Besluit van 7 april 2000, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit houdende wijziging van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (aanvullende milieucriteria)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 april 2000, nr. MJZ2000039588, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel II, eerste lid, van het Besluit houdende wijziging van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (aanvullende milieucriteria);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

Het Besluit houdende wijziging van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (aanvullende milieucriteria) treedt in werking met ingang van de dag na de datum van het Staatsblad waarin dit besluit is geplaatst, zij het dat de artikelen I, onderdelen A en C, en II, tweede tot en met vierde lid, terugwerken tot 1 januari 2000.

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 7 april 2000

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de negende mei 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de verschillende artikelen en onderdelen van die artikelen van het Besluit houdende wijziging van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (aanvullende milieucriteria).

Het Besluit tot wijziging van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (aanvullende milieucriteria) voorziet in de volgende veranderingen:

a. De mogelijkheid om een beroep te doen op de voorziening landbouwkundige onmisbaarheid wordt verlengd. In plaats van de bestaande uitzonderingsregeling worden daartoe twee nevengeschikte toelatingsregelingen ingevoerd. De regelingen voor de misbare (artikel 3, eerste lid) en die voor de onmisbare stoffen (artikel 3, tweede lid) kennen een verschil in de toelatingseisen. Zo gelden voor de misbare stoffen de toelatingseisen van de artikelen 5 tot en met 7a en voor onmisbare stoffen de toelatingseisen die bij ministeriële regeling gegeven zullen worden;

b. gewasbeschermingsmiddelen die vielen onder het oude artikel 8, tweede lid, (middelen op basis van «kanalisatiestoffen») worden ook onder de onmisbaarheidsregeling gebracht;

c. aan een aantal middelen dat onder de nieuwe onmisbaarheidsregeling is geplaatst, wordt een jaar de tijd gegeven om bij het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) een verlengingsaanvraag in te dienen onder de voorwaarden van de nieuwe regeling;

d. naast de drie milieucriteria die in de artikelen 5, 6 en 7 van het besluit zijn genoemd, worden de overige milieucriteria uit de Uniforme Beginselen (UB) van toepassing verklaard op de beoordeling van de toelating van «bestaande» gewasbeschermingsmiddelen. Deze uniforme beginselen zijn ontleend aan Richtlijn nr. 91/414/EEG, de zogeheten Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn. Deze richtlijn is verwerkt in het Besluit uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen.

De structurele voorziening, bedoeld onder a, is mede bedoeld voor stoffen, waarvan de toelating dreigt te vervallen op basis van de reguliere herbeoordeling voor verlenging van de toelating.

In overleg met de branche-organisaties en de vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij uit de Tweede Kamer is besloten een beperkt aantal middelen als onmisbaar aan te merken. Deze zullen als zodanig bij ministeriële regeling worden aangewezen.

Deze middelen die landbouwkundig dan wel uit volksgezondheidsoogpunt onmisbaar zijn, moeten binnen een jaar door het CTB worden beoordeeld aan de hand van de bij ministeriële regeling te geven normen en criteria. Deze normen en criteria zullen worden afgeleid van het rapport van de Commissie Ginjaar. Deze regeling zal rond de zomer van 2000 in de Staatscourant bekend worden gemaakt.

Omdat volgens artikel 8, eerste en tweede lid (oud), van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen de toelatingen van de landbouwkundig onmisbare middelen en de middelen op basis van «kanalisatiestoffen» uiterlijk op 1 januari 2000 vervallen, is aan de artikelen I, onderdelen A en C, en II, tweede tot en met vijfde lid, van het wijzigingsbesluit terugwerkende kracht toegekend. Zou dat niet zijn gebeurd, dan zouden die middelen, voor zover bij ministeriële regeling aangewezen, vanaf 1 januari 2000 niet meer op de markt mogen worden gebracht en worden toegepast. Voor gewasbeschermingsmiddelen, waarvan de toelating na 1 januari 2000 vervalt, geldt de overgangsregeling niet. Voor deze gewasbeschermingsmiddelen zal een reguliere aanvraag voor verlenging van de toelating moeten worden ingediend bij het CTB. Komt het CTB bij de beoordeling van die aanvraag tot de slotsom dat het middel niet in aanmerking komt voor een toelating als bedoeld in artikel 3, eerste lid, (nieuw) van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen, dan kan op verzoek van de toelatingshouder door het CTB worden beoordeeld of het gewasbeschermingsmiddel een middel is als bedoeld in artikel 3, tweede lid, (nieuw) van dat besluit. Dit wil zeggen dat in dat geval het CTB beoordeelt of het middel landbouwkundig onmisbaar is. Als dat laatste het geval is, kan het CTB besluiten tot een procedurele verlenging van de toelating voor die toepassingen waarvoor het middel onmisbaar wordt geacht. Vervolgens zal het CTB op basis van het daarvoor door de toelatingshouder te overleggen volledige dossier moeten beoordelen of het middel voldoet aan de bij ministeriële regeling gegeven normen en criteria als bedoeld in artikel 8 (nieuw) van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen. Voldoet het middel niet aan die normen en criteria, dan zal de procedurele verlenging van de toelating van dat middel door het CTB worden beëindigd.

Met het oog op de invoering van artikel 7a van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (artikel I, onderdeel B, van het wijzigingsbesluit), waarin is voorzien in het van toepassing verklaren van enkele, aan de Uniforme Beginselen ontleende milieucriteria is een wijziging van de Regeling uitvoering milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen opgesteld in de vorm van een nieuw vast te stellen Regeling uitvoering milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen 2000. Deze nieuwe regeling zal, evenals artikel I, onderdeel B, van het wijzigingsbesluit in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit koninklijk besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit tot wijziging van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (aanvullende milieucriteria) is geplaatst.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven