verstande dat in afwijking van het tweede lid van artikel 365a aanvulling ook plaats vindt indien het cassatieberoep meer dan drie maanden na de dag van de uitspraak is ingesteld.

M

In de artikelen 403, eerste lid, en 440, derde lid, wordt «322, tweede lid,» vervangen door: 322.

N

Artikel 455 komt te luiden:

Artikel 455

  • 1. Van de intrekking, door het openbaar ministerie gedaan, geschiedt onverwijld schriftelijke mededeling aan de verdachte.

  • 2. Indien aan de benadeelde partij overeenkomstig artikel 401, 413 of 435 kennisgeving is gedaan, wordt haar van elke intrekking van het verzet of beroep kennis gegeven vanwege het openbaar ministerie bij het gerecht dat het vonnis of arrest heeft gewezen.

O

In artikel 470, eerste lid, vierde volzin, wordt «73, 77–86, en 411» vervangen door: 73 en 77 tot en met 86.

P

In artikel 487, tweede lid, wordt «artikel 118» vervangen door: artikel 116, tweede lid,.

Q

In artikel 509b, tweede lid, wordt «artikel 509b» vervangen door: artikel 509d.

R

Artikel 558a, eerste lid, onder a° en b°, komt te luiden:

a°. een vrijheidsstraf van zes maanden of minder;

b°. een vrijheidsstraf van zes maanden of minder die voorwaardelijk was opgelegd en waarvan ingevolge artikel 14g of 77dd van het Wetboek van Strafrecht de tenuitvoerlegging is bevolen;

S

In artikel 559 komt onderdeel c° te luiden:

c°. de tenuitvoerlegging van twee of meer veroordelingen tot vrijheidsstraf die tezamen de zes maanden niet te boven gaan, aaneengesloten zal plaatsvinden;

T

In artikel 577b, eerste lid, wordt «572, 573 tot en met 576» vervangen door: en 572 tot en met 576.

U

Artikel 578, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Ingevoegd voor de eerste volzin wordt: De behandeling van het klaagschrift door de raadkamer vindt plaats in het openbaar.

b. De laatste volzin wordt vervangen door: Artikel 577b, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing. Tegen de beslissing van de raadkamer staat geen rechtsmiddel open.

V

Artikel 580, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Indien het openbaar ministerie weigert een getuige of deskundige te doen oproepen, kan het gerecht op verzoek van de aangehoudene de oproeping van die getuige of deskundige bevelen. De artikelen 263 en 264 zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

Het Wetboek van Strafvordering, zoals dit luidt indien het bij koninklijke boodschap van 23 juli 1993 ingediende voorstel van wet tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening van het gerechtelijk vooronderzoek) (23 251) tot wet is verheven en die wet in werking is getreden, wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 36b, vijfde lid, wordt «onderzoeksbehandeling» vervangen door: onderzoekshandeling.

B

In artikel 44, eerste lid, wordt de dubbele punt aan het einde van onderdeel a vervangen door een puntkomma.

C

In artikel 96a, vijfde lid, artikel 100, eerste lid, artikel 101, eerste lid, alsmede 114, tweede lid, wordt «van de Postwet (Stb. 1988, 522), of de houder van de concessie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (Stb. 1988, 520)» vervangen door: van de Postwet of een geregistreerde ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Telecommunicatiewet.

D

In artikel 126b, tweede lid, wordt «een woning waarvan de toegang door de bewoner wordt geweigerd of een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218, doorzoekt» vervangen door: een plaats doorzoekt.

E

In artikel 126c, eerste lid, vervalt «die de in artikel 126 bedoelde vordering doet».

F

In de artikelen 184 en 185 vervalt de aanduiding «1.».

G

Het eerste lid van artikel 187b komt te luiden:

  • 1. De rechter-commissaris kan ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte beletten dat aan enige vraag door de officier van justitie, de verdachte of diens raadsman gedaan, gevolg wordt gegeven.

H

In artikel 190, tweede lid, en artikel 195a, eerste lid, vervalt: of diens raadsman.

I

Artikel 207, wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Telkens ter gelegenheid van het eerste verhoor van de verdachte, nadat een vordering als vermeld in de artikelen 181 en 182 is ingekomen, wordt hem door de rechter-commissaris een afschrift van die vordering ter hand gesteld.

b. In het tweede lid vervalt of de beschikking.

J

In artikel 226a vervalt in het eerste lid, aanhef, «of diens raadsman» en in het tweede lid «en diens raadsman,».

K

In artikel 230, tweede lid, vervalt: en diens raadsman.

L

Artikel 231 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het tweede lid wordt «zullen kunnen bijwonen» vervangen door: zal kunnen bijwonen.

b. De laatste volzin van het derde lid komt te luiden: De officier van justitie is bevoegd bij dit onderhoud tegenwoordig te zijn.

c. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De rechter-commissaris stelt de deskundigen van de opmerkingen en aanwijzingen, voor zover deze geschied zijn buiten hun tegenwoordigheid, mondeling of schriftelijk in kennis.

M

In artikel 551, eerste lid, wordt «, 250ter, 254 of 455 van het Wetboek van Strafrecht» vervangen door: en 250ter van het Wetboek van Strafrecht.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 1 juli 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, enige andere wetboeken en enige wetten (opheffing algemeen bordeelverbod) (25 437) tot wet is verheven en die wet in werking is getreden op het tijdstip waarop artikel II van deze wet in werking treedt, vervalt onderdeel M van dat artikel en wordt in artikel 551, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering «, 250a, 254 of 455 van het Wetboek van Strafrecht» vervangen door: en 250a van het Wetboek van Strafrecht.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap 8 mei 1998 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wet op de rechterlijke organisatie en enkele andere wetten met betrekking tot het beroep in cassatie in strafzaken (uitsluiting beroep in lichte overtredingszaken en invoering verplichte schriftuur van een advocaat) (26 027) tot wet is verheven en in werking is getreden, vervalt in artikel VII van die wet: E, onderdeel 2.

ARTIKEL V

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van de eerste afdeling van titel IVa van het Eerste Boek, komt te luiden:

EERSTE AFDELING. STELSELMATIGE OBSERVATIE.

B

Artikel 126aa wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «Va,» ingevoegd: dan wel door de toepassing van artikel 126ff,.

2. In het vierde lid wordt na «Va,» ingevoegd: dan wel van de toepassing van artikel 126ff,.

C

Aan artikel 126ff wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de opsporingsambtenaar of de officier van justitie door de toepassing van een bevoegdheid als omschreven in titel Va de vindplaats weet van voorwerpen als bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid.

D

In artikel 552i, tweede lid, wordt na «bevoegdheden» ingevoegd: dan wel toepassing van artikel 126ff.

E

Artikel 552oa wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na «uitgeoefend» ingevoegd: , en aan artikel 126ff kan toepassing worden gegeven,.

2. In het derde lid wordt na «gemaakt» ingevoegd: , en aan artikel 126ff geen toepassing kan worden gegeven,.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 10 mei 2000

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de drieëntwintigste mei 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2000, Stb. 174.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II, 1998/1999, 1999/2000, 26 706.

Handelingen II, 1999/2000, blz. 4541.

Kamerstukken I, 1999/2000, 26 706 (214, 214a).

Handelingen I, 1999/2000, zie vergadering d.d. 8 mei 2000.

Naar boven