Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2000, 186 | Beschikking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2000, 186 | Beschikking |
De Minister van Justitie,
Gelet op artikel VII van de wet van 3 juni 1999, Stb. 260;
Besluit:
de tekst van de Elektriciteitswet 1998, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 3 juni 1999, Stb. 260, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Uitgegeven de elfde mei 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
b. aansluiting: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau;
c. afnemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die beschikt over een aansluiting op een net;
d. beschermde afnemer: een afnemer die beschikt over een aansluiting op een net met:
1°. een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3•80 A en een beschikbaar gesteld elektrisch vermogen van ten hoogste 2 MW per aansluiting gedurende de periode tot en met 31 december 2001, of
2°. een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3•80 A gedurende de periode tot en met 31 december 2006;
e. directeur van de dienst: de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet, bedoeld in artikel 5, tweede lid;
f. leverancier: een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het leveren van elektriciteit;
g. producent: een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het opwekken van elektriciteit;
h. handelaar: een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het sluiten van overeenkomsten betreffende de koop en verkoop van elektriciteit;
i. net: één of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer;
j. landelijk hoogspanningsnet: het net, bedoeld in artikel 10, eerste lid;
k. netbeheerder: een vennootschap die op grond van artikel 10, 13 of 14 is aangewezen voor het beheer van een of meer netten;
l. vergunninghouder: een houder van een leveringsvergunning als bedoeld in artikel 54;
m. richtlijn: richtlijn nr. 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PbEG 1997, L27);
n. notificatierichtlijn: richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204);
o. programmaverantwoordelijkheid: de verantwoordelijkheid van afnemers, niet zijnde beschermde afnemers, en vergunninghouders om programma's met betrekking tot de productie, het transport en het verbruik van elektriciteit op te stellen of te doen opstellen ten behoeve van de netbeheerders en zich met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, te gedragen overeenkomstig die programma's;
p. systeemdiensten: de diensten die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uitvoert om het transport van elektriciteit over alle netten op een veilige en doelmatige wijze te waarborgen, om grootschalige onderbrekingen van het transport van elektriciteit op te lossen, en om de energiebalans op alle netten te handhaven of te herstellen;
q. black-start-voorziening: de voorziening die benodigd is om bij een spanningsloos net de eigen energievoorziening van een productielocatie onder spanning te brengen, waarna de productie van elektriciteit kan worden hervat;
r. verwant bedrijf: een verbonden onderneming in de zin van artikel 41 van de zevende richtlijn nr. 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, derde lid, sub g, van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening of een geassocieerde onderneming in de zin van artikel 33, eerste lid, daarvan of een onderneming die aan dezelfde aandeelhouders toebehoort.
2. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt als afnemer, niet zijnde een beschermde afnemer, beschouwd een organisatorische eenheid die zich in hoofdzaak bezig houdt met het openbaar vervoer per trein, metro, tram of trolley, met het beheer van de openbare verlichting of van verkeersregelinstallaties, dan wel met riolering, bemaling, waterzuivering of transport en distributie van water, mits:
a. deze eenheid daarbij uitsluitend ingevolge de technische aard van de bedrijfsuitoefening beschikt over verscheidene aansluitingen,
b. het totale aan de eenheid voor die bedrijfsuitoefening beschikbaar gestelde vermogen meer bedraagt dan 2 MW en
c. de bedrijfsuitoefening door deze eenheid op fysiek geïntegreerde basis geschiedt.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan de termijn worden gewijzigd waarbinnen een afnemer als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, onder 1° of onder 2°, wordt beschouwd als beschermde afnemer.
1. Onze Minister stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een energierapport vast dat richting geeft aan van rijkswege in de eerstvolgende vier jaar te nemen beslissingen voor zover daarbij het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening in beschouwing moet of kan worden genomen. Bij de voorbereiding van een energierapport betrekt Onze Minister de naar zijn oordeel bij de te behandelen onderwerpen meest belanghebbende bestuursorganen, instellingen en organisaties.
2. Voor zover het energierapport onderdelen betreft die tot de verantwoordelijkheid behoren van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, wordt het rapport vastgesteld na overleg met voornoemde minister.
3. Het energierapport bevat ten minste:
a. een analyse van de ontwikkelingen op de nationale en internationale energiemarkt en de effecten daarvan op een betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functionerende energiehuishouding;
b. een analyse van veranderingen in het gebruik van energiebronnen voor het opwekken van elektriciteit en van de wijze waarop en de mate waarin zich een duurzame energiehuishouding ontwikkelt;
c. een analyse van de ontwikkeling van de marktwerking in de energievoorziening;
d. een overzicht van de beoogde resultaten inzake de bevordering van een betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functionerende energiehuishouding en van de wijzen waarop die resultaten in de desbetreffende periode van vier jaar zullen worden nagestreefd;
e. een analyse van overige aspecten die van belang kunnen zijn in het kader van het energiebeleid in het algemeen.
1. Zodra het energierapport is vastgesteld, doet Onze Minister hiervan mededeling door het rapport aan de beide kamers der Staten-Generaal over te leggen.
2. Onze Minister maakt de vaststelling van het energierapport bekend in de Staatscourant en geeft daarbij aan op welke wijze kennis kan worden gekregen van de inhoud van het energierapport.
1. Het energierapport geldt met ingang van een bij besluit van Onze Minister vast te stellen tijdstip.
2. Het besluit wordt niet eerder genomen dan acht weken nadat het energierapport op grond van artikel 3, eerste lid, is overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.
3. Indien door of namens een der kamers der Staten-Generaal binnen acht weken nadat het energierapport is overgelegd, te kennen wordt gegeven dat zij over het energierapport in het openbaar wil beraadslagen, wordt het besluit niet eerder genomen dan zes maanden na de overlegging van het energierapport, dan wel, indien de beraadslagingen op een eerder tijdstip zijn beëindigd, na die beraadslagingen.
1. Er is een Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet, die als kamer deel uitmaakt van de Nederlandse mededingingsautoriteit.
2. Aan het hoofd van de dienst staat een directeur.
3. De dienst heeft tot taak werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de uitvoering van deze wet alsmede van het toezicht op de naleving van deze wet.
4. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van de directeur van de dienst aangewezen ambtenaren van de dienst.
5. Van een besluit als bedoeld in het vierde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1. De directeur van de dienst oefent de hem in deze wet toegekende taken en bevoegdheden uit onder verantwoordelijkheid van Onze Minister.
2. Alvorens Onze Minister een aanwijzing geeft met betrekking tot de uitoefening van in deze wet aan de directeur van de dienst toegekende bevoegdheden, stelt hij de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit in de gelegenheid zijn zienswijze over het voornemen daartoe kenbaar te maken.
3. Onze Minister legt algemene aanwijzingen aan de directeur van de dienst met betrekking tot de uitoefening van de hem in deze wet toegekende bevoegdheden vast in beleidsregels.
4. De bekendmaking van de beleidsregels geschiedt door plaatsing in de Staatscourant.
1. De directeur van de dienst kan van een producent, een leverancier, een handelaar of een netbeheerder de gegevens en inlichtingen verlangen die hij nodig heeft voor uitvoering van de hem in deze wet opgedragen taken.
2. Degene aan wie een verzoek is gedaan om gegevens en inlichtingen te verstrekken, is verplicht binnen de door de directeur van de dienst gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
3. Gegevens of inlichtingen omtrent een producent, een leverancier, een handelaar of een netbeheerder, welke in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van deze wet zijn verkregen, mogen uitsluitend voor de toepassing van deze wet worden gebruikt.
De directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van in deze wet aan de directeur van de dienst toegekende taken en bevoegdheden waarbij naar het oordeel van de directeur-generaal uitleg kan of moet worden gegeven aan begrippen die worden gehanteerd bij de toepassing van de Mededingingswet.
1. De directeur van de dienst brengt jaarlijks vóór 1 mei aan Onze Minister verslag uit over de werkzaamheden van de dienst in het daaraan voorafgaande jaar.
2. Onze Minister brengt het verslag, vergezeld van zijn bevindingen daaromtrent, vóór 1 juli daaropvolgend ter kennis van de beide kamers van de Staten-Generaal.
1. Het landelijk hoogspanningsnet omvat de netten die bestemd zijn voor transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 220 kV of hoger en die als zodanig worden bedreven, alsmede de landsgrensoverschrijdende netten op een spanningsniveau van 500 V of hoger.
2. De rechtspersoon die een recht van gebruik heeft van meer dan de helft van de totale circuitlengte van het landelijk hoogspanningsnet wijst, na overleg met de andere rechtspersonen die een recht van gebruik hebben van dat net, voor het beheer van dat net een naamloze of besloten vennootschap als netbeheerder aan.
3. Een rechtspersoon die een recht van gebruik heeft van een ander net dan het landelijk hoogspanningsnet, wijst voor het beheer van dat net een of meer naamloze of besloten vennootschappen als netbeheerder aan.
4. Onverminderd artikel 14, eerste en tweede lid, geldt een aanwijzing als bedoeld in het tweede of derde lid voor een periode van tien jaar, te rekenen vanaf de dag waarop Onze Minister heeft ingestemd met de aanwijzing op grond van artikel 12, tweede lid.
1. Een producent of een leverancier wordt niet aangewezen als netbeheerder.
2. De statuten van de netbeheerder bevatten in ieder geval:
a. de instelling van een raad van commissarissen;
b. de bepaling dat de leden van het bestuur en de meerderheid van de leden van de raad van commissarissen direct noch indirect binding hebben met een producent, een leverancier of een aandeelhouder van de netbeheerder;
c. de bepaling dat aan de goedkeuring van de raad van commissarissen ten minste zijn onderworpen de besluiten van het bestuur van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 164, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en
d. de bepaling dat de aandeelhouders van de netbeheerder zich onthouden van iedere bemoeiing met de uitvoering van de werkzaamheden die op grond van artikel 16, eerste of tweede lid, aan een netbeheerder zijn opgedragen.
3. De statuten van de rechtspersoon die voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet wordt aangewezen, bevatten in aanvulling op het tweede lid de bepaling dat een lid van de raad van commissarissen niet wordt benoemd dan nadat de Minister van Economische Zaken heeft ingestemd met het voornemen tot benoeming.
1. De netbeheerder meldt aan Onze Minister onverwijld na zijn aanwijzing zijn naam en adres en de naam en het adres van zijn aandeelhouders en zendt aan de minister een beschrijving van het net dat door hem zal worden beheerd. Ten minste eenmaal per jaar meldt hij aan Onze Minister iedere wijziging van de namen of adressen en zendt hij hem een beschrijving van de wijziging van het net dat door hem wordt beheerd.
