Besluit van 25 april 2000, houdende wijziging van onder meer het Besluit van 2 september 1997, houdende wijziging van enige rechtspositionele besluiten alsmede toekenning van een eenmalige- en een eindejaarsuitkering in verband met het akkoord arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid sector Politie voor de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998 (Stb. 497), en enige andere wijzigingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 december 1999, nr. EA99/U93115, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid;

Gelet op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 en artikel 9, zesde lid, van de LSOP-wet;

De Raad van State gehoord (advies van 20 januari 2000, no. W04.0626/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 april 2000, nr. EA2000/53119, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel XV, eerste lid, van het Besluit van 2 september 1997, houdende wijziging van enige rechtspositionele besluiten alsmede toekenning van een eenmalige- en een eindejaarsuitkering in verband met het akkoord arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid sector Politie voor de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998 (Stb. 497), wordt de zinsnede «15,6%» vervangen door: 18,6%.

ARTIKEL II

Het Besluit algemene rechtspositie politie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 12, vierde lid, komt als volgt te luiden:

  • 4. Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal te werken uren per jaar: het aantal kalenderdagen per jaar, verminderd met:

    a. het aantal zaterdagen en zondagen, en

    b. Nieuwjaarsdag, Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag, de beide kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd, en 5 mei, dan wel een andere door het bevoegd gezag aangewezen kerkelijke, nationale, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdag, voor zover deze dagen niet vallen op een zaterdag of een zondag, vermenigvuldigd met 7,2.

B

Artikel 17, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. Indien de ambtenaar in een kalenderjaar geen arbeidsverzuim heeft gehad wegens ziekte, met uitzondering van arbeidsverzuim in verband met een dienstongeval of zwangerschap, wordt in het daaropvolgende kalenderjaar, de in het eerste lid bedoelde aanspraak vermeerderd met 7,2 uur.

C

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt de zinsnede «wordt de aanspraak op vakantie vastgesteld» vervangen door: wordt de aanspraak op vakantie als bedoeld in artikel 17, eerste lid, vastgesteld.

2. Het vijfde lid komt als volgt te luiden:

  • 5. Het vierde lid is niet van toepassing indien:

    a. geheel of gedeeltelijk geen dienst wordt verricht wegens:

    1°. teveel gewerkte uren;

    2°. verleende vakantie;

    3°. niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar te wijten ziekte, voor zover de verhindering tot dienstverrichting korter duurt dan 26 weken, dan wel 52 weken in geval van ziekte als gevolg van een dienstongeval, waarbij een hervatting van de dienstverrichting gedurende dertig kalenderdagen of minder geen nieuwe periode van 26 respectievelijk 52 weken inluidt;

    4°. ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 41;

    5°. zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 55;

    6°. verblijf in militaire dienst wegens herhalingsoefeningen;

    7°. verlof van korte duur verleend op basis van de artikelen 31, 33, 35, 36 of 37;

    b. het bevoegd gezag daartoe aanleiding aanwezig acht.

D

In artikel 47, eerste lid, wordt de zinsnede «kan het verlof voor ten hoogste drie jaren» vervangen door: kan het verlof voor een door het bevoegd gezag te bepalen periode».

E

Artikel 88, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen d tot en met f worden geletterd e tot en met g.

2. Aan het slot van onderdeel e wordt «en» vervangen door een puntkomma.

3. Na onderdeel c wordt een nieuw onderdeel d ingevoegd, luidende:

d. in artikel 2, onderdeel 6, «burgerlijk rijkspersoneel», wordt vervangen door: politiepersoneel;

4. Aan het slot van onderdeel f wordt de puntkomma vervangen door: , en.

F

Aan artikel 94, tweede lid, tweede volzin, wordt vóór de punt toegevoegd: , met dien verstande dat een ontslag op grond van het eerste lid, onderdeel f, eerst kan ingaan vier weken nadat het ontslagbesluit aan de ambtenaar is bekendgemaakt, tenzij sprake is van dringende redenen.

