Besluit van 28 april 2000, houdende aanvullende rechtspositionele voorzieningen in verband met enkele reorganisaties betreffende de zittende magistratuur (Sociaal beleidskader reorganisaties zittende magistratuur)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Justitie, van 24 februari 2000, Directie Wetgeving, nr. 5012877/00/6;

Gelet op artikel 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

De Raad van State gehoord (advies van 16 maart 2000, nr. W03.00.0076/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Justitie, van 20 april 2000, nr. 5023663/00/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder:

a. oorspronkelijke ambt: het ambt waarin de rechterlijk ambtenaar is benoemd;

b. passend ambt: het ambt waarin de rechterlijk ambtenaar redelijkerwijs kan worden benoemd dan wel waarvan het vervullen hem redelijkerwijs kan worden opgedragen, gezien de aard en taakinhoud van het ambt alsmede gelet op de opleiding, ervaring, geschiktheid, persoonlijkheid en overige omstandigheden van de rechterlijk ambtenaar;

c. rechterlijk ambtenaar: een bij een kantongerecht, een arrondissementsrechtbank of een gerechtshof met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht, een bij een van deze gerechten benoemde gerechtsauditeur, dan wel een bij een van deze gerechten benoemde griffier;

d. reorganisatie: een op de wet gebaseerde wijziging van de organisatiestructuur, omvang of taakinhoud van een kantongerecht, een arrondissementsrechtbank of een gerechtshof, waaraan personele consequenties zijn verbonden;

e. verplaatsen: het wijzigen van de standplaats van de rechterlijk ambtenaar.

Artikel 2

  • 1. Aan de rechterlijk ambtenaar, van wie in het kader van een reorganisatie het oorspronkelijke ambt wordt opgeheven dan wel van wiens oorspronkelijke ambt de taakinhoud in het kader van een reorganisatie een wezenlijke verandering ondergaat en die niet met ingang van de datum van die opheffing of wezenlijke verandering in een passend ambt is benoemd of geplaatst, wordt binnen een termijn van achttien maanden na die opheffing onderscheidenlijk wezenlijke verandering ten minste eenmaal een passend ambt aangeboden.

  • 2. De rechterlijk ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, niet zijnde een met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht, is verplicht mee te werken aan het vinden van een passend ambt.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op de plaatsvervangers, bedoeld in artikel 9 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, die niet zijn aangewezen om tijdelijk een gedeeltelijke of volledige taak te vervullen.

Artikel 3

  • 1. Indien de functionele autoriteit het, al dan niet op verzoek van de rechterlijk ambtenaar, gewenst acht dat de rechterlijk ambtenaar zich in het kader van een reorganisatie om-, her- of bijschoolt, stelt hij in overleg met de rechterlijk ambtenaar schriftelijk een individueel opleidingsplan vast en draagt hij zorg voor de benodigde faciliteiten.

  • 2. De aan de om-, her- of bijscholing verbonden kosten komen niet ten laste van de rechterlijk ambtenaar.

Artikel 4

  • 1. De rechterlijk ambtenaar die in het kader van een reorganisatie wordt verplaatst en aan wie in verband daarmee de verplichting, bedoeld in artikel 40 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, wordt opgelegd, onderscheidenlijk de rechterlijk ambtenaar voor wie de wijziging van de standplaats tot gevolg heeft dat zijn nieuwe standplaats is gelegen op een afstand van vijftig kilometer of meer ten opzichte van zijn oorspronkelijke standplaats dan wel woonplaats en die binnen twee jaar na die wijziging van de standplaats in het kader van een reorganisatie vrijwillig verhuist, heeft in verband met die verhuizing aanspraak op:

    a. een tegemoetkoming, overeenkomstig artikel 49n van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

    b. een verhuiskostenvergoeding, overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 8 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989;

    c. een tegemoetkoming in de reiskosten die tot het moment van de verhuizing in verband met het op werkdagen reizen tussen de woonplaats en de nieuwe standplaats worden gemaakt; en

    d. een tegemoetkoming in de pensionkosten die tot het moment van de verhuizing worden gemaakt, voorzover deze kosten worden gemaakt omdat het op werkdagen heen en weer reizen tussen de woonplaats en de nieuwe standplaats naar het oordeel van de functionele autoriteit in redelijkheid niet van de rechterlijk ambtenaar kan worden gevergd.

  • 2. De vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, worden toegekend voor ten hoogste twee jaar.

  • 3. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is gelijk aan de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van dit besluit. Artikel 5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 14, eerste lid, van de Verplaatsings-

    kostenregeling 1989. De pensionkosten, waarvan het redelijk wordt geoordeeld dat de betaalde pensionkosten daarboven niet uitgaan, bedragen f 1100,– per maand.

  • 5. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op de plaatsvervangers, bedoeld in artikel 9 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, die niet zijn aangewezen om tijdelijk een gedeeltelijke of volledige taak te vervullen. Het eerste lid, onderdelen a en b, is niet van toepassing op de plaatsvervangers, bedoeld in artikel 9 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, die zijn aangewezen om tijdelijk een gedeeltelijke of volledige taak te vervullen.

Artikel 5

  • 1. De rechterlijk ambtenaar die in het kader van een reorganisatie wordt verplaatst en voor wie ten gevolge daarvan de afstand tussen zijn woning en zijn standplaats met tien kilometer of meer toeneemt, maar aan wie niet de verplichting, bedoeld in artikel 40 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, wordt opgelegd en die evenmin in verband met deze verplaatsing vrijwillig verhuist, heeft gedurende een termijn van ten hoogste zes jaar aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten, die in verband met het op werkdagen reizen tussen de woonplaats en de nieuwe standplaats worden gemaakt, als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Verplaatsingskostenregeling 1989.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming wordt gedurende het vierde, vijfde en zesde jaar verminderd met respectievelijk 25%, 50% en 75% van het verschil tussen die tegemoetkoming en de in artikel 12, eerste lid, van de Verplaatsingskostenregeling 1989 bedoelde tegemoetkoming.

  • 3. De functionele autoriteit kan op verzoek van de rechterlijk ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, beslissen dat aan hem in plaats van de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming een OV-jaarkaart eerste klasse, een jaartrajectkaart eerste klasse of een maandtrajectkaart eerste klasse wordt verstrekt.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de plaatsvervangers, bedoeld in artikel 9 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, die niet zijn aangewezen om tijdelijk een gedeeltelijke of volledige taak te vervullen.

Artikel 6

Aan de rechterlijk ambtenaar aan wie in het kader van een reorganisatie ontslag is verleend, wordt overeenkomstig artikel 79, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement een diensttijdgratificatie toegekend.

Artikel 7

De rechterlijk ambtenaar die in het kader van een reorganisatie wordt benoemd of geplaatst in een ambt waaraan een lager salaris is verbonden dan aan zijn oorspronkelijke ambt, behoudt gedurende de periode dat hij het nieuwe ambt vervult het salaris behorende bij zijn oorspronkelijke ambt.

Artikel 8

  • 1. De rechterlijk ambtenaar die in het kader van een reorganisatie wordt benoemd of geplaatst in een zelfde ambt, maar met wijziging van de standplaats, geniet met ingang van de datum van indiensttreding het naast hogere salaris in de voor hem geldende salarisschaal.

  • 2. Indien de rechterlijk ambtenaar reeds het maximum salaris van de voor hem geldende salarisschaal geniet, wordt, in afwijking van het eerste lid, aan hem een eenmalige bruto-gratificatie van 3% van het jaarsalaris toegekend.

  • 3. Onder jaarsalaris wordt in het tweede lid verstaan het tot een jaar herleide salaris per maand, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, dat de rechterlijk ambtenaar geniet op de datum van de in het eerste lid bedoelde benoeming of plaatsing.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de rechterlijk ambtenaar die voor een periode van ten minste twee jaar wordt gedetacheerd in een andere functie binnen de rijksoverheid.

Artikel 9

Bij ministeriële regeling kunnen ten behoeve van een of meer reorganisaties sociale plannen worden vastgesteld, waarin nadere regels omtrent de toepassing en de uitvoering van dit besluit worden opgenomen.

Artikel 10

In bijzondere gevallen waarin de bij of krachtens dit besluit gestelde regels niet of niet naar redelijkheid en billijkheid voorzien, kan Onze Minister van Justitie, gehoord de functionele autoriteit, daarvan in voor de rechterlijk ambtenaar gunstige zin afwijken.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en vervalt vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Sociaal beleidskader reorganisaties zittende magistratuur.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 28 april 2000

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen

Uitgegeven de elfde mei 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1.1. Strekking

Dit besluit bevat enige aanvullende rechtspositionele voorzieningen voor rechters, gerechtsauditeurs en griffiers in verband met een aantal reorganisaties binnen de rechterlijke organisatie. Aanleiding hiervoor is ten eerste de voorgenomen modernisering van de organisatie van de tot de rechterlijke macht behorende gerechten (met uitzondering van de Hoge Raad), de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Zoals aangekondigd in het regeerakkoord zal bij deze gerechten een systeem van integraal management worden ingevoerd, behelzende het instellen van een bestuur bij elk gerecht dat belast is met de algemene leiding van dat gerecht, en zullen de kantongerechten bestuurlijk worden ondergebracht bij de arrondissementsrechtbanken. Voor de hoofdlijnen van deze modernisering verwijs ik naar de Contourennota modernisering rechterlijke organisatie (kamerstukken II 1998–1999, 26 352, nr. 2). Ten tweede gaat het om de opheffing van het College van beroep studiefinanciering en de Tariefcommissie. De opheffing van deze bestuursrechtelijke colleges is door mijn ambtsvoorganger aangekondigd bij brief van 25 juni 1997 (kamerstukken II, 1996–1997, 25 425, nr. 1); de Tweede Kamer heeft instemmend gereageerd op deze voorgenomen opheffingen (kamerstukken II, 1997–1998, 25 425, nr. 2). Deze wijzigingen binnen de rechterlijke organisatie worden geregeld in wetgeving die momenteel in voorbereiding is, voor advies aan de Raad van State is voorgelegd, dan wel bij de Tweede Kamer in behandeling is.

Aan bedoelde veranderingen binnen de rechterlijke organisatie zullen zowel voor het rechterlijk als het niet-rechterlijk personeel de nodige personele consequenties verbonden zijn. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan de opheffing van functies, de wijziging van de taakinhoud van functies en de (al dan niet uit die opheffing of wijziging voortvloeiende) wijziging van de plaatsen waar functies vervuld worden. In de desbetreffende wetsvoorstellen zullen enkele hiermee samenhangende rechtspositionele onderwerpen geregeld worden, zoals de herbenoemingen van rechtswege van kantonrechters tot vice-president van een arrondissementsrechtbank en de mogelijkheid voor oudere rechterlijke ambtenaren om onder bepaalde voorwaarden ontslag op verzoek verleend te krijgen. Voor het ondersteunend personeel bij de betrokken gerechten zijn de personele gevolgen van een reorganisatie sinds 1 januari 1996 geregeld in hoofdstuk VII van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en hetgeen krachtens dat hoofdstuk is bepaald. Het betreft onderwerpen als het in het kader van herplaatsing aanbieden van ten minste een passende functie, om-, her- en bijscholing, het toekennen van een extra reiskostenvergoeding in geval van verplaatsing, en het toekennen van een salarissuppletie in geval van het gaan vervullen van een lager bezoldigde functie. Voor degenen die bij deze gerechten, de gerechten derhalve die bij de bovenbedoelde organisatorische wijzigingen zijn betrokken, een rechterlijk ambt of het ambt van gerechtsauditeur of griffier vervullen, is daarentegen wat dit betreft niets geregeld. Weliswaar is voor de gerechtsauditeurs en griffiers, ingevolge artikel 39 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, een deel van het (op 31 maart 1994 geldende) Algemeen Rijksambtenarenreglement van overeenkomstige toepassing, maar dit betreft niet hetgeen geregeld is in het huidige hoofdstuk VII. Om ook voor deze (rechterlijke) ambtenaren in verband met de bovenbedoelde voorgenomen organisatiewijzigingen enkele voorzieningen te laten gelden die specifiek betrekking hebben op de personele gevolgen van een reorganisatie, worden in dit besluit enkele flankerende maatregelen opgenomen ter aanvulling van de bestaande rechtspositionele regelingen.