2. De aanwijzing behoeft de instemming van Onze Minister. De minister onthoudt zijn instemming of kan voorschriften verbinden aan de instemming, indien niet is voldaan aan artikel 11 of indien de aangewezen netbeheerder in onvoldoende mate in staat zal zijn aan een verplichting als bedoeld in artikel 7 te voldoen, een taak als bedoeld in artikel 16, eerste of tweede lid, uit te voeren dan wel een verbod als bedoeld in artikel 17 of 18 na te leven.
3. Indien Onze Minister voorschriften verbindt aan zijn instemming, strekken deze er slechts toe de geconstateerde tekortkomingen, bedoeld in het tweede lid, weg te nemen.
1. Indien een rechtspersoon als bedoeld in artikel 10, tweede of derde lid, in gebreke blijft met het aanwijzen van een netbeheerder binnen twaalf weken na het in werking treden van dit artikel, binnen vier weken na de aanleg van een net dan wel onverwijld na het intrekken of vervallen van een eerdere aanwijzing, wijst Onze Minister een naamloze of besloten vennootschap aan als netbeheerder van dat net.
2. Indien Onze Minister vaststelt dat niet meer voldaan wordt aan artikel 11 of indien Onze Minister vaststelt dat een netbeheerder in onvoldoende mate in staat is of zal zijn om aan een verplichting als bedoeld in artikel 7 te voldoen, om een taak als bedoeld in artikel 16, eerste of tweede lid, uit te voeren of om een verbod als bedoeld in artikel 17 of 18 na te leven, kan hij de desbetreffende netbeheerder opdragen door hem noodzakelijk geachte voorzieningen te treffen.
3. Indien de netbeheerder niet voldoet aan een opdracht als bedoeld in het tweede lid, kan Onze Minister de aanwijzing van de desbetreffende netbeheerder vervangen door een aanwijzing van een andere naamloze of besloten vennootschap als netbeheerder.
1. Een rechtspersoon als bedoeld in artikel 10, tweede of derde lid, kan met inachtneming van een redelijke termijn de aanwijzing als netbeheerder vervangen door een aanwijzing van een andere naamloze of besloten vennootschap als netbeheerder.
2. In geval van fusie, splitsing, ontbinding of faillissement van de vennootschap die als netbeheerder is aangewezen, vervalt de aanwijzing als netbeheerder van rechtswege en wijzen de rechtspersonen, bedoeld in artikel 10, tweede en derde lid, onverwijld een naamloze of besloten vennootschap als netbeheerder aan. Deze vennootschap kan dezelfde zijn als de vennootschap die daarvoor als netbeheerder was aangewezen.
3. De rechtspersonen, bedoeld in artikel 10, tweede en derde lid, wijzen voor afloop van de periode, bedoeld in artikel 10, vierde lid, een naamloze of besloten vennootschap als netbeheerder aan voor de daarop aansluitende periode. Deze vennootschap kan dezelfde zijn als de vennootschap die daarvoor als netbeheerder was aangewezen.
4. De artikelen 10 tot en met 13 zijn van overeenkomstige toepassing op de aanwijzing als netbeheerder, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.
1. Het gebod, bedoeld in artikel 10, derde lid, geldt niet voor zover het een net betreft met een spanningsniveau van ten hoogste 0,4 kV en een verbruik van ten hoogste 0,1 GWh per jaar, en een ander dan een leverancier of een netbeheerder een recht van gebruik heeft van dat net.
2. Onze Minister kan op aanvraag aan de rechtspersoon, bedoeld in artikel 10, derde lid, een ontheffing verlenen van het gebod, bedoeld in dat lid, voor zover het een net betreft waarop een beperkt aantal andere natuurlijke personen of rechtspersonen dan die rechtspersoon zijn aangesloten en:
a. het net bestemd is om die rechtspersoon te voorzien van elektriciteit dan wel om het centrale bedrijfsproces van die rechtspersoon te ondersteunen, of
b. het net bestemd is om een aantal samenwerkende rechtspersonen te voorzien van elektriciteit en de samenwerking van deze rechtspersonen een betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functionerende energiehuishouding in hun vestigingen ten doel heeft, of
c. ten aanzien van het net kwaliteitseisen van toepassing zijn die in betekenende mate afwijken van de voorwaarden die de directeur van de dienst op grond van artikel 36 heeft vastgesteld, of
d. die rechtspersoon geen netbeheerder is en niet in een groepsmaatschappij met een netbeheerder verbonden is en hij:
1°. een overeenkomst zal sluiten met de netbeheerder van het net waarop zijn net is aangesloten om te waarborgen dat de uitvoering van de taken van die netbeheerder niet wordt belemmerd en
2°. degene die daarom verzoekt zal voorzien van een aansluiting op het desbetreffende net dan wel een aanbod zal doen om met gebruikmaking van het desbetreffende net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren met inachtneming van redelijke tarieven en voorwaarden alsmede van de voorschriften, bedoeld in het derde lid.
3. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 16, eerste lid, en met betrekking tot de tarieven en andere voorwaarden die daarbij gehanteerd moeten worden.
4. Onze Minister kan een ontheffing intrekken indien degene aan wie de ontheffing is verleend:
a. niet langer voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid,
b. in strijd handelt met de voorschriften, bedoeld in het derde lid,
c. bij de aanvraag om een ontheffing onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid.
1. De netbeheerder heeft in het kader van het beheer van de netten in het voor hem krachtens artikel 36 vastgestelde gebied tot taak:
a. de door hem beheerde netten in werking te hebben en te onderhouden;
b. de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen;
c. de netten aan te leggen, te herstellen, te vernieuwen of uit te breiden;
d. voldoende reservecapaciteit voor het transport van elektriciteit aan te houden;
e. op de grondslag van artikel 23 derden te voorzien van een aansluiting op de netten en hun desgevraagd een meter ter beschikking te stellen;
f. op de grondslag van artikel 24 ten behoeve van derden transport van elektriciteit uit te voeren;
g. het bevorderen van de veiligheid bij het gebruik van toestellen en installaties die elektriciteit verbruiken.
2. In aanvulling op de taken, bedoeld in het eerste lid, heeft de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tevens tot taak:
a. technische voorzieningen te treffen en systeemdiensten uit te voeren die nodig zijn om het transport van elektriciteit over alle netten op een veilige en doelmatige wijze te waarborgen;
b. mede ten behoeve van de andere netbeheerders de technische voorzieningen en systeemdiensten, bedoeld onder a, te benutten;
c. op de grondslag van paragraaf 7 van dit hoofdstuk ten behoeve van derden transport van elektriciteit uit te voeren met behulp van het landelijk hoogspanningsnet, voor de uitvoer van die elektriciteit vanuit Nederland naar een afnemer of leverancier in het buitenland, dan wel voor de invoer van die elektriciteit vanuit het buitenland naar een afnemer of leverancier in Nederland;
d. voorzieningen te treffen in verband met de leveringszekerheid.
3. Het is anderen dan de desbetreffende netbeheerder verboden een taak uit te voeren als bedoeld in het eerste of tweede lid, behoudens voor zover het betreft het aanleggen van een landsgrensoverschrijdend net als bedoeld in het zesde lid of het aanleggen, beheren en onderhouden van een net als bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, dan wel ter uitvoering van een procedure als bedoeld in artikel 20, derde lid.
4. Producenten en leveranciers onthouden zich van iedere bemoeiing met de uitvoering van de taken die op grond van het eerste of tweede lid aan een netbeheerder zijn opgedragen.
5. Onder behoud van de verantwoordelijkheid van de netbeheerder voor de volledige en juiste uitvoering van zijn taak in het kader van het beheer van de netten, kunnen de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, worden verricht door een rechtspersoon die niet als netbeheerder is aangewezen.
6. Indien een ander dan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een landsgrensoverschrijdend net heeft aangelegd, heeft de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tot taak dat net te beheren met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet. Indien een ander dan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een recht van gebruik heeft van een net dat op grond van artikel 10, eerste lid, behoort tot het landelijk hoogspanningsnet, is hij verplicht aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet alle medewerking te verlenen opdat deze zijn taken op grond van het eerste en tweede lid kan uitvoeren.
Het is de netbeheerder of een rechtspersoon waarin de netbeheerder een deelneming heeft als bedoeld in artikel 24c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, niet toegestaan goederen of diensten waarmee zij in concurrentie treden te leveren, tenzij het betreft het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van:
a. de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 16, eerste of tweede lid, voor zichzelf, voor andere netbeheerders of voor anderen die een recht van gebruik van een net hebben;
b. de aanleg, het beheer of het onderhoud van leidingen buiten gebouwen voor het transport van gas, warmte, koude of water; of
c. het ter beschikking stellen en houden van netten ten behoeve van het gebruik van daarmee verbonden zaken door derden.
1. Indien een met de netbeheerder in een groep verbonden groepsmaatschappij in de zin van artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek activiteiten verricht die de netbeheerder op grond van artikel 17 niet zelf mag verrichten, mag de netbeheerder of een rechtspersoon waarin de netbeheerder een deelneming heeft als bedoeld in artikel 17 een dergelijke groepsmaatschappij niet bevoordelen boven anderen waarmee een dergelijke groepsmaatschappij in concurrentie treedt, of anderszins voordelen toekennen die verder gaan dan in normaal handelsverkeer gebruikelijk is.
2. Als bevoordelen van een groepsmaatschappij als bedoeld in het eerste lid of het toekennen van voordelen die verder gaan dan in normaal handelsverkeer gebruikelijk is, worden in ieder geval aangemerkt:
a. het verstrekken van gegevens aan een groepsmaatschappij over afnemers, niet zijnde beschermde afnemers, die een verzoek als bedoeld in artikel 23 of 24 hebben gedaan;
b. het leveren van goederen of diensten aan een groepsmaatschappij tegen een vergoeding die lager is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten, of
c. het toestaan van het gebruik door een groepsmaatschappij van de naam en het beeldmerk van de netbeheerder op een wijze waardoor verwarring bij het publiek te duchten is over de herkomst van goederen of diensten.
3. De netbeheerder voegt bij zijn jaarrekening een verklaring waaruit blijkt dat de financiële verhouding tussen de netbeheerder en de groepsmaatschappijen, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de in het eerste lid gestelde eisen. De netbeheerder legt een exemplaar van zijn jaarrekening, de daartoe behorende toelichting en de daarbij gevoegde verklaring voor een ieder ter inzage in al zijn kantoren en zendt een exemplaar daarvan aan de directeur van de dienst.
De netbeheerder gebruikt aan hem verstrekte gegevens over beschermde afnemers uitsluitend voor het uitvoeren van in deze wet aan de netbeheerder opgedragen taken, met dien verstande dat deze gegevens mede kunnen worden gebruikt voor het ten behoeve van de vergunninghouder innen van de vergoeding voor het leveren van elektriciteit.