G

Artikel 97, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen e tot en met g worden geletterd f tot en met h.

2. Na onderdeel d wordt een nieuw onderdeel e ingevoegd, luidende:

e. in artikel 4, zesde lid, «burgerlijk rijkspersoneel» wordt vervangen door: politiepersoneel;

H

Artikel 98, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen d tot en met h worden geletterd e tot en met i.

2. Na onderdeel c wordt een nieuw onderdeel d ingevoegd, luidende:

d. in artikel 4, zesde lid, «burgerlijk rijkspersoneel» wordt vervangen door: politiepersoneel;

ARTIKEL III

Het Besluit bezoldiging politie2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdelen l en n, vervallen telkens de woorden «of IA».

B

In artikel 6, vijfde lid, wordt «hoofdstuk VII» vervangen door: hoofdstuk IX.

C

Artikel 16, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b vervalt de zinsnede «of schaal 2, 3, 4A, 6, 8 van bijlage IA».

2. In onderdeel c vervalt de zinsnede «of schaal 12 of 15 van bijlage IA».

D

Artikel 29, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. Het tijdvak gedurende hetwelk de ambtenaar is ingezet, blijft voor de toepassing van de artikelen 18, tweede lid, en 27, vierde lid, buiten beschouwing.

E

In artikel 50a wordt de zinsnede «de bijlagen I en IA, en de bedragen, genoemd in bijlage IB» vervangen door: bijlage I.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel II, onderdeel A, terugwerkt tot en met 1 oktober 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 april 2000

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Uitgegeven de drieëntwintigste mei 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

In dit besluit is onder meer geregeld dat de in het Akkoord arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid sector Politie (1997–1998) gereserveerde 0,2% arbeidsvoorwaardenruimte, wordt aangewend ter verhoging van de eindejaarsuitkering 1998 voor het politiepersoneel.

Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal merendeels technische wijzigingen in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en in het Besluit bezoldiging politie (Bbp) aan te brengen. De wijzigingen in het Barp betreffen artikel 12, vierde lid, artikel 17, tweede lid, artikel 19, eerste en tweede lid, artikel 47, eerste lid, artikel 88, vijfde lid, artikel 94, tweede lid, artikel 97, derde lid en artikel 98, tweede lid. De wijzigingen in het Bbp betreffen artikel 1, eerste lid, artikel 6, vijfde lid, artikel 16, derde lid, artikel 29, tweede lid en artikel 50a.

Met de politievakorganisaties is over het ontwerp-besluit overleg gevoerd en zij hebben hiermee ingestemd.

ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I

In het Arbeidsvoorwaardenakkoord 1997–1998 is met de politievakorganisaties afgesproken dat er vanaf 1998 structureel 0,2% aan arbeidsvoorwaardenruimte zou worden gereserveerd ten behoeve van de eventuele kostenverhogende uitkomsten van een onderzoek naar eventuele systeem-intrinsieke onevenwichtigheden in het functiewaarderingssysteem met betrekking tot bepaalde AT-functies. Nu de conclusie is getrokken dat dit onderzoek in 1998 niet zou leiden tot besteding van de hiervoor gereserveerde 0,2% arbeidsvoorwaardenruimte wordt, conform hetgeen hieromtrent in het Arbeidsvoorwaardenakkoord is opgenomen, de reservering aangewend ter verhoging van de eindejaarsuitkering 1998 voor het politiepersoneel.

De verhoging van de eindejaarsuitkering van 1,3% (zie ook Stb. 1997, 497) naar 1,55% houdt in dat de voor de ambtenaar geldende berekeningsgrondslag, te weten het feitelijk genoten salaris in de maand november van het jaar 1998, dient te worden vermenigvuldigd met 18,6% in plaats van 15,6%. Met deze wijziging is in de feitelijke uitvoering (de betaling van het salaris in de maand december 1998) reeds rekening gehouden. In dit verband is dan ook niet voorzien in terugwerkende kracht voor dit artikel.

Overigens is in het Arbeidsvoorwaardenakkoord 1999–2000 vastgelegd dat de desbetreffende reservering is komen te vervallen.

ARTIKEL II

ONDERDEEL A

Met ingang van 1 oktober 1998 is artikel 31 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) vervallen. In dit artikel werd onder meer bepaald dat de ambtenaar verlof geniet indien de dienst is gesloten op een daartoe aangewezen kerkelijke of nationale, landelijk, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdag. Tevens werd daarin bepaald dat de ambtenaar die op een dergelijke dag wel dienst verrichtte, op een andere dag verlof werd verleend.

Het vervallen van artikel 31 hing samen met de nieuwe systematiek die in het huidige artikel 12, vierde, vijfde en zesde lid, van het Barp is opgenomen. Deze systematiek houdt in dat voor iedere ambtenaar jaarlijks wordt vastgesteld wat het aantal te werken uren is.

Vervolgens wordt in een rooster aangegeven wanneer deze uren gewerkt moeten worden. Compensatie van op feestdagen gewerkte uren in de vorm van verlof past daar niet meer bij.

Het moet echter mogelijk blijven dat de in artikel 31 van het Barp (oud) bedoelde dagen kunnen worden aangewezen en deze dienen dan ook in het rooster te worden verwerkt. Gelet op de hierboven beschreven systematiek is daarom in het onderhavige besluit een wijziging van artikel 12 van het Barp opgenomen. De tekst van artikel 31 Barp (oud) kon bovendien leiden tot het misverstand dat het bevoegd gezag een dag kon aanwijzen als landelijk, regionaal of plaatselijk erkende feest- of gedenkdag. Het gaat evenwel om een dag die als zodanig in de beleving van de landelijke, regionale of plaatselijke bevolking als feest- of gedenkdag wordt ervaren. Het bevoegd gezag kan dergelijke dagen aanwijzen als dagen die van het aantal te werken uren per jaar kunnen worden afgetrokken.

Tot slot moet worden opgemerkt dat de nu voorliggende wijziging niet inhoudt dat de dagen die reeds eerder waren aangewezen op grond artikel 31 Barp (oud), automatisch komen te vervallen. Tenzij anders wordt overeengekomen met de Regionale Commissie, dienen deze dagen nu, op grond van artikel 12, in mindering te worden gebracht op de totale arbeidsduur per jaar.

ONDERDEEL B

De redactie van artikel 17, tweede lid, was niet in overeenstemming met de bedoeling van deze bepaling. De bepaling beoogt te regelen dat de ambtenaar die gedurende een kalenderjaar geen ziekteverzuim heeft gehad, 7,2 uren extra vakantieverlof geniet. In voornoemde bepaling werd echter niet de term «ziekteverzuim», maar de term «ziekmelding» gebruikt, hetgeen een andere betekenis heeft.

Voorts is omwille van de duidelijkheid in artikel 17, tweede lid, opgenomen dat het extra vakantieverlof wordt toegekend in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de ambtenaar geen ziekteverzuim heeft gehad.

ONDERDEEL C

Met ingang van 26 juli 1996 (Stb. 1997, 216) zijn de artikelen 19 en 20 van het Barp (oud) samengevoegd in artikel 19 van het Barp. Omwille van de duidelijkheid is toen een aantal bepalingen anders geformuleerd. In materiële zin zijn er geen veranderingen opgetreden.

De vaststelling van de aanspraak op vakantie bij beëindiging van het dienstverband in de loop van het kalenderjaar is geregeld in artikel 19, derde lid, van het Barp. Om misverstanden te voorkomen is thans in deze bepaling opgenomen dat het bij de vaststelling van voornoemde vakantieaanspraak, uitsluitend gaat om de vakantieaanspraak als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Barp. Dit betekent dat eventuele extra vakantieaanspraken die de ambtenaar geniet op grond van artikel 17, tweede lid, van het Barp, niet kunnen worden verminderd op grond van artikel 19, derde lid, van het Barp.