Dit besluit bevat ten eerste de verplichting om een met rechtspraak belast lid, een gerechtsauditeur of een griffier, voor wie als gevolg van een reorganisatie geen ambt voorhanden is waarin hij is benoemd of geplaatst, een passend ambt aan te bieden (artikel 2); voor degenen die niet voor het leven zijn benoemd dient dit ter voorkoming van reorganisatieontslag. Ten tweede biedt dit besluit de gelegenheid om een met rechtspraak belast lid, een gerechtsauditeur of een griffier om-, her- of bij te scholen, dit onder meer ter vergroting van zijn kansen op benoeming of plaatsing (artikel 3). Een belangrijk deel van de artikelen strekt ertoe om de benoeming of plaatsing in een ander ambt, al dan niet met wijziging van de standplaats, of een zelfde ambt met een andere standplaats, door middel van financiële maatregelen te vergemakkelijken (artikelen 4, 5, 7 en 8); het gaat hierbij onder meer om gunstiger vergoedingsregelingen voor verplaatsings- en reiskosten, een salarisgarantie bij benoeming of plaatsing in een lager bezoldigd ambt, en het toekennen van een extra periodiek bij horizontale mobiliteit. Voorts behelst het besluit de toekenning van een diensttijdgratificatie bij (reorganisatie)ontslag (artikel 6), een hardheidsclausule (artikel 10) en de mogelijkheid om nadere regels in sociale plannen vast te leggen (artikel 9).

Het besluit vindt zijn delegatiegrondslag in artikel 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Voor degenen die bij de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, het College van beroep studiefinanciering en de Tariefcommissie een rechterlijk ambt of het ambt van gerechtsauditeur of griffier vervullen, is het bij en krachtens dit artikel bepaalde overeenkomstig toepasselijk. Over de inhoud van de regeling is de in artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bedoelde overeenstemming met de Sectorcommissie rechterlijke macht bereikt.

1.2. Financiële gevolgen

Aan dit besluit zijn geen zelfstandige financiële gevolgen verbonden. De financiële consequenties vloeien rechtstreeks voort uit en houden verband met de afzonderlijke reorganisaties binnen de rechterlijke organisatie, die met personele gevolgen voor rechterlijke ambtenaren gepaard gaan. In de afzonderlijke reorganisatietrajecten zal daarom een budget voor de toepassing van het Sociaal beleidskader reorganisaties zittende magistratuur bestemd worden, waarvan de omvang afhankelijk is van de te verwachten en beoogde personele gevolgen en het aantal van de daarbij betrokken rechterlijke ambtenaren.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