1. Een net dat door een netbeheerder is of wordt aangelegd, hersteld, vernieuwd of uitgebreid in het voor hem op grond van de artikelen 31, eerste lid, onderdeel d, en 36 vastgestelde gebied, wordt voor de toepassing van de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht aangemerkt als openbaar werk van algemeen nut.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot daarbij aan te wijzen gebieden regels worden gesteld over de wijze waarop, gelet op het belang van een betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functionerende energiehuishouding, een afweging wordt gemaakt met betrekking tot de aanleg van een net en de aanleg van leidingen voor het transport van gas of warmte.
3. De maatregel, bedoeld in het tweede lid, kan inhouden dat een net slechts wordt aangelegd en een vergunning als bedoeld in artikel 54 slechts wordt verleend als resultaat van een openbare procedure waarin gegadigden op een te plaatsen opdracht kunnen inschrijven met een aanbieding voor de aanleg van een net of van leidingen voor het transport van gas of warmte.
1. De netbeheerder verschaft de directeur van de dienst eenmaal in elke twee jaar zo nauwkeurig mogelijke ramingen van de totale behoefte aan capaciteit voor het transport van elektriciteit over de door hem beheerde netten in het eerste tot en met het zevende jaar na het jaar, waarin de ramingen worden vastgesteld. Hij vermeldt daarbij de gemaakte vooronderstellingen en brengt de van belang zijnde onderscheidingen aan.
2. Tevens geeft de netbeheerder op basis van de ramingen aan op welke wijze hij in het eerste tot en met het zevende jaar na het jaar, waarin de ramingen worden vastgesteld, zal voorzien in de totale behoefte aan capaciteit voor het transport van elektriciteit over de door hem beheerde netten.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van de inhoud van de ingevolge het eerste en tweede lid te verschaffen gegevens.
1. Indien naar het oordeel van de directeur van de dienst uit de gegevens, bedoeld in artikel 21, of anderszins blijkt dat een netbeheerder in onvoldoende mate of op een ondoelmatige wijze kan of zal kunnen voorzien in de totale behoefte aan capaciteit voor het transport van elektriciteit over de door hem beheerde netten, meldt hij zulks na overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de beheerder van het desbetreffende net aan Onze Minister.
2. Nadat hij een melding heeft ontvangen, kan Onze Minister aan de desbetreffende netbeheerder opdragen voorzieningen te treffen teneinde zeker te stellen dat het transport van elektriciteit in voldoende mate of op een doelmatige wijze plaatsvindt met inachtneming van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
3. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de opdracht, bedoeld in het tweede lid.
1. De netbeheerder is verplicht degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in overeenstemming zijn met de paragrafen 5 en 6 van dit hoofdstuk.
2. De netbeheerder onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt.
1. De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in overeenstemming zijn met de paragrafen 5 en 6 van dit hoofdstuk.
2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover de netbeheerder voor het gevraagde transport redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft, met inachtneming van artikel 25.
3. De netbeheerder onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt.
1. Het is de netbeheerder verboden capaciteit op het door hem beheerde net bij voorrang te bestemmen voor een verzoeker, tenzij dit strekt ter uitvoering van:
a. noodzakelijk transport van elektriciteit in het kader van onderlinge hulp en bijstand ten behoeve van de instandhouding van de integriteit van de netten;
b. een besluit van Onze Minister als bedoeld in artikel 100, tweede lid, dan wel
c. een besluit van de directeur van de dienst als bedoeld in artikel 26.
2. Indien de capaciteit voor het transport van elektriciteit op een net te beperkt is om alle verzoeken om transport op een bepaald tijdstip volledig te kunnen uitvoeren, voert de netbeheerder in ieder geval het transport uit dat noodzakelijk is ten behoeve van onderlinge hulp en bijstand of dat wordt verzocht door degene ten behoeve van wie op grond van artikel 26 of 100, tweede lid, bij voorrang capaciteit voor het transport van elektriciteit is bestemd, voor zover dat verzoek de voor hem bestemde capaciteit niet te boven gaat.
1. De directeur van de dienst kan op aanvraag besluiten dat capaciteit voor het transport van elektriciteit tot een door hem te bepalen omvang en voor een door hem te bepalen tijdsduur bij voorrang wordt bestemd voor door hem aan te geven verzoekers om transport van elektriciteit, indien
a. de aanvraag betrekking heeft op een landsgrensoverschrijdend net als bedoeld in artikel 16, zesde lid, of
b. het bij voorrang bestemmen van capaciteit voor het transport van elektriciteit bijdraagt aan een goede marktwerking op de elektriciteitsmarkt.
2. Bij het nemen van het besluit, bedoeld in het eerste lid, kan de directeur van de dienst voorwaarden en tarieven voor het transport van elektriciteit vaststellen die afwijken van de voorwaarden en tarieven, vastgesteld op grond van de artikelen 36 en 41.
3. De directeur van de dienst neemt het besluit, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met inachtneming van het belang dat landsgrensoverschrijdende netten op een economisch verantwoorde wijze worden aangelegd en geëxploiteerd, van het belang dat derden eveneens toegang hebben tot het desbetreffende landsgrensoverschrijdende net en van het belang dat het landsgrensoverschrijdende handelsverkeer wordt bevorderd.
4. Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van het net, bedoeld in artikel 100, eerste lid.
5. Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.
De gezamenlijke netbeheerders zenden aan de directeur van de dienst een voorstel met betrekking tot de tariefstructuren dat de elementen en wijze van berekening beschrijft van het tarief waarvoor afnemers zullen worden aangesloten op een net, van het tarief waarvoor transport van elektriciteit, met inbegrip van de invoer, uitvoer en doorvoer van elektriciteit, ten behoeve van afnemers zal worden uitgevoerd en van het tarief waarvoor de systeemdiensten zullen worden verricht en de energiebalans wordt gehandhaafd.
1. Het tarief waarvoor afnemers zullen worden aangesloten op een net heeft uitsluitend betrekking op:
a. het verbreken van het net van de desbetreffende netbeheerder om een fysieke verbinding van de installatie van een afnemer met dat net tot stand te brengen,
b. het installeren van voorzieningen om het net van de desbetreffende netbeheerder te beveiligen en beveiligd te houden en
c. het tot stand brengen en in stand houden van een verbinding tussen de plaats waar het net verbroken is en de voorzieningen om het net te beveiligen.
2. Het tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt in rekening gebracht bij iedere afnemer die door een netbeheerder wordt aangesloten op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder.
1. Het tarief waarvoor transport van elektriciteit zal worden uitgevoerd ten behoeve van afnemers, heeft betrekking op de ontvangst van elektriciteit door een afnemer, ongeacht de plaats van opwekking van de elektriciteit en van de aansluiting waar de elektriciteit op het Nederlandse net is gebracht, of op het invoeden van elektriciteit door een afnemer, ongeacht de plaats van ontvangst van de elektriciteit.
2. Het tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt in rekening gebracht bij iedere afnemer die een aansluiting heeft op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder.
3. Onze Minister stelt vóór 1 juli 1999 de tariefdrager vast voor het transportafhankelijke element van het tarief, bedoeld in het eerste lid. Het transportonafhankelijke element van het tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een bedrag in guldens.
4. In aanvulling op het bepaalde bij of krachtens het eerste, tweede en derde lid, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot het tarief waarvoor transport van elektriciteit zal worden uitgevoerd ten behoeve van bij die maatregel aan te geven afnemers dan wel voor daarbij te omschrijven transport van elektriciteit.
1. Het tarief voor het verrichten van de systeemdiensten heeft betrekking op:
a. het reservevermogen en regelvermogen,
b. de black-start-voorzieningen en
c. de overige systeemdiensten.
2. Het tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt in rekening gebracht bij iedere afnemer die elektriciteit verbruikt en een aansluiting heeft op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder.
3. Het tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een bedrag per verbruikte hoeveelheid elektriciteit in kWh.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het tarief, bedoeld in het eerste lid, in rekening wordt gebracht bij de afnemer, bedoeld in het tweede lid, en bij iedere afnemer die een hoeveelheid elektriciteit opwekt en op het net invoedt, dan wel verbruikt op de eigen installatie. In dat geval wordt het tarief uitgedrukt in een bedrag per opgewekte dan wel verbruikte hoeveelheid elektriciteit in kWh.
1. De gezamenlijke netbeheerders zenden aan de directeur van de dienst een voorstel voor de voorwaarden met betrekking tot:
a. de wijze waarop netbeheerders en afnemers alsmede netbeheerders zich jegens elkaar gedragen ten aanzien van het in werking hebben van de netten, het voorzien van een aansluiting op het net en het uitvoeren van transport van elektriciteit over het net,
b. de wijze waarop netbeheerders en afnemers alsmede netbeheerders zich jegens elkaar gedragen ten aanzien van het meten van gegevens betreffende het transport van elektriciteit en de uitwisseling van meetgegevens,
c. de wijze waarop de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet enerzijds en afnemers en de overige netbeheerders anderzijds zich jegens elkaar gedragen ten aanzien van de systeemdiensten,
d. de gebiedsindeling van de netbeheerders,
e. de regeling van de samenwerking tussen de netbeheerders ten aanzien van de uitvoering van de taken, bedoeld in de onderdelen a, b en c, alsmede ten behoeve van het waarborgen van het netbeheer van alle netten en het transport van elektriciteit in buitengewone omstandigheden,
f. de kwaliteitscriteria waaraan netbeheerders moeten voldoen met betrekking tot hun dienstverlening, welke in ieder geval betrekking hebben op te hanteren technische specificaties, het verhelpen van storingen in het transport van elektriciteit, de klantenservice en het voorzien in compensatie bij ernstige storingen.
2. In de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden in ieder geval de voorwaarden opgenomen met betrekking tot de programmaverantwoordelijkheid, waarbij wordt bepaald dat de programmaverantwoordelijkheid kan worden overgedragen aan een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, met uitzondering van een netbeheerder.
1. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet of ten minste een derde van het aantal overige netbeheerders kan de gezamenlijke netbeheerders verzoeken een voorstel te doen tot wijziging van de tariefstructuren of de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 27 en 31, onder opgave van de redenen die naar zijn oordeel een dergelijke wijziging noodzakelijk maken.
2. Indien naar zijn oordeel wijziging van de tariefstructuren of de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 27 en 31, noodzakelijk is, zendt de directeur van de dienst een ontwerp van een besluit tot wijziging van de tariefstructuren of de voorwaarden aan de gezamenlijke netbeheerders.
3. In een voorstel of een ontwerp van een besluit tot wijziging van de tariefstructuren of de voorwaarden worden die onderdelen, bedoeld in artikel 27 of 31, opgenomen waarvan wijziging wordt verzocht.
1. De gezamenlijke netbeheerders voeren overleg met representatieve organisaties van partijen op de elektriciteitsmarkt over de voorstellen met betrekking tot de tariefstructuren en de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 27, 31 en 32, eerste lid.
2. In de voorstellen die aan de directeur van de dienst worden gezonden, geven de gezamenlijke netbeheerders aan welke gevolgtrekkingen zij hebben verbonden aan de zienswijzen die de organisaties, bedoeld in het eerste lid, naar voren hebben gebracht.
1. De eerste maal na inwerkingtreding van dit artikel zenden de gezamenlijke netbeheerders de voorstellen met betrekking tot de tariefstructuren of de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 27 en 31, aan de directeur van de dienst binnen vier weken na inwerkingtreding van dit artikel.
2. De gezamenlijke netbeheerders zenden een voorstel met betrekking tot de wijziging van de tariefstructuren of de voorwaarden aan de directeur van de dienst binnen twaalf weken na het tijdstip waarop een verzoek als bedoeld in artikel 32, eerste lid, wordt gedaan.
3. De gezamenlijke netbeheerders kunnen hun zienswijze op een ontwerp van een besluit tot wijziging van de tariefstructuren of de voorwaarden aan de directeur van de dienst kenbaar maken binnen twaalf weken na het tijdstip waarop het ontwerp van het besluit op grond van artikel 32, tweede lid, aan hen is gezonden.
Indien een voorstel als bedoeld in artikel 27, 31 of 32, eerste lid, niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 34, eerste of tweede lid, aan de directeur van de dienst is gezonden, is iedere netbeheerder gerechtigd aan hem een voorstel te zenden met betrekking tot de tariefstructuren of de voorwaarden binnen vier weken na het tijdstip waarop deze termijn is verstreken.
1. De directeur van de dienst stelt de tariefstructuren en voorwaarden vast met inachtneming van:
a. het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders als bedoeld in artikel 27, 31 of 32 en de resultaten van het overleg, bedoeld in artikel 33, eerste lid,
b. het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening,
c. het belang van de bevordering van de ontwikkeling van het handelsverkeer op de elektriciteitsmarkt,
d. het belang van de bevordering van het doelmatig handelen van afnemers en
e. het belang van een goede kwaliteit van de dienstverlening van netbeheerders.
2. De directeur van de dienst stelt de voorwaarden niet vast dan nadat hij zich met inachtneming van artikel 7, tweede lid, van de richtlijn ervan vergewist heeft dat de voorwaarden de interoperabiliteit van de netten garanderen, objectief en niet discriminerend zijn, aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen in ontwerp zijn meegedeeld en de van toepassing zijnde termijnen, bedoeld in artikel 9 van de notificatierichtlijn, zijn verstreken.
3. Indien een voorstel als bedoeld in artikel 27, 31 of 32 naar het oordeel van de directeur van de dienst in strijd is met het belang, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, c, d of e, of met de eisen, bedoeld in het tweede lid, draagt de directeur van de dienst de gezamenlijke netbeheerders op het voorstel onverwijld zodanig te wijzigen dat deze strijd wordt opgeheven. Artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
4. Indien de gezamenlijke netbeheerders niet binnen vier weken het voorstel wijzigen overeenkomstig de opdracht van de directeur van de dienst, bedoeld in het derde lid, stelt de directeur van de dienst de tariefstructuren of de voorwaarden vast onder het aanbrengen van zodanige wijzigingen dat deze in overeenstemming zijn met de belangen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met e, en met de eisen, bedoeld in het tweede lid.
1. Nadat de termijn, bedoeld in artikel 35, is verstreken, stelt de directeur van de dienst de tariefstructuren of de voorwaarden vast met inachtneming van de voorstellen van netbeheerders en van artikel 36, eerste en tweede lid. Indien een voorstel als bedoeld in artikel 35 niet binnen de daarbij aangegeven termijn aan de directeur van de dienst is gezonden, stelt deze de tariefstructuren of de voorwaarden uit eigen beweging vast met inachtneming van artikel 36, eerste en tweede lid.
2. Indien de gezamenlijke netbeheerders niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 34, derde lid, hun zienswijze op een ontwerp van een besluit als bedoeld in datartikellid aan de directeur van de dienst kenbaar maken, stelt deze het besluit tot wijziging van de tariefstructuren of de voorwaarden uit eigen beweging vast met inachtneming van artikel 36, eerste en tweede lid.
1. De tariefstructuren en de voorwaarden treden in werking op een door de directeur van de dienst te bepalen datum en gelden voor onbepaalde tijd.
2. Van de besluiten betreffende de vaststelling van de tariefstructuren en de voorwaarden alsmede de wijziging daarvan wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. Iedere netbeheerder legt een exemplaar van de tariefstructuren en de voorwaarden voor een ieder ter inzage in al zijn vestigingen.
4. Na de vaststelling van de voorwaarden gelden deze als de minimumeisen voor het technisch ontwerp en de exploitatie van installaties en netten, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de richtlijn.
1. Netbeheerders zenden de directeur van de dienst voor 1 november van elk jaar een rapportage omtrent de naleving door hen van de kwaliteitscriteria, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f.
2. De directeur van de dienst vermeldt de bevindingen die hij ontleent aan rapportages als bedoeld in het eerste lid in het verslag, bedoeld in artikel 9.
1. Iedere netbeheerder zendt jaarlijks voor 1 oktober aan de directeur van de dienst met inachtneming van de tariefstructuren, vastgesteld op grond van artikel 36, en gelet op artikel 41 een voorstel met betrekking tot de tarieven die deze netbeheerder ten hoogste mag berekenen voor de aansluiting op een net, of voor het transport van elektriciteit dan wel, indien het de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet betreft, tevens voor het verrichten van de systeemdiensten en het handhaven van de energiebalans.
2. Een voorstel als bedoeld in het eerste lid kan tevens betrekking hebben op een uitzonderlijke en aanmerkelijke investering ter uitbreiding van het door de desbetreffende netbeheerder beheerde net.
1. De directeur van de dienst stelt de tarieven, die kunnen verschillen voor de verschillende netbeheerders, vast met inachtneming van het belang dat door middel van marktwerking ten behoeve van afnemers een doelmatige bedrijfsvoering en kostenverlaging worden bevorderd, en met toepassing van de formule
pt = 1 + cpi – xt100 pt-1, waarbij:
pt = de tarieven die zullen gelden in periode t;
pt-1 = de tarieven die golden in de periode voorafgaand aan periode t;
cpi = de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex (alle huishoudens), berekend uit het quotiënt van deze prijsindex in de vierde maand voorafgaande aan periode t en van deze prijsindex in de zestiende maand voorafgaande aan periode t, zoals deze maandelijks wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek;
xt = de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering door netbeheerders.
2. De directeur van de dienst stelt de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering vast voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar.
3. De directeur van de dienst voert overleg met de gezamenlijke netbeheerders en met representatieve organisaties van partijen op de elektriciteitsmarkt over de vaststelling van de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering en geeft in het besluit tot vaststelling van die korting aan welke gevolgtrekkingen hij heeft verbonden aan de uitkomsten van dat overleg.
4. Indien een voorstel niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 40, aan de directeur van de dienst is gezonden, stelt deze de tarieven voor de desbetreffende netbeheerder uit eigen beweging vast met inachtneming van het eerste lid.
1. De tarieven treden in werking op een door de directeur van de dienst te bepalen datum en gelden tot 1 januari van het jaar, volgend op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de tarieven.
2. Indien op 1 januari de tarieven voor het volgende jaar nog niet zijn vastgesteld, gelden de tarieven tot de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de tarieven voor het volgende jaar.
3. Iedere netbeheerder legt een exemplaar van de voor hem geldende tarieven voor een ieder ter inzage in al zijn vestigingen.
1. Een netbeheerder is verplicht een afzonderlijke boekhouding te voeren voor het beheer van de netten op grond van zijn taken, bedoeld in artikel 16. Indien de netbeheerder werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 17, voert hij daarvoor eveneens, al dan niet op geconsolideerde basis, een afzonderlijke boekhouding.
2. De afzonderlijke boekhouding bevat:
a. een balans en een winst- en verliesrekening,
b. een specificatie van de toerekening van de activa en de passiva en de lasten en baten aan activiteiten als bedoeld in het eerste lid, waarbij in het bijzonder voor iedere transporttrap de kosten, opbrengsten en hoeveelheden van tenminste de functies, bedoeld in de artikelen 27 tot en met 30, worden aangegeven en
c. een toelichting op de gebruikte regels voor de afschrijving.
3. De netbeheerder geeft in de boekhouding aan welke methoden en criteria bij het opstellen daarvan zijn gehanteerd.
4. Het toerekenen van kosten aan activiteiten als bedoeld in het eerste lid geschiedt in overeenstemming met het daadwerkelijk gebruik van financiële of andere middelen voor die activiteiten.
5. Wijzigingen in de in het tweede lid bedoelde regels voor de afschrijving worden met redenen omkleed in de boekhouding vermeld.
6. In de toelichting op de jaarrekening wordt elk verwant bedrijf waarmee een netbeheerder een overeenkomst heeft gesloten waarvan de opbrengst of de kosten een bedrag van f 10 000 000 te boven gaat, vermeld. Daarbij wordt tevens per bedrijf het aantal van die overeenkomsten gemeld.
7. Indien een netbeheerder niet reeds uit hoofde van een wettelijke verplichting zijn jaarrekening of een daarmee overeenkomend financieel overzicht openbaar maakt, legt hij die jaarrekening of dat overzicht voor een ieder ter inzage op het kantoor van zijn hoofdvestiging.
1. Eenmaal in elke drie maanden, alsmede op een verzoek daartoe, meldt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan Onze Minister alle in die periode tot hem gerichte verzoeken om elektriciteit te transporteren vanuit een land naar Nederland dan wel vanuit Nederland naar een ander land.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de melding, bedoeld in het eerste lid.
1. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is verplicht aan een afnemer die daarom verzoekt, dan wel aan een leverancier die ten behoeve van een afnemer daarom verzoekt, een aanbod te doen om elektriciteit te transporteren vanuit een ander land naar deze afnemer die de desbetreffende elektriciteit zelf zal verbruiken, indien:
a. deze afnemer jaarlijks meer elektriciteit verbruikt dan een bij ministeriële regeling aangegeven hoeveelheid en
b. deze afnemer, gesteld dat hij gevestigd zou zijn in dat andere land, op grond van het recht van dat land zou worden beschouwd als een in aanmerking komende afnemer als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de richtlijn.
2. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is verplicht aan een leverancier die daarom verzoekt, een aanbod te doen om elektriciteit te transporteren vanuit een ander land naar deze leverancier, indien deze leverancier een vergunninghouder is en hij, gesteld dat hij gevestigd zou zijn in het andere land, op grond van het recht van dat land zou worden beschouwd als een in aanmerking komende afnemer als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de richtlijn.
3. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is verplicht aan degene die daarom verzoekt, een aanbod te doen om elektriciteit te transporteren, indien op grond van artikel 48 een ontheffing is verleend voor het gevraagde transport van elektriciteit of de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, van de richtlijn aan de netbeheerder de verplichting oplegt om het gevraagde transport van elektriciteit uit te voeren.
4. Bij ministeriële regeling worden afnemers, leveranciers, overeenkomsten of landen aangewezen ten aanzien waarvan het eerste lid of het tweede lid van toepassing is.
5. Indien het andere land geen lid-staat is van de Europese Unie, wordt onder een in aanmerking komende afnemer verstaan een afnemer of leverancier die op grond van het recht van dat land in staat is om elektriciteit uit een ander land af te nemen.
Indien de afnemer of de leverancier, bedoeld in artikel 45, eerste en tweede lid, ten aanzien waarvan niet bij de in artikel 45, vierde lid, bedoelde ministeriële regeling is bepaald dat het eerste lid van dat artikel van toepassing is, in het andere land niet zou worden beschouwd als een in aanmerking komende afnemer als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de richtlijn, is het de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verboden een aanbod te doen om elektriciteit te transporteren vanuit dat land naar de desbetreffende afnemer of leverancier. Dit verbod geldt niet in de gevallen, bedoeld in artikel 45, derde lid.
1. De afnemer of leverancier die verzoekt om elektriciteit te transporteren als bedoeld in artikel 45, eerste of tweede lid, verstrekt de netbeheerder de inlichtingen die deze nodig heeft om te beoordelen of en zo ja, in welke mate, de in Nederland gevestigde afnemer of leverancier op grond van het recht van het andere land zou worden beschouwd als een in aanmerking komende afnemer. In ieder geval geeft hij aan in welk land de desbetreffende elektriciteit is opgewekt en, voor zover het betreft de afnemer, bedoeld in artikel 45, eerste lid, de hoeveelheid elektriciteit die hij jaarlijks verbruikt.
2. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet benut bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, de gegevens en alle andere informatie, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de richtlijn.
1. Onze Minister kan op aanvraag van een afnemer of een leverancier ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 46, indien aannemelijk is dat het desbetreffende transport van elektriciteit niet leidt tot een verstoring van het evenwicht op de elektriciteitsmarkten, mede gelet op de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens die de aanvrager dient te verstrekken.
2. Bij de beoordeling van de aanvraag om een ontheffing houdt Onze Minister rekening met de vraag of een verbod om het desbetreffende transport van elektriciteit uit te voeren noodzakelijk en proportioneel is in het licht van het doel ervan, alsmede met de vraag of het verbod de ontwikkeling van het handelsverkeer zou beïnvloeden in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de richtlijn.
3. Onze Minister kan een ontheffing intrekken indien degene aan wie de ontheffing is verleend bij de aanvraag om een ontheffing onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid.
De afnemer of leverancier wiens transactie als bedoeld in artikel 19, vijfde lid, onder b, van de richtlijn, is geweigerd, kan aan Onze Minister verzoeken zijn bevoegdheid, bedoeld in dat artikelonderdeel van de richtlijn, uit te oefenen.
1. Indien blijkt dat degene die een verzoek heeft gedaan als bedoeld in artikel 45, eerste of tweede lid, daarbij onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en deze op grond van artikel 46 geen aanbod tot het uitvoeren van het desbetreffende transport zou hebben gedaan als juiste en volledige gegevens zouden zijn verstrekt, staakt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet het ten behoeve van die verzoeker uitgevoerde transport van elektriciteit en vernietigt hij de overeenkomst met betrekking tot dat transport.
2. Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een overeenkomst heeft vernietigd op grond van het eerste lid, is degene die het verzoek om het desbetreffende transport heeft gedaan, verplicht bij een nieuw verzoek als bedoeld in artikel 45, eerste of tweede lid, schriftelijke verklaringen te voegen van de afnemer of leverancier, inhoudend dat de te transporteren elektriciteit voor hem bestemd is, en van de producent, inhoudend dat de te transporteren elektriciteit door hem zal worden opgewekt.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bekend wordt met de onjuistheid of de onvolledigheid van de gegevens nadat hij zijn verbintenis uit de overeenkomst voor het transport van elektriciteit is nagekomen en hij dat heeft gemeld aan degene die het verzoek om het desbetreffende transport van elektriciteit heeft gedaan, dan wel indien Onze Minister een ontheffing als bedoeld in artikel 48 heeft ingetrokken.
4. Indien het tweede lid van toepassing is, doet de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet geen aanbod om elektriciteit te transporteren als bedoeld in artikel 45, eerste of tweede lid, dan nadat hij de schriftelijke verklaringen heeft ontvangen.
Geschillen als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de richtlijn, worden op de grondslag van de Mededingingswet beslecht door de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 2 van die wet.
In geval een geschil de uitvoering betreft van transport van elektriciteit in het kader van een landsgrensoverschrijdende overeenkomst, is de directeur-generaal, bedoeld in artikel 51, onbevoegd het geschil te behandelen, voor zover de netbeheerder van een net dat in een andere lid-staat van de Europese Unie is gelegen, weigert dit transport uit te voeren of tarieven en voorwaarden voor dit transport van elektriciteit vaststelt, waarmee de verzoeker zich niet kan verenigen.
1. Het is verboden zonder vergunning elektriciteit te leveren aan beschermde afnemers.
2. Het verbod geldt niet ten aanzien van het leveren van elektriciteit:
a. indien de elektriciteit is opgewekt met een installatie die voor rekening en risico van de beschermde afnemer, alleen of, voor een evenredig deel, tezamen met andere beschermde afnemers, in werking wordt gehouden en de beschermde afnemer de geleverde elektriciteit verbruikt;
b. door een buiten Nederland gevestigde leverancier van elektriciteit aan ten hoogste 500 beschermde afnemers, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, onder 2o, die wonen in gebieden aan de Nederlandse landsgrens;
c. ter bevoorrading als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder i), van de richtlijn, indien de afnemer aan dezelfde rechtspersoon toebehoort als de producent die de elektriciteit heeft opgewekt dan wel een dochtermaatschappij daarvan is in de zin van artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de afnemer de geleverde elektriciteit verbruikt, of
d. indien de elektriciteit anders dan bedrijfsmatig wordt geleverd overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels.
1. Onze Minister verleent op aanvraag een leveringsvergunning indien de aanvrager genoegzaam aantoont dat voldoende voorzieningen zijn getroffen om te kunnen voldoen aan de verplichting tot levering van elektriciteit aan beschermde afnemers, bedoeld in artikel 56, eerste lid.
2. Onder voorzieningen worden mede begrepen de voorwaarden die de aanvrager stelt voor de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers en de behandeling van klachten ten aanzien van die levering.
3. Voorwaarden als bedoeld in het tweede lid bevatten tevens kwaliteitscriteria waaraan vergunninghouders moeten voldoen met betrekking tot hun dienstverlening. Deze criteria hebben in ieder geval betrekking op te hanteren technische specificaties, het verhelpen van storingen in de levering van elektriciteit, de klantenservice en het voorzien in compensatie bij ernstige storingen.
4. Artikel 39 is van overeenkomstige toepassing op vergunninghouders.
1. Een leveringsvergunning is geldig tot en met 31 december 2006, dan wel tot het tijdstip waarop de gewijzigde termijn, bedoeld in artikel 1, derde lid, afloopt.
2. In de leveringsvergunning wordt het gebied aangewezen waarin de vergunninghouder elektriciteit levert aan beschermde afnemers.
3. Een leveringsvergunning kan gewijzigd worden indien de uitvoering van een procedure als bedoeld in artikel 20, derde lid, aanleiding geeft tot het verlenen van een nieuwe leveringsvergunning.
4. Ter waarborging van de belangen die worden gediend door deze wet en in het bijzonder het belang van beschermde afnemers om tegen redelijke voorwaarden verzekerd te zijn van levering van elektriciteit, kan Onze Minister aan een leveringsvergunning voorschriften verbinden en deze voorschriften wijzigen.
1. De vergunninghouder is verplicht in het gebied waarvoor de leveringsvergunning is verleend, elektriciteit te leveren ten behoeve van elke beschermde afnemer die in dat gebied gevestigd is en die daartoe een verzoek doet, tegen een tarief dat in overeenstemming is met artikel 58 en met inachtneming van paragraaf 3 van dit hoofdstuk.
2. Het eerste lid geldt niet indien in redelijkheid niet van de vergunninghouder kan worden gevergd dat hij elektriciteit levert aan de desbetreffende beschermde afnemer.
1. Iedere vergunninghouder zendt jaarlijks voor 1 oktober aan Onze Minister met inachtneming van het tweede lid en gelet op artikel 58 een voorstel met betrekking tot de tarieven die deze vergunninghouder ten hoogste mag berekenen voor de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers aan wie deze vergunninghouder op grond van artikel 56, eerste lid, verplicht is elektriciteit te leveren.
2. Onze Minister stelt vóór 1 juli 1999 de tariefdrager vast voor het leveringsafhankelijke element van de tarieven, bedoeld in het eerste lid. Het leveringsonafhankelijke element van de tarieven, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een bedrag in guldens.
3. Het voorstel, bedoeld in het eerste lid, kan per tijdseenheid en per gebruikspatroon verschillende tarieven bevatten.
1. De tarieven, bedoeld in artikel 57, eerste lid, worden door Onze Minister vastgesteld met inachtneming van:
a. het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening, waaronder begrepen het belang dat door middel van marktwerking ten behoeve van afnemers een doelmatige bedrijfsvoering en kostenverlaging worden bevorderd en het belang van beschermde afnemers om tegen redelijke voorwaarden verzekerd te zijn van levering van elektriciteit, in het bijzonder vanwege het effect van een doelmatige bedrijfsvoering door vergunninghouders, die mede inhoudt de inkoop van elektriciteit en van energiebronnen bestemd voor opwekking daarvan, en
b. de formule pt = 1 + cpi – xt100 pt-1, waarbij:
pt = de tarieven die zullen gelden in periode t;
pt-1 = de tarieven die golden in de periode voorafgaand aan periode t;
cpi = de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex (alle huishoudens), berekend uit het quotiënt van deze prijsindex in de vierde maand voorafgaande aan periode t en van deze prijsindex in de zestiende maand voorafgaande aan periode t, zoals deze maandelijks wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek;
xt = de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering door vergunninghouders voor zover het betreft de inkoop van elektriciteit en de diensten met betrekking tot de levering van elektriciteit.
2. Onze Minister stelt de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering vast voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar, met dien verstande dat hij de korting ten hoogste vier maal per kalenderjaar kan bijstellen indien de feitelijke ontwikkeling van het prijsniveau van de inkoop van elektriciteit op het deel van de markt dat wordt gevormd door de afnemers, niet zijnde beschermde afnemers, daartoe aanleiding geeft.
3. De directeur van de dienst voert overleg met de vergunninghouders en met representatieve organisaties van beschermde afnemers over de vaststelling van de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering. Onze Minister geeft in het besluit tot vaststelling van die korting aan welke gevolgtrekkingen hij heeft verbonden aan de uitkomsten van dat overleg.
4. Indien een voorstel als bedoeld in artikel 57, eerste lid, niet tijdig aan Onze Minister is gezonden, stelt deze het tarief uit eigen beweging vast met inachtneming van het eerste en tweede lid.
1. De tarieven treden in werking op een door Onze Minister te bepalen datum en gelden tot 1 januari van het jaar volgend op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de tarieven.
2. Indien op 1 januari de tarieven voor het volgende jaar nog niet zijn vastgesteld, gelden de tarieven tot de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de tarieven voor het volgende jaar.
3. Iedere vergunninghouder legt een exemplaar van de voor hem geldende tarieven, bedoeld in artikel 58, voor een ieder ter inzage in al zijn vestigingen.
4. Iedere vergunninghouder legt tevens een exemplaar van de op grond van de artikelen 36 en 41 vastgestelde tariefstructuren, voorwaarden en tarieven die gelden voor de netbeheerders die netten beheren in het gebied waarvoor de leveringsvergunning is verleend, voor een ieder ter inzage in al zijn vestigingen.
1. Het is de vergunninghouder verboden aan de beschermde afnemers jegens wie hij op grond van artikel 56 een leveringsplicht heeft, elektriciteit te leveren tegen hogere tarieven dan de tarieven, vastgesteld op grond van artikel 58, in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag, bedoeld in artikel 10, zesde lid, van de Wet energiedistributie.
2. Het is de vergunninghouder verboden in een gebied waarvoor aan een andere leverancier een leveringsvergunning is verleend, elektriciteit te leveren ten behoeve van een beschermde afnemer die in dat gebied gevestigd is.
1. Het is de vergunninghouder verboden in een overeenkomst tot het leveren van elektriciteit aan een beschermde afnemer een beding op te nemen dat ertoe strekt de mogelijkheid tot het opwekken van elektriciteit door de beschermde afnemer tegen te gaan.
2. Een beding dat in strijd met het eerste lid in een overeenkomst tot het leveren van elektriciteit aan een beschermde afnemer is opgenomen, is nietig.
De vergunninghouder voert een afzonderlijke boekhouding met betrekking tot de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers.
De vergunninghouder gebruikt aan hem verstrekte gegevens over beschermde afnemers uitsluitend voor het uitvoeren van in deze wet aan de vergunninghouder opgedragen taken, met dien verstande dat deze gegevens mede kunnen worden gebruikt voor het ten behoeve van de netbeheerder innen van de vergoeding voor de aansluiting op een net of voor het transport van elektriciteit.
1. De vergunninghouder verschaft de directeur van de dienst eenmaal in elke twee jaar zo nauwkeurig mogelijke ramingen van de totale behoefte aan elektriciteit van de beschermde afnemers aan wie de vergunninghouder op grond van artikel 56, eerste lid, verplicht is elektriciteit te leveren, in het eerste tot en met het vijfde jaar na het jaar, waarin de ramingen worden vastgesteld. Hij vermeldt daarbij de gemaakte vooronderstellingen en brengt de van belang zijnde onderscheidingen aan.
2. Tevens geeft de vergunninghouder op basis van de ramingen aan op welke wijze hij in het eerste tot en met het vijfde jaar na het jaar, waarin de ramingen worden vastgesteld, zorg zal dragen voor de levering van elektriciteit aan de beschermde afnemers aan wie hij op grond van artikel 56, eerste lid, verplicht is elektriciteit te leveren.
1. Indien naar het oordeel van de directeur van de dienst uit de gegevens, bedoeld in artikel 64, of anderszins blijkt dat een vergunninghouder in onvoldoende mate of op ondoelmatige wijze kan of zal kunnen voorzien in de levering van elektriciteit aan de beschermde afnemers aan wie hij op grond van artikel 56, eerste lid, verplicht is elektriciteit te leveren, meldt hij zulks aan Onze Minister.
2. Nadat hij een melding heeft ontvangen, kan Onze Minister aan de desbetreffende vergunninghouder opdragen voorzieningen te treffen teneinde zeker te stellen dat de levering van elektriciteit aan de desbetreffende beschermde afnemers in voldoende mate of op doelmatige wijze plaatsvindt met inachtneming van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
3. De voorzieningen kunnen mede inhouden dat aan de beschermde afnemers bij voorrang elektriciteit wordt geleverd.
4. De staat is niet aansprakelijk voor de kosten of de schade verbonden aan de uitvoering van de opdracht tot het treffen van voorzieningen.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van:
a. de inhoud van een aanvraag om een leveringsvergunning en de daarbij te overleggen gegevens;
b. de wijze waarop een aanvraag om een leveringsvergunning wordt ingediend en behandeld;
c. de wijze waarop aan de in artikel 62 bedoelde verplichting wordt voldaan;
d. de inhoud van de ingevolge artikel 64 te verschaffen gegevens.
Onze Minister kan een leveringsvergunning intrekken, indien:
a. de vergunninghouder dit verzoekt;
b. de vergunninghouder in onvoldoende mate voldoet aan de verplichting tot levering van elektriciteit aan beschermde afnemers, bedoeld in artikel 56, eerste lid;
c. de vergunninghouder de in de leveringsvergunning gestelde voorschriften niet nakomt;
d. de vergunninghouder tarieven stelt voor de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers die hoger zijn dan de tarieven, vastgesteld op grond van artikel 58;
e. de vergunninghouder de opgedragen voorzieningen, bedoeld in artikel 65, tweede lid, niet treft;
f. de vergunninghouder bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of
g. de vergunninghouder anderszins niet langer in staat moet worden geacht de vergunde activiteit of de in de leveringsvergunning gestelde voorschriften na te kunnen komen.
1. Producenten en leveranciers hebben tot taak, mede gelet op het belang van de bescherming van het milieu, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de richtlijn, te bevorderen dat elektriciteit door henzelf en door afnemers op een doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt geproduceerd of gebruikt.
2. Iedere producent of leverancier die per jaar gemiddeld 10 GWh of meer levert meldt eenmaal in elke twee jaar vóór 1 maart aan Onze Minister op welke wijze hij in de twee jaar voorafgaande aan het jaar, waarin de melding wordt verricht, uitvoering heeft gegeven aan zijn taak, bedoeld in het eerste lid.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan een toeslag worden vastgesteld ter dekking van de kosten voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid.
4. De toeslag, bedoeld in het derde lid, wordt opgelegd indien gelijksoortige toeslagen of heffingen in onvoldoende mate bijdragen aan de bevordering van de productie en het verbruik van elektriciteit op een doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze.
5. De directeur van de dienst verhoogt de tarieven voor het transport van elektriciteit, bedoeld in artikel 40 met de toeslag, bedoeld in het derde lid.
6. De algemene maatregel van bestuur bepaalt tevens de afdracht van de bedragen, verkregen met toepassing van de toeslag op de tarieven voor het transport van elektriciteit, aan de producent of leverancier die overeenkomstig het tweede lid heeft gemeld op welke wijze hij uitvoering heeft gegeven aan zijn taak, bedoeld in het eerste lid, dan wel aan afnemers die energiebesparingsmaatregelen treffen.
7. Met ingang van het tijdstip waarop de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, in werking treedt, stelt Onze Minister het in artikel 10, tweede lid, van de Wet energiedistributie bedoelde deel van de vergoeding voor het leveren van elektriciteit vast op nihil.
1. De vergunninghouder is verplicht een aanbod tot het leveren van elektriciteit te aanvaarden, indien een beschermde afnemer dit aanbod doet en deze afnemer elektriciteit opwekt met een warmtekrachtinstallatie, een waterkrachtcentrale of een installatie waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit en een dergelijke installatie of centrale een vermogen heeft van ten hoogste 2 MW.
2. Indien een afnemer elektriciteit opwekt met een installatie voor de opwekking van elektriciteit door middel van windenergie of zonne-energie, is de vergunninghouder aan wie voor het gebied waar deze afnemer gevestigd is, een leveringsvergunning is verleend, verplicht een aanbod tot het leveren van elektriciteit te aanvaarden, mits deze installatie een vermogen heeft van ten hoogste 8 MW gedurende de periode tot en met 31 december 2001, of van ten hoogste 600 kW gedurende de periode tot en met 31 december 2006, dan wel tot het tijdstip waarop de gewijzigde termijn, bedoeld in artikel 1, derde lid, afloopt.
Iedere vergunninghouder zendt jaarlijks voor 1 oktober en gelet op artikel 71 aan Onze Minister een voorstel met betrekking tot de vergoeding die deze vergunninghouder verschuldigd is voor het leveren van elektriciteit, opgewekt op een wijze als bedoeld in artikel 69.
1. De vergoeding, bedoeld in artikel 70, wordt door Onze Minister vastgesteld met inachtneming van:
a. het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening en
b. de formule vt = pt – yt100 pt, waarbij:
vt = de vergoeding die zal gelden in periode t;
pt = het tarief voor de levering van elektriciteit aan huishoudens, vastgesteld op grond van artikel 58, dat zal gelden in de periode t;
yt = de aftrek van de gemiddelde toegevoegde waarde van de diensten met betrekking tot de levering van elektriciteit door alle vergunninghouders, die zal gelden in periode t.
2. Onze Minister stelt de aftrek van de gemiddelde toegevoegde waarde van de diensten met betrekking tot de levering van elektriciteit door alle vergunninghouders vast.
3. De directeur van de dienst voert overleg met de vergunninghouders en met representatieve organisaties van beschermde afnemers die elektriciteit opwekken op een wijze als bedoeld in artikel 69, over de vaststelling van de aftrek, bedoeld in het tweede lid. Onze Minister geeft in het besluit tot vaststelling van die aftrek aan welke gevolgtrekkingen hij heeft verbonden aan de uitkomsten van dat overleg.