De redactie van het (nieuwe) vijfde lid, onderdeel h van artikel 19 Barp is abusievelijk niet in overeenstemming met de bedoeling van deze bepaling. De bepaling beoogt te regelen dat het bevoegd gezag, indien daartoe aanleiding bestaat, kan afwijken van de hoofdregel dat de vakantieaanspraak van de ambtenaar die langer dan een maand geen werkelijke dienst heeft verricht, naar evenredigheid wordt verminderd. In het onderhavige besluit is de redactie van voornoemde bepaling aangepast.

ONDERDEEL D

Nederlandse politiefunctionarissen vervullen in toenemende mate functies bij met name volkenrechtelijke organisaties, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Naties, de West-Europese Unie en Europol. Indien politiefunctionarissen voor bepaalde tijd een functie bij een volkenrechtelijke organisatie gaan vervullen, kan door het bevoegd gezag buitengewoon verlof worden verleend.

Met de wijziging van artikel 47, eerste lid, van het Barp komt de maximumtermijn van drie jaren te vervallen. In de praktijk is de duur van een tijdelijk dienstverband bij een volkenrechtelijke organisatie namelijk veelal langer dan drie jaren.

Het verruimen van de mogelijkheden van het verlenen van buitengewoon verlof, teneinde het vervullen van een functie bij internationale organisaties te stimuleren, sluit aan op het kabinetsbeleid. Bovendien komt het tegemoet aan het vergroten van de managementvrijheid ten aanzien van het verlenen van buitengewoon verlof.

Opgemerkt dient te worden dat het bevoegd gezag bij het verlenen van buitengewoon verlof ten behoeve van een tijdelijke betrekking in burgerlijke landsdienst van de Nederlandse Antillen of Aruba, wel rekening moet houden met een maximum periode. Het West-Indisch Detacheeringsbesluit 1930, genoemd in het tweede lid, gaat namelijk uit van een maximum periode van zes jaren.

ONDERDELEN E, G EN H

Abusievelijk is ten tijde van de invoering van het sectorale overlegmodel in 1994, in een aantal bepalingen de term «burgerlijk rijkspersoneel» niet vervangen door «politiepersoneel». Deze omissie is hierbij hersteld.

ONDERDEEL F

In artikel 94, eerste lid, onderdeel f, van het Barp is de grondslag voor ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door de politieambtenaar beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken, geregeld. In het verleden behoefde bij de toepassing van deze ontslaggrond geen opzegtermijn in acht te worden genomen. In het onderhavige besluit is voorzien in een opzegtermijn van vier weken, tenzij sprake is van dringende redenen.

ARTIKEL III

ONDERDELEN A, C, E

De wijzigingen in de artikelen 1, 16 en 50a van het Bbp betreffen technische wijzigingen in verband met het vervallen van bijlage IA en IB per 1 juli 1997.

ONDERDEEL B

De wijziging van artikel 6, vijfde lid, van het Bbp betreft een technische aanpassing van de verwijzing naar het hoofdstuk inzake straffen van het Barp.

ONDERDEEL D

Bij Besluit van 2 september 1997 (Stb. 497) zijn abusievelijk de verwijzingen in artikel 29, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie, niet gewijzigd. Dit wordt nu alsnog gedaan.

ARTIKEL IV

Enkele wijzigingen dienen terug te werken tot en met verschillende tijdstippen. Tegen deze terugwerkende kracht behoeft geen bezwaar te bestaan, omdat het ofwel begunstigende maatregelen betreft, ofwel wijzigingen van technisch-juridische aard.

Artikel II, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 oktober 1998, omdat deze wijziging een correctie betreft van het Besluit van 2 september 1997 (Stb. 497), houdende wijziging van enige rechtspositionele besluiten alsmede toekenning van een eenmalige- en een eindejaarsuitkering in verband met het akkoord arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid sector Politie voor de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries


XNoot
1

Stb. 1994, 214, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 januari 2000, Stb. 37.

XNoot
2

Stb. 1994, 215, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 januari 2000, Stb. 37.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven