Besluit van 2 mei 2000, houdende wijziging van het
Besluit luchtemissies afvalverbranding
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer van 5 juli 1999, nr. MJZ 99184233, Centrale Directie Juridische
Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op artikel 8.44 van de Wet milieubeheer;
De Raad van State gehoord (advies van 30 augustus 1999, nr. W08.99.0338/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer van 25 april 2000, nr. MJZ2000046709, Centrale Directie
Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving:
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel I
Bijlage A bij het Besluit luchtemissies afvalverbranding1
wordt gewijzigd als volgt.
1. In onderdeel 5.4, wordt na «met uitzondering van» ingevoegd:
NOx,.
2. Na onderdeel 5.4 wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:
5.4.a
Bij een continue meting als bedoeld onder 4.1, onderdeel a, geldt de emissie-eis
voor NOx als in acht genomen, indien 97 procent van de 24-uurgemiddelde
massaconcentratie over elk kalenderjaar niet boven de onder 3 genoemde emissiegrenswaarde
ligt.
3. In de onderdelen 6.1 en 6.2 wordt telkens «bedoeld onder 5.4 of 5.5»
vervangen door: bedoeld onder 5.4, 5.4a of 5.5.
Artikel II
Dit besluit alsmede bijlage A, onder 3, onderdeel g, en bijlage B, onder
2, onderdeel d, van het Besluit luchtemissies afvalverbranding treden in werking
met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 2 mei 2000
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk
Uitgegeven de zestiende mei 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
Algemeen
Artikel 7, tweede lid, van het Besluit luchtemissies afvalstoffen bepaalt
dat de emissie-eisen voor stikstofoxide (NOx) op een nader te bepalen
tijdstip in werking treden. De reden hiervoor is dat in 1993, toen dat besluit
in werking trad, op basis van de toen lopende onderzoeken en proefprojecten
niet met zekerheid kon worden vastgesteld wanneer deze eisen in werking konden
treden. Het tijdstip van het in werking treden van de NOx-eis was
afhankelijk gesteld van de resultaten van nader onderzoek naar de haalbaarheid
en de kostenconsequenties van deze NOx-eis.
Om de haalbaarheid en de kostenconsequenties te onderzoeken is het programma
«Vermindering van NOx-emissies bij afvalverbranding»
opgesteld en door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer goedgekeurd. Eind 1997 zijn de in het kader van dat programma
uitgevoerde onderzoeken en proefprojecten afgerond en geëvalueerd (Novem-rapport,
Vermindering van NOx-emissies bij afvalverbranding, Integrerend
evaluatierapport, oktober 1996). Uit dit rapport blijkt dat de afvalverbrandingsinrichtingen
waarop het Besluit luchtemissies afvalstoffen betrekking heeft, aan een emissie-eis
voor NOx van 70 mg/m3 kunnen voldoen, maar dat de wijze
waarop gemeten wordt of aan deze eis is voldaan, enigszins aangepast zou moeten
worden. In het rapport zijn ook lagere emissie-eisen in beschouwing genomen,
maar deze zijn verworpen vanwege negatieve gevolgen voor andere milieuaspecten.
Dit betreft onder meer een verhoogde ammoniumconcentratie in de reststoffen,
waardoor een nuttige toepassing van die reststoffen niet meer mogelijk is,
en het risico van een verhoogde zinklozing in het afvalwater.
Ten aanzien van de wijze van meten van de emissie werd aanbevolen de in
Bijlage A, onderdeel 5.4 opgenomen meetmethode – de eis wordt in acht
genomen, indien 97 procent van de rekenkundig uurgemiddelde massaconcentraties
over elk kalenderjaar niet boven de emissie-eis ligt – enigszins aan
te passen. Het voorgeschreven uurgemiddelde zou leiden tot een lage instelling
van de installatie door een hogere ammoniakinspuiting, hetgeen uit kostenoogpunt
onredelijk is en onwenselijk is vanwege de negatieve gevolgen voor andere
milieuaspecten. Deze aanpassing is in het onderhavige besluit geschied, waardoor
thans moet worden uitgegaan van het rekenkundig 24-uurgemiddelde.
Artikelsgewijs
Artikel I
Bij de berekening of aan de emissie-eis voor stikstofoxide wordt voldaan,
moet worden uitgegaan van 97 procent van het 24-uurgemiddelde ten aanzien
van de emissie-eis van 70 mg/m3 over elk kalenderjaar.
Artikel II
Gelijktijdig met dit besluit treden in werking Bijlage A, onder 3, onderdeel
g, en Bijlage B, onder 2, onderdeel d, welke onderdelen betrekking hebben
op NOx-emissies. In artikel 7 van het Besluit luchtemissies afvalverbranding
is voorzien in een overgangsregeling voor inrichtingen, waaraan vóór
1 april 1990 een vergunning was verleend. Deze bedrijven behoefden pas met
ingang van 1 januari 1995 aan de eisen van het besluit te voldoen. Met ingang
van die datum dienen dus alle afvalverbrandingsinstallaties aan de eisen van
het besluit te voldoen. Uit eerder genoemd evaluatierapport blijkt dat de
NOx-emissie-eis in alle gevallen al gerealiseerd wordt.
Daarom behoeft niet (nogmaals) te worden voorzien in een overgangstermijn.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk
XNoot
1Stb. 1993, 36, gewijzigd bij besluit van 20 maart 1995, Stb. 163.
XHistnoot
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging
bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden
opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 juni 2000, nr. 111.