Het begrip rechterlijk ambtenaar kent in dit besluit een strekking die afwijkt van die in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Onder «rechterlijk ambtenaar» worden in dit geval begrepen degenen die bij een kantongerecht, een arrondissementsrechtbank of een gerechtshof een rechterlijk ambt of het ambt van gerechtsauditeur of griffier vervullen. Daarmee wordt bereikt dat dit besluit niet van toepassing is op de leden van de rechterlijke macht die niet betrokken zijn bij een van de hierboven toegelichte voorgenomen reorganisaties binnen de rechterlijke organisatie (zoals de rechterlijke ambtenaren werkzaam bij het openbaar ministerie). Daarnaast is dit besluit van overeenkomstige toepassing op de met rechtspraak belaste leden, de gerechtsauditeurs en de griffiers van de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, het College van beroep studiefinanciering en de Tariefcommissie. Dit volgt uit de artikelen 4, 15 en 16 van de Beroepswet, de artikelen 5, 16 en 17 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, de artikelen 109a en 112 van de Wet op de studiefinanciering en artikel 4 van de Tariefcommissiewet.

Onder het begrip reorganisatie wordt in dit besluit verstaan: een op de wet gebaseerde wijziging van de organisatiestructuur, omvang of taakinhoud van het gerecht (een opheffing van het gerecht daaronder begrepen), waaraan personele consequenties zijn verbonden. Voor een met rechtspraak belast lid, een gerechtsauditeur of een griffier van de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, het College van beroep studiefinanciering of de Tariefcommissie betekent de overeenkomstige toepassing van dit besluit dat onder reorganisatie uiteraard een op de wet gebaseerde wijziging van de organisatiestructuur, omvang of taakinhoud, met daaraan verbonden personele gevolgen, van het betrokken college wordt verstaan. Indien zich bij een van de genoemde gerechten organisatorische wijzigingen voordoen, die niet op de wet zijn gebaseerd, vindt dit besluit derhalve geen toepassing.

Artikel 2

Aan een rechterlijk ambtenaar, die in het kader van een reorganisatie zijn ambt opgeheven of de taakinhoud van zijn ambt wezenlijk veranderd ziet worden en niet tegelijkertijd is benoemd of geplaatst in een passend ambt, wordt binnen achttien maanden ten minste een keer een passend ambt aangeboden. Het behoort overigens tot de mogelijkheden om een betrokken rechterlijk ambtenaar ook na deze termijn een passend ambt aan te bieden; dit kan, als het om voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren gaat, zelfs onvermijdelijk zijn. De gerechtsauditeurs en de griffiers, die in tegenstelling tot de met rechtspraak belaste leden van de gerechten niet voor het leven zijn benoemd, zijn gehouden zelf ook mee te werken aan het vinden van een passend ambt. Van een wezenlijke verandering van de taakinhoud van een ambt is in zijn algemeenheid sprake als deze voor ten minste een derde deel afwijkt van de oorspronkelijke taakinhoud. Het toepassingsbereik van dit artikel is beperkt tot de rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld of aangewezen voor het verrichten van een volledige of gedeeltelijke taak.

Artikel 3

Een rechterlijk ambtenaar kan in het kader van een reorganisatie, al dan niet op eigen verzoek, in aanmerking worden gebracht voor om-, her- of bijscholing. Hiertoe kan bijvoorbeeld aanleiding bestaan om het functioneren in een nieuw ambt te bevorderen of om het vinden van een passend ambt te vergemakkelijken. Het vaststellen van een opleidingsplan vindt telkens plaats in overleg tussen de functionele autoriteit en de rechterlijk ambtenaar.

Artikelen 4 en 5

Deze artikelen behelzen enkele voorzieningen voor rechterlijke ambtenaren die in het kader van een reorganisatie benoemd of geplaatst worden in een ambt met een andere standplaats dan het oorspronkelijke ambt. Rechterlijke ambtenaren die in verband hiermee een verhuisplicht krijgen opgelegd, dan wel binnen twee jaar na wijziging van de standplaats vrijwillig verhuizen omdat de nieuwe standplaats ten minste 50 kilometer verwijderd is van de oorspronkelijke standplaats of woonplaats, hebben aanspraak op een viertal tegemoetkomingen. Dit zijn a. een bedrag van f 24 000,– bruto ter tegemoetkoming in de kosten die verband houden met de verplaatsing (vergelijkbaar met en onder dezelfde voorwaarden als de functieverplaatsingstoelage ex artikel 49n van het Algemeen Rijksambtenarenreglement), b. een verhuiskostenvergoeding, c. een gunstiger vergoeding van de op het woon-werkverkeer betrekking hebbende reiskosten die tot aan de verhuizing worden gemaakt, en d. een gunstiger vergoeding van de pensionkosten die gemaakt worden tot aan de verhuizing omdat het heen en weer reizen redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Voor rechterlijke ambtenaren, die vanwege hun verplaatsing te maken krijgen met een toename van de afstand tussen woon- en standplaats met ten minste 10 kilometer en niet verhuizen in verband met die verplaatsing, bestaat aanspraak op dezelfde gunstiger vergoeding van in verband met woon-werkverkeer gemaakte reiskosten, zij het met een termijn van ten hoogste zes in plaats van ten hoogste twee jaar. Benadrukt zij nog dat van toekenning van een reiskostenvergoeding op basis van deze artikelen geen sprake zal zijn, indien de standplaats van een rechterlijk ambtenaar weliswaar wijzigt maar de plaats van tewerkstelling ongewijzigd blijft. Het toepassingsbereik van deze artikelen is beperkt tot de rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld of aangewezen voor het verrichten van een volledige of gedeeltelijke taak, met dien verstande dat rechterlijke ambtenaren die zijn aangewezen om tijdelijk een volledige of gedeeltelijke taak te vervullen geen aanspraak hebben op de tegemoetkoming in de verplaatsingskosten en de verhuiskostenver- goeding, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen a en b.

Artikel 6

De rechterlijk ambtenaar, aan wie in het kader van een reorganisatie ontslag wordt verleend, heeft aanspraak op een diensttijdgratificatie ter grootte van een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van een gratificatie bij ambtsjubileum als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. Volledigheidshalve wijs ik erop dat de gratificatie alleen wordt toegekend als wordt voldaan aan de in artikel 79 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement opgenomen voorwaarden voor toekenning.

Artikel 7

De rechterlijk ambtenaar die in zijn nieuwe ambt normaliter een lager salaris zou genieten dan in zijn oorspronkelijke ambt, blijft in zijn nieuwe ambt het salaris behorende bij het oorspronkelijke ambt genieten. Hij blijft derhalve ingepast in de aan het oorspronkelijke ambt verbonden salarisschaal.

Artikel 8

Aan de rechterlijk ambtenaar, die hetzelfde ambt in een andere standplaats gaat bekleden, wordt een extra periodiek in de voor hem geldende salarisschaal dan wel, indien hij het aan dat ambt verbonden maximum salaris geniet (bijvoorbeeld omdat de salariscategorie behorende zijn ambt slechts een trede kent), een eenmalige gratificatie toegekend. Hetzelfde geldt indien de rechterlijk ambtenaar voor ten minste twee jaar in een andere functie binnen de rijksoverheid wordt gedetacheerd. Dit betreft een verruiming van het bepaalde in artikel 15 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Artikel 9

Dit artikel maakt het mogelijk om voor een of meer specifieke reorganisaties als bedoeld in artikel 1 van dit besluit bij ministeriële regeling nadere regels in een sociaal plan vast te leggen.

Artikel 10

Dit artikel betreft een hardheidsclausule.

Artikel 11

De datum van inwerkingtreding wordt bij koninklijk besluit bepaald. Hierbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de data waarop de wetsvoorstellen, waarin de hierboven bedoelde reorganisaties (modernisering van organisatie van gerechten; opheffing College van beroep studiefinanciering en Tariefcommissie) worden geregeld, beoogd worden in werking te treden. Het besluit kent een werkingsduur van vijf jaar. De voorzieningen die op basis van dit besluit worden getroffen blijven uiteraard ook na het vervallen van dit besluit in stand.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 juni 2000, nr. 111.

Naar boven