4. Indien een voorstel als bedoeld in artikel 70 niet tijdig aan Onze Minister is gezonden, stelt deze de vergoeding uit eigen beweging vast met inachtneming van het eerste en tweede lid.
1. De vergoeding treedt in werking op een door Onze Minister te bepalen datum en geldt tot 1 januari van het jaar volgend op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de vergoeding.
2. Indien op 1 januari de vergoeding voor het volgende jaar nog niet is vastgesteld, geldt de vergoeding tot de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de vergoeding voor het volgende jaar.
3. Iedere vergunninghouder legt een exemplaar van de voor hem geldende vergoeding voor een ieder ter inzage in al zijn vestigingen.
1. Onze Minister kan ter stimulering van de productie van duurzame energie overeenkomstig het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde een systeem voor het uitgeven en innemen van certificaten instellen.
2. In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. certificaat: een overdraagbaar document dat aantoont dat een producent in een daarin aangegeven jaar een daarin aangegeven hoeveelheid duurzame elektriciteit, uitgedrukt in kWh, heeft opgewekt of zal opwekken;
b. duurzame elektriciteit: elektriciteit, opgewekt met een waterkrachtcentrale voor de opwekking van elektriciteit met een vermogen van minder dan 15 MW of door middel van windenergie, zonne-energie, of installaties waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit.
Onze Minister verleent op aanvraag een certificaat voor de hoeveelheid duurzame elektriciteit waarvan de aanvrager heeft aangetoond dat deze is opgewekt of zal worden opgewekt met behulp van een energiebron, genoemd in artikel 73, tweede lid, onder b, en is getransporteerd of zal worden getransporteerd naar een in Nederland gevestigde leverancier of afnemer.
1. Iedere afnemer is verplicht vóór een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen datum aan Onze Minister zoveel certificaten over te leggen als voor het desbetreffende jaar vereist is op grond van het bij of krachtens het tweede lid bepaalde.
2. De hoeveelheid certificaten waarvan de overlegging door een afnemer in een jaar is vereist, wordt vastgesteld met toepassing van een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen formule, waarin tot uitdrukking komt dat voor een daarbij aan te geven factor van de totale hoeveelheid elektriciteit die in een jaar wordt geleverd, certificaten worden overgelegd.
Onze Minister stelt een toeslag op de tarieven voor het transport van elektriciteit vast die verschuldigd is indien een afnemer vóór een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen datum niet of in onvoldoende mate voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 75, eerste lid.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot:
a. de informatie die door producenten, leveranciers, afnemers of netbeheerders verstrekt wordt aan Onze Minister;
b. de wijze waarop aan de verplichting tot het overleggen van certificaten, bedoeld in artikel 75, eerste lid, wordt voldaan;
c. het verhandelen, innemen, registreren, ongeldig maken en bewaren van certificaten;
d. de berekening van de toeslag, bedoeld in artikel 76 voor ieder certificaat dat in afwijking van de verplichting, bedoeld in artikel 75, eerste lid, niet is overgelegd;
e. de procedure tot vaststelling en oplegging van de toeslag op de tarieven voor het transport van elektriciteit;
f. de afdracht van de bedragen, verkregen met toepassing van de toeslag op de tarieven voor het transport van elektriciteit, door een netbeheerder aan Onze Minister.
1. Onze Minister kan van een producent, een leverancier, een handelaar of een netbeheerder de gegevens en inlichtingen verlangen die hij nodig heeft voor de uitvoering van deze wet.
2. Degene aan wie een verzoek is gedaan om gegevens en inlichtingen te verstrekken, is verplicht binnen de door Onze Minister gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
3. Onze Minister gebruikt gegevens of inlichtingen omtrent een producent, een leverancier, een handelaar of een netbeheerder, welke hij heeft verkregen in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van een van zijn taken, uitsluitend voor de uitvoering van die taak.
Een netbeheerder of een vergunninghouder die bij de uitvoering van zijn taak de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover de artikelen van deze wet hem tot mededeling verplichten of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
1. Onze Minister zendt binnen vier jaar na de plaatsing van deze wet in het Staatsblad, en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
2. In het verslag wordt in ieder geval aandacht besteed aan de wijze waarop, gelet op de Mededingingswet, de uitvoering en het toezicht op de naleving van deze wet is georganiseerd.
1. De eerste maal dat een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 1, 20, 68, 75, 76, 77, 93 of 99 zal worden vastgesteld, wordt de voordracht voor een dergelijke maatregel niet gedaan dan nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Binnen vier weken na de overlegging kan door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen worden gegeven dat het in het ontwerp te regelen onderwerp bij de wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.
2. Een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 29, 30, 84 of 85 dan wel strekkend tot wijziging van een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 1, 20, 68, 75, 76, 77, 93 of 99, treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.
1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit, met uitzondering van een besluit als bedoeld in de artikelen 76 en 98 tot en met 101, kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
2. Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit op grond van artikel 76 is, in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtbank te Rotterdam bevoegd.
3. Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit op grond van de artikelen 98 tot en met 101 is, in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtbank te Arnhem bevoegd.
Provinciale staten en de gemeenteraad zijn niet bevoegd het opwekken, het transporteren en het leveren van elektriciteit in het belang van de energievoorziening aan regels te binden.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van een besluit op grond van het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de tarieven en voorwaarden die netbeheerders berekenen onderscheidenlijk in acht nemen bij het uitvoeren van transport van elektriciteit met behulp van een landsgrensoverschrijdend net;
b. de voorwaarden die door een netbeheerder of een leverancier in het belang van de veiligheid en de doelmatigheid worden gesteld voor het leveren van elektriciteit of voor het aansluiten van toestellen of installaties die elektriciteit verbruiken.
1. Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels is een door Onze Minister vast te stellen vergoeding verschuldigd voor het verlenen van instemming als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van een aanwijzing als bedoeld in artikel 13, van een ontheffing als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van een besluit als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van een vergunning als bedoeld in artikel 54, dan wel van een certificaat als bedoeld in artikel 74, welke vergoeding verschuldigd is voor ten hoogste de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot de instemming, de aanwijzing, de ontheffing, het besluit, de vergunning, onderscheidenlijk het certificaat.
2. Overeenkomstig de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen aan netbeheerders en vergunninghouders tevens de kosten in rekening worden gebracht die gemaakt worden voor de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 22, 27 tot en met 43, 57 tot en met 59, 65 en 70 tot en met 72.
3. Bij gebreke van betaling binnen de termijn, gesteld bij algemene maatregel van bestuur, kan Onze Minister het verschuldigde bedrag, verhoogd met de wettelijkerente en de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel. Het dwangbevel wordt op kosten van degene die het bedrag is verschuldigd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.
1. Een producent of een leverancier, niet zijnde een vergunninghouder, is verplicht een afzonderlijke boekhouding te voeren voor onderscheidenlijk de productie van elektriciteit met behulp van zijn installaties en de levering van elektriciteit aan afnemers, niet zijnde beschermde afnemers. Indien de producent of leverancier andere activiteiten verricht dan die welke verband houden met de productie of de levering van elektriciteit, voert hij daarvoor eveneens, al dan niet op geconsolideerde basis, een afzonderlijke boekhouding.
2. Artikel 43, tweede tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op de boekhouding en de jaarrekening van de producent of leverancier.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op:
a. afnemers als bedoeld in artikel 69, of
b. leveranciers die anders dan bedrijfsmatig elektriciteit leveren.
Artikel 1 van de Wet op de economische delicten wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel 1° wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:
de Elektriciteitswet 1998, de artikelen 7, tweede lid, 12, eerste lid, 16, 18, derde lid, 21, 46, 47, eerste lid, 53, eerste lid, 56, 60, 62, 64, 69, 78, tweede lid, 79 en 84.
2. In onderdeel 4° vervalt de zinsnede met betrekking tot de Elektriciteitswet 1989.
De Wet energiedistributie wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. De zinsnede «distributie van elektriciteit of gas: het in het kader van de openbare voorziening leveren van elektriciteit of gas aan verbruikers» wordt vervangen door:
distributie van elektriciteit: het leveren van elektriciteit aan beschermde afnemers, bedoeld in artikel 56 van de Elektriciteitswet 1998;
distributie van gas: het in het kader van de openbare voorziening leveren van gas aan verbruikers.
2. Na de omschrijving van «distributie van warmte» wordt ingevoegd:
verbruiker van elektriciteit: een afnemer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998;.
3. De omschrijving van «distributiebedrijf» wordt vervangen door: een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het geheel of ten dele in het kader van de distributie leveren van elektriciteit of met de distributie van gas of warmte;.
Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel b vervalt: elektriciteit,.
2. In onderdeel c wordt «verbruikers van elektriciteit, gas of warmte» vervangen door: verbruikers ten behoeve van wie het distributiebedrijf de distributie van elektriciteit, gas of warmte verzorgt.
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «in rekening wordt gebracht voor het» ingevoegd: in het kader van de distributie.
2. Toegevoegd wordt een zesde lid, luidende:
6. Indien een distributiebedrijf en een verbruiker van elektriciteit overeenkomen dat de elektriciteit die aan de verbruiker zal worden geleverd, geheel of gedeeltelijk op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt opgewekt, kan het distributiebedrijf bedingen dat aan de vergoeding die het in rekening brengt voor het in het kader van de distributie leveren van elektriciteit aan die verbruiker, een bedrag wordt toegevoegd ter dekking van de kosten, verbonden aan de opwekking van elektriciteit door middel van een van de wijzen, bedoeld in artikel 36c, zevende lid, onder a, van de Wet belastingen op milieugrondslag, voor zover deze kosten de kosten, verbonden aan andere wijzen van opwekking van elektriciteit, te boven gaan.
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt aan het slot van onderdeel d de komma vervangen door: of. Tevens wordt aan het slot van onderdeel e «of» vervangen door een punt. Ten slotte vervalt onderdeel f.
2. In het derde lid, eerste volzin, vervalt «en die activiteiten verband houden met het verbruiken van elektriciteit, gas of warmte, geleverd door het distributiebedrijf, of met het voortbrengen van elektriciteit, gas of warmte».
3. In het zesde lid, eerste volzin, vervallen de woorden «van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek».
Artikel 16 komt te luiden:
[Bevat wijziging van de wet van 18 december 1997, houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale milieuversterking) (Stb.732)]
[Bevat wijziging in de bijlage, bedoeld in artikel 20 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie]
Na de inwerkingtreding van artikel 103 berust het structuurschema elektriciteitsvoorziening, bedoeld in artikel 14 van de Elektriciteitswet 1989 en vastgesteld bij besluit van 1 februari 1994 door Onze Minister en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, alleen op artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
1. Tot en met 31 december 2002 behoeft iedere wijziging met betrekking tot de eigendom van de aandelen in een producent die vergunninghouder was als bedoeld in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1989 of zijn rechtsopvolger de instemming van Onze Minister.
2. Onze Minister kan zijn instemming onthouden, indien de wijziging met betrekking tot de eigendom van de aandelen in de producent ertoe zou leiden dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon buiten de kring van hen aan wie aandelen in een producent die vergunninghouder was als bedoeld in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1989 of zijn rechtsopvolger toebehoren, rechten op aandelen in de producent zou krijgen.
3. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het verlenen van instemming met de wijziging.
1. Indien zich in de periode tussen 1 juli 1996 en de datum van de aanwijzing van de netbeheerder, bedoeld in artikel 10, een wijziging heeft voorgedaan met betrekking tot de eigendom van het desbetreffende net of van de aandelen in een rechtspersoon aan wie het desbetreffende net toebehoort, is voor de aanwijzing van de netbeheerder vereist dat Onze Minister geen bedenkingen heeft tegen die wijziging.
2. Indien zich in de periode tussen 1 juli 1996 en de datum van indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 54, een wijziging heeft voorgedaan met betrekking tot de eigendom van de aandelen in de leverancier die een vergunning aanvraagt, is voor de verlening van de vergunning vereist dat Onze Minister geen bedenkingen heeft tegen die wijziging.
3. Tot en met 31 december 2002 behoeft iedere wijziging met betrekking tot de eigendom van een net of van de aandelen in een netbeheerder of in een vergunninghouder de instemming van Onze Minister.
4. Onze Minister kan zijn instemming onthouden, indien de wijziging met betrekking tot de eigendom van een net of van de aandelen in de netbeheerder of de vergunninghouder ertoe zou leiden dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon buiten de kring van hen aan wie aandelen in een netbeheerder of een vergunninghouder toebehoren, rechten op een net of op aandelen in de netbeheerder of de vergunninghouder zou krijgen.
5. Indien Onze Minister zijn instemming onthoudt en de voorgenomen wijziging met betrekking tot de eigendom van een net of van de aandelen voortgang vindt, kan Onze Minister een andere rechtspersoon aanwijzen als netbeheerder van het net dat door de desbetreffende netbeheerder wordt beheerd, onderscheidenlijk kan Onze Minister de vergunning intrekken.
6. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het verlenen van instemming met de wijziging.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kan de termijn, bedoeld in het derde lid, worden verlengd tot uiterlijk 31 december 2006.
Een meter die eigendom is van een producent of een leverancier en die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 10 is geplaatst bij een afnemer, wordt vanaf dat tijdstip beheerd door de netbeheerder die het transport van elektriciteit voor deze afnemer uitvoert.
1. Leveringsvergunningen als bedoeld in artikel 54 worden de eerste maal na inwerkingtreding van dat artikel verleend aan de distributiebedrijven of hun rechtsopvolgers die op 1 juli 1996 in het kader van de openbare voorziening elektriciteit leveren aan verbruikers.
2. Het voorrangsrecht, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien een distributiebedrijf of zijn rechtsopvolger niet binnen zestien weken na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 54 een aanvraag voor een leveringsvergunning heeft ingediend.
3. Het verbod, bedoeld in artikel 53, eerste lid, is niet van toepassing op andere leveranciers dan bedoeld in het eerste lid, die zich op het tijdstip waarop deze wet in het Staatsblad wordt geplaatst, bezig houden met het leveren van elektriciteit aan beschermde afnemers, voor zover het betreft de levering van elektriciteit aan die beschermde afnemers of hun rechtsopvolgers.
4. Tot het tijdstip waarop in een gebied een leveringsvergunning in werking treedt, blijven de artikelen 12 en 27 van de Elektriciteitswet 1989, zoals deze golden op het tijdstip van plaatsing van deze wet in het Staatsblad, van toepassing voor distributiebedrijven die in dat gebied in het kader van de openbare voorziening elektriciteit leveren aan verbruikers.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. productiebedrijf, aangewezen vennootschap of distributiebedrijf: de rechtspersoon die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel vergunninghouder onderscheidenlijk aangewezen vennootschap of distributiebedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1989 is of is geweest, of zijn rechtsopvolger;
b. overeenkomst van samenwerking: de overeenkomst, bedoeld in de artikelen 9 en 22 van de Elektriciteitswet 1989.
1. Wijziging of beëindiging, ontbinding daaronder begrepen, van de overeenkomst van samenwerking behoeft de instemming van Onze Minister. De in de eerste volzin bedoelde instemming is vereist tot het tijdstip met ingang waarvan de in artikel 98, eerste lid, bedoelde regeling onherroepelijk is.
2. De door distributiebedrijven, de aangewezen vennootschap en de productiebedrijven op 21 januari 1997 gesloten Protocol-overeenkomst inzake de levering van vermogen en elektriciteit gedurende de periode tot 1 januari 2001 blijft in stand en daaraan wordt door de genoemde partijen uitvoering gegeven.
3. Op gezamenlijk verzoek van distributiebedrijven, de aangewezen vennootschap en de productiebedrijven kan Onze Minister instemming verlenen aan een wijziging van de in het tweede lid bedoelde Protocol-overeenkomst.
1. Onze Minister stelt een voor de productiebedrijven en de aangewezen vennootschap bindende regeling vast die strekt tot onderlinge verdeling tussen de productiebedrijven van de lasten die zijn verbonden aan verplichtingen die voor het tijdstip van intrekking van de Elektriciteitswet 1989 door de aangewezen vennootschap of de productiebedrijven zijn aangegaan in het kader van de overeenkomst van samenwerking.
2. Tot de in het eerste lid bedoelde lasten behoren tevens de lasten die zijn verbonden aan de in artikel 99, eerste lid en artikel 100, eerste lid genoemde verplichtingen.
3. Alvorens toepassing te geven aan het eerste lid, wijst Onze Minister, gehoord de productiebedrijven en de aangewezen vennootschap, drie personen aan die advies uitbrengen in de vorm van een ontwerp voor het krachtens dat lid te nemen besluit.
4. Uit de in het eerste lid bedoelde regeling vloeien voor een productiebedrijf direct of indirect geen verplichtingen voort die bij die regeling aan andere productiebedrijven zijn toegedeeld.
5. De personen, bedoeld in het derde lid, voegen bij hun advies een indicatie van de mate waarin de productiebedrijven in staat geacht kunnen worden de lasten, bedoeld in het eerste lid, te dragen.
1. Overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens dit artikel kan een toeslag op de tarieven, bedoeld in artikel 40, worden vastgesteld die dient ter dekking van niet-marktconforme kosten die zijn verbonden aan verplichtingen die voor het tijdstip van intrekking van de Elektriciteitswet 1989 door de aangewezen vennootschap of productiebedrijven zijn aangegaan met betrekking tot:
a. de invoer van elektriciteit of gas;
b. de uitvoering van stadsverwarmingsprojecten;
c. de bouw en exploitatie van de experimentele kolenvergassingsinstallatie «Demkolec» te Buggenum.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald met betrekking tot welke van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen een toeslag als bedoeld in dat lid wordt vastgesteld.
3. Met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde verplichting, wordt slechts een toeslag vastgesteld indien de financiële positie van de productiebedrijven dat noodzakelijk maakt en die bedrijven niet in staat geacht kunnen worden de aan die verplichtingen verbonden lasten te dragen.
4. Afdracht van middelen die worden verkregen uit een toeslag als bedoeld in het eerste lid, vindt niet eerder plaats dan op het tijdstip waarop de in artikel 98, eerste lid, bedoelde regeling onherroepelijk is geworden.
5. Indien het eerste lid toepassing vindt, worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de berekening van de niet-marktconforme kosten en van de hoogte van de toeslag op de tarieven, bedoeld in artikel 40, die bestemd is ter dekking van die kosten.
6. Met inachtneming van de algemene maatregel van bestuur stelt Onze Minister de in het eerste lid bedoelde toeslag vast bij ministeriële regeling, die geldt voor een kalenderjaar of voor een daarbij aangegeven deel daarvan.
7. De algemene maatregel van bestuur regelt de afdracht van ter dekking van niet-marktconforme kosten verkregen middelen ten behoeve van de rechtspersonen die de niet-marktconforme kosten dragen, zodanig dat die middelen aan de betrokken rechtspersonen ten goede komen al naar gelang zij die kosten daadwerkelijk voor hun rekening nemen.
1. Het tarief voor het transport van elektriciteit, bedoeld in artikel 29, dient mede ter dekking van de kosten die zijn verbonden aan verplichtingen die voor het tijdstip van intrekking van de Elektriciteitswet 1989 door de aangewezen vennootschap zijn aangegaan met betrekking tot de aanleg van een verbinding voor het transport van elektriciteit tussen Nederland en Noorwegen.
2. Onze Minister kan besluiten dat de transportcapaciteit van de in het eerste lid bedoelde verbinding tot een door hem te bepalen omvang en voor een door hem te bepalen tijdsduur om niet en bij voorrang wordt bestemd ten behoeve van de uitvoering van de overeenkomst tot invoer van elektriciteit uit Noorwegen die de aangewezen vennootschap in samenhang met de in het eerste lid bedoelde overeenkomst heeft gesloten.
1. Ten behoeve van de toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 98 tot en met 100 kan Onze Minister inzage nemen of door personen, door hem bij uitdrukkelijke en bijzondere volmacht aangewezen, doen nemen van zakelijke gegevens en bescheiden van een producent, een leverancier, een handelaar, een netbeheerder of een afnemer.
2. Artikel 5:17, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 78, tweede en derde lid, van deze wet zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek om inzage van gegevens en bescheiden als bedoeld in het eerste lid.
1. Op het tijdstip van inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur waarbij op grond van artikel 99 regels worden gesteld met betrekking tot de dekking van niet-marktconforme kosten uit een toeslag op de tarieven, bedoeld in artikel 40, gaat de kleinst mogelijke meerderheid van de aandelen in de rechtspersoon die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet van rechtswege over op de Staat.
2. Op het in het eerste lid bedoelde tijdstip eindigt de met de aangewezen vennootschap overeengekomen aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Economische Zaken met betrekking tot de voorziening «egalisatie tarieven» op de balans van de aangewezen vennootschap.
1. De artikelen 15 tot en met 21 van de Elektriciteitswet 1989 vervallen.
2. De Elektriciteitswet 1989 wordt ingetrokken.
1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
2. De artikelen 45 tot en met 50 vervallen op 19 februari 2006 dan wel op een bij koninklijk besluit te bepalen eerder tijdstip.
3. Artikel 89 treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werkt terug tot en met 1 januari 1998.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2000-186.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.