Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2000, 179 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2000, 179 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. K. Y. I. J. Adelmund, van 4 januari 2000, nr. WJZ/1999/54735 (2546), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op artikel 33, tweede lid, 69, tweede en derde lid, 120, eerste, derde en vierde lid, 122, eerste, tweede en vijfde lid, 123, tweede lid, 132, derde lid, en 185 van de Wet op het primair onderwijs;
De Raad van State gehoord (advies van 17 februari 2000, nr. W05.00.0006/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. K. Y. I. J. Adelmund, van 11 april 2000, nr. WJZ/2000/14380 (2546), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Formatiebesluit WPO1 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1 wordt na de begripsomschrijving van «bevoegd gezag» ingevoegd een begripsomschrijving van «teldatum», luidende:
teldatum: voor wat betreft:
a. basisscholen: een van de data, bedoeld in artikel 121, eerste en tweede lid, van de wet,
b. speciale scholen voor basisonderwijs: een van de data, bedoeld in artikel 122, derde lid, van de wet;.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «de formatie voor de vervulling van reguliere taken van de school,» vervangen door: de basisformatie,.
2. Het eerste lid, onderdeel c, wordt vervangen door:
c. in voorkomende gevallen groeiformatie en bijzondere groeiformatie als bedoeld in de artikelen 15c tot en met 15c3, en.
3. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «artikel 120, derde lid, van de wet» vervangen door: artikel 120, vijfde lid, van de wet.
4. In het tweede lid wordt «de artikelen 3 tot en met 15c en 16» vervangen door: de artikelen 2 tot en met 15c3.
5. Twee nieuwe leden worden toegevoegd, luidende:
3. De omvang van het formatiebudget van een basisschool die nog geen leerlingen heeft, bedraagt 233 formatierekeneenheden voor een periode van ten hoogste acht weken.
4. Onverminderd het derde lid, heeft een basisschool die op de teldatum geen leerlingen heeft, geen aanspraak op formatierekeneenheden.
De artikelen 3 en 4 worden vervangen door drie nieuwe artikelen, luidende:
Indien het totale aantal formatierekeneenheden dat voor een basisschool is berekend op grond van de artikelen 4 tot en met 15b, in voorkomende gevallen vermeerderd met de groeiformatie en de bijzondere groeiformatie, bedoeld in de artikelen 15c tot en met 15c3, lager is dan 530, wordt het aantal formatierekeneenheden waarop het bevoegd gezag van die school aanspraak heeft, verhoogd tot 530 formatierekeneenheden.
De artikelen 5 en 6 worden vervangen door:
De basisformatie van een basisschool omvat, voor zover van toepassing:
a. de groepsformatie;
b. de toeslag voor kleine scholen;
c. de toeslag voor de schoolleiding; en
d. de toeslag voor herbezetting in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen.
Indien een basisschool bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, wordt de basisformatie van die school vermeerderd met drievierde van het verschil tussen enerzijds de som van de toeslagen voor kleine scholen die de hoofdvestiging en de nevenvestigingen als zelfstandige scholen tezamen zouden ontvangen, en anderzijds de toeslag voor kleine scholen die de basisschool als school zonder nevenvestigingen zou ontvangen. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen.
De artikelen 8 tot en met 12 worden vervangen door:
1. De groepsformatie ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar wordt berekend door het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar op de teldatum te vermenigvuldigen met 10,21.
2. De groepsformatie ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen in de leeftijd van 8 jaar en ouder wordt berekend door het aantal leerlingen in de leeftijd van 8 jaar en ouder op de teldatum te vermenigvuldigen met 6,97.
De artikelen 13 en 13a worden vervangen door drie nieuwe artikelen, luidende:
Indien een basisschool op de teldatum minder dan 137 leerlingen had, komt zij in aanmerking voor de toeslag voor kleine scholen, die wordt berekend volgens de volgende formule:
toeslag voor kleine scholen = 350 – (aantal leerlingen op de teldatum x 2,57).
1. De toeslag voor de schoolleiding van een basisschool bestaat uit een formatief deel en een salair deel.
2. Het formatieve deel van de toeslag voor de schoolleiding wordt berekend door de som van het aantal leerlingen op de teldatum en het schoolgewicht, bedoeld in artikel 15b, te vermenigvuldigen met 0,45.
3. Het salaire deel van de toeslag voor de schoolleiding wordt vastgesteld op basis van 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, naar beneden afgerond op een geheel getal, volgens onderstaand schema:
103% van het aantal leerlingen op de teldatum, naar beneden afgerond op een geheel getal | aantal formatierekeneenheden |
---|---|
1 tot en met 99 | 54 |
100 tot en met 199 | 86 |
200 tot en met 399 | 118 |
400 tot en met 899 | 140 |
900 en hoger | 213 |
4. Voor een basisschool in een samenwerkingsverband dat de instemming, bedoeld in artikel 18, zevende lid, van de wet, heeft verkregen, wordt het salaire deel van de toeslag voor de schoolleiding voor 2% van het aantal leerlingen van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, rekenkundig afgerond op een geheel getal, verhoogd met 0,2 formatierekeneenheid per leerling.
Vanwege herbezetting in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, wordt het aantal formatierekeneenheden dat voor een basisschool is berekend op grond van de artikelen 8, 13, 13a, 15 en 15a, verhoogd met het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen.
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eind van onderdeel a wordt toegevoegd: en.
2. Onderdeel b vervalt.
3. Onderdeel c wordt geletterd b.
Na artikel 14 wordt een nieuw artikel 15 ingevoegd, luidende:
De formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie van een basisschool wordt berekend door de som van het aantal leerlingen op de teldatum en het schoolgewicht, bedoeld in artikel 15b, te vermenigvuldigen met 0,29.
De artikelen 15a en 15b worden vervangen door:
De formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden wordt berekend door het schoolgewicht, bedoeld in artikel 15b, te vermenigvuldigen met 6,87.
1. Voor elke leerling die volgens onderstaande tabel in een categorie kan worden ingedeeld, wordt bij de toelating tot een basisschool het bij die categorie behorende gewicht vastgesteld, met dien verstande dat een leerling slechts bij één categorie wordt ingedeeld.
leerling categorie | gewicht | |
---|---|---|
a. | Leerling van wie beide ouders of verzorgers een schoolopleiding hebben genoten tot of tot en met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs: Indien het betreft een leerling uit een eenoudergezin, geldt deze opleidingseis ten aanzien van de desbetreffende ouder of verzorger. | 0,25 |
b. | Leerling die verblijft in een internaat of pleeggezin en van wie de vader of moeder het schippersbedrijf uitoefent of heeft uitgeoefend: | 0,4 |
c. | Leerling van wie de ouders een trekkend bestaan leiden als bedoeld in het Besluit trekkende bevolking WPO, anders dan bedoeld onder b: | 0,7 |
d. | Leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond die tevens voldoet aan een van de volgende voorwaarden: | |
1. de vader of verzorger heeft een schoolopleiding genoten tot of tot en met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs, | ||
2. de moeder of verzorgster heeft een schoolopleiding genoten tot het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs, of | ||
3. de meest verdienende ouder of verzorger oefent een beroep uit in loondienst, waarin hij lichamelijke of handarbeid verricht, of geniet geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid: | 0,9 |
Met het hebben genoten van een schoolopleiding tot of tot en met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs wordt gelijkgesteld het hebben doorlopen van ten hoogste de eerste twee leerjaren van een andere vorm van voortgezet onderwijs.
2. Het schoolgewicht wordt berekend door de som van de volgens het eerste lid vastgestelde gewichten van de op de teldatum ingeschreven leerlingen te verminderen met een getal, gelijk aan 9% van het aantal leerlingen op de teldatum. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Indien de uitkomst negatief is, bedraagt het schoolgewicht nul.
3. Indien een basisschool bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, bestaat het schoolgewicht van de basisschool uit de som van de schoolgewichten die de afzonderlijke vestigingen zouden hebben, indien zij zelfstandige scholen zouden zijn.
Na artikel 15b wordt een nieuw paragraafopschrift ingevoegd, luidende: § 5. Groeiformatie en bijzondere groeiformatie
Artikel 15c wordt vervangen door vier nieuwe artikelen, luidende:
1. Aan het bevoegd gezag van een basisschool wordt groeiformatie toegekend, indien:
a. het aantal leerlingen van die school voor 1 april van een schooljaar met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, en vervolgens telkens indien het aantal leerlingen van die school voor 1 april van hetzelfde schooljaar met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal in dat schooljaar groeiformatie is toegekend; en
b. het bevoegd gezag van die school het aantal leerlingen op grond waarvan het bevoegd gezag aanspraak maakt op groeiformatie, binnen twee weken na de telling op een daartoe bij ministeriële regeling vastgesteld formulier aan Onze Minister heeft gemeld.
2. Bij de berekening van 103% van het aantal leerlingen op de teldatum als bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt de uitkomst naar beneden afgerond op een geheel getal.
3. De groeiformatie wordt toegekend met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de telling waarop de melding, bedoeld in het eerste lid, onder b, betrekking heeft, dan wel, indien de telling waarop de melding betrekking heeft, heeft plaatsgevonden op de voor de school geldende eerste schooldag van het schooljaar, met ingang van de eerste dag van dat schooljaar.
1. De groeiformatie bestaat uit extra groepsformatie en een verhoging van het formatieve deel van de toeslag voor de schoolleiding.
2. De omvang van de extra groepsformatie wordt berekend door het verschil tussen enerzijds het toegenomen totale aantal leerlingen en anderzijds 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, onderscheidenlijk het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal groeiformatie is toegekend, te vermenigvuldigen met 8,28. Artikel 15c, tweede lid, is van toepassing. De uitkomst van de berekening, bedoeld in de eerste volzin, wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
3. De omvang van de verhoging van het formatieve deel van de toeslag voor de schoolleiding wordt berekend door het verschil tussen enerzijds het toegenomen totale aantal leerlingen en anderzijds 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, onderscheidenlijk het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal groeiformatie is toegekend, te vermenigvuldigen met 0,44. Artikel 15c, tweede lid, is van toepassing. De uitkomst van de berekening, bedoeld in de eerste volzin, wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
4. Indien de basisschool in aanmerking komt voor de toeslag voor kleine scholen, bedoeld in artikel 13, wordt de extra groepsformatie, berekend op grond van de eerste en de tweede volzin van het tweede lid, verminderd met 2,5 maal het verschil tussen enerzijds het toegenomen totale aantal leerlingen en anderzijds 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, onderscheidenlijk het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal groeiformatie is toegekend. Artikel 15c, tweede lid, is van toepassing. De uitkomst van de berekening, bedoeld in de eerste volzin, wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Indien het toegenomen totale aantal leerlingen hoger is dan 140, wordt voor de toepassing van de eerste volzin het toegenomen totale aantal leerlingen op 140 gesteld.
1. Aan het bevoegd gezag van een basisschool wordt bijzondere groeiformatie toegekend, indien:
a. het aantal leerlingen van die school in de periode van 1 april tot en met 31 mei van een schooljaar met ten minste 26 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op 31 maart van dat schooljaar; en
b. het bevoegd gezag van die school het aantal leerlingen op grond waarvan het bevoegd gezag aanspraak maakt op bijzondere groeiformatie, binnen twee weken na de telling op een daartoe bij ministeriële regeling vastgesteld formulier aan Onze Minister heeft gemeld.
2. De bijzondere groeiformatie wordt toegekend met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de telling waarop de melding, bedoeld in het eerste lid, onder a, betrekking heeft.
3. Bijzondere groeiformatie kan per schooljaar slechts eenmaal worden toegekend.
1. De bijzondere groeiformatie bestaat uit extra groepsformatie en een verhoging van het formatieve deel van de toeslag voor de schoolleiding.
2. De omvang van de extra groepsformatie wordt berekend door het verschil tussen het toegenomen totale aantal leerlingen en 103% van het aantal leerlingen op de teldatum te vermenigvuldigen met 8,28. Artikel 15c, tweede lid, is van toepassing. Indien voor 1 april van een schooljaar groeiformatie als bedoeld in artikel 15c is toegekend, wordt de omvang van de extra groepsformatie berekend door het verschil tussen het toegenomen totale aantal leerlingen en het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal groeiformatie is toegekend, te vermenigvuldigen met 8,28. De uitkomst van de berekeningen, bedoeld in de eerste en de derde volzin, wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
3. De omvang van de verhoging van het formatieve deel van de toeslag voor de schoolleiding wordt berekend door het verschil tussen enerzijds het toegenomen totale aantal leerlingen en anderzijds 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, onderscheidenlijk het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal groeiformatie is toegekend, te vermenigvuldigen met 0,44. Artikel 15c, tweede lid, is van toepassing. Indien voor 1 april van een schooljaar groeiformatie als bedoeld in artikel 15c is toegekend, wordt de omvang van de verhoging van het formatieve deel van de toeslag voor de schoolleiding berekend door het verschil tussen het toegenomen totale aantal leerlingen en het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal groeiformatie is toegekend, te vermenigvuldigen met 0,44. De uitkomst van de berekeningen, bedoeld in de eerste en de derde volzin, wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
4. Indien de school in aanmerking komt voor de toeslag voor kleine scholen, bedoeld in artikel 13, wordt de extra groepsformatie, berekend op grond van de eerste en de tweede volzin van het tweede lid, onderscheidenlijk de derde volzin van het tweede lid, verminderd met 2,5 maal het verschil tussen enerzijds het toegenomen totale aantal leerlingen en anderzijds 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, onderscheidenlijk het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal groeiformatie is toegekend. Artikel 15c, tweede lid, is van toepassing. De uitkomst van de berekening, bedoeld in de eerste volzin, wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Indien het toegenomen totale aantal leerlingen hoger is dan 140, wordt voor de toepassing van de eerste volzin het toegenomen totale aantal leerlingen op 140 gesteld.
Artikel 15d wordt vervangen door:
1. De gezamenlijke zorgformatie voor de basisscholen in een samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 132 van de wet, wordt berekend door de som van het aantal leerlingen van de afzonderlijke basisscholen op de teldatum te vermenigvuldigen met 0,434.
2. In een samenwerkingsverband dat de in artikel 18, zevende lid, van de wet bedoelde instemming heeft verkregen, wordt de in het eerste lid bedoelde formatie voor 2% van het aantal leerlingen van elke basisschool op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, rekenkundig afgerond op een geheel getal, verhoogd met 13,5 formatierekeneenheden per leerling.
3. Het totale aantal formatierekeneenheden dat is berekend op grond van het eerste en het tweede lid, wordt per school rekenkundig afgerond op een geheel getal.
Hoofdstuk 4, met het daarin opgenomen artikel 16, wordt vervangen door:
Artikel 16a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «de basisbekostiging» vervangen door: de basisformatie.
2. Twee nieuwe leden worden toegevoegd:
3. Het formatiebudget van een speciale school voor basisonderwijs die nog geen leerlingen heeft, bedraagt 265 formatierekeneenheden voor een periode van ten hoogste acht weken.
4. Onverminderd het derde lid, heeft een speciale school voor basisonderwijs die op de teldatum geen leerlingen heeft, geen aanspraak op formatierekeneenheden.
Artikel 16b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Basisbekostiging» vervangen door: Basisformatie.
2. In het eerste lid wordt in de eerste volzin «De basisbekostiging,» vervangen door «De basisformatie,» en wordt de zinsnede «1 oktober van het voorafgaande schooljaar» vervangen door «de teldatum».
3. Het tweede en het vijfde lid vervallen, onder vernummering van het derde en het vierde lid tot tweede en derde lid.
4. In het nieuw genummerde tweede lid wordt aan het slot van onderdeel b toegevoegd: , waarbij de uitkomst rekenkundig wordt afgerond op een geheel getal.
5. In het nieuw genummerde derde lid wordt in de aanhef de zinsnede «het derde lid, onderdeel a,» vervangen door «het tweede lid, onderdeel a,» en wordt in het schema de zinsnede «1 oktober van het voorafgaande schooljaar» vervangen door «de teldatum».
Artikel 16e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de formule «H = p/q x 0,02 x r x 13,5 rekeneenheden» vervangen door: H = p/q x (0,02 x r) x 13,5 rekeneenheden.
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Bij het bepalen van p, q en r, bedoeld in het eerste lid, wordt het aantal leerlingen op de teldatum genomen.
3. Het vijfde lid wordt vervangen door:
5. In de formule, bedoeld in het eerste lid, wordt de component 0,02 x r rekenkundig afgerond op een geheel getal. De uitkomst van de formule wordt vervolgens berekend op 4 cijfers achter de komma en rekenkundig afgerond op een geheel getal.
Artikel 19, vierde lid, wordt vervangen door:
4. De geldswaarde van de verzilverde formatierekeneenheden voor speciale doeleinden wordt besteed aan de speciale doeleinden waarvoor de formatierekeneenheden waren bestemd. De geldswaarde van de verzilverde formatierekeneenheden groepsformatie ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar wordt in het schooljaar waarvoor die rekeneenheden zijn toegekend, besteed ten behoeve van het onderwijs in de eerste vier leerjaren.
De artikelen 19a tot en met 19c worden vervangen door:
1. Bij de berekening van de formatie voor het schooljaar 2000–2001 wordt in artikel 8, eerste lid, in plaats van «10,21» gelezen «8,88».
2. Bij de berekening van de formatie voor het schooljaar 2001–2002 wordt in artikel 8, eerste lid, in plaats van «10,21» gelezen «9,28».
1. Indien de meetwaarde van een basisschool voor het schooljaar 2000–2001, onderscheidenlijk 2001–2002, zoals berekend op grond van het tweede lid, lager is dan de referentiewaarde van de basisschool zoals berekend op grond van het derde lid, komt zij in aanmerking voor overgangsformatie in aanvulling op de formatie zoals die is berekend op grond van de artikelen 4 tot en met 15d.
2. De meetwaarde voor het schooljaar 2000–2001, onderscheidenlijk 2001–2002, wordt berekend door de som van de aantallen formatierekeneenheden zoals die voor het desbetreffende schooljaar zijn berekend op grond van de artikelen 8, 13a, tweede lid, 15 en 15a, te delen door de som van het aantal leerlingen en het schoolgewicht op de voor het desbetreffende schooljaar geldende teldatum. De meetwaarde wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen.
3. De referentiewaarde wordt aan de hand van het aantal leerlingen op 1 oktober 1999 berekend door de som van de formatie voor de vervulling van reguliere taken van de school en de formatie voor speciale doeleinden te verminderen met de som van de opslag in verband met de toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, het in formatierekeneenheden uitgedrukte deel van de formatie voor de schoolleiding, de vermeerdering van de basisformatie ten behoeve van basisscholen met een of meer nevenvestigingen en de toeslag voor kleine scholen, en de uitkomst van deze berekening te delen door de som van het aantal leerlingen en het schoolgewicht op 1 oktober 1999. In geval van samenvoeging van basisscholen wordt voor de toepassing van de eerste volzin onder het aantal leerlingen verstaan het aantal leerlingen van de samengevoegde scholen tezamen. De referentiewaarde wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen.
4. De referentiewaarde wordt berekend op grond van de artikelen van dit besluit zoals die luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het besluit van 12 april 2000, houdende wijziging van het Formatiebesluit WPO en enkele andere besluiten in verband met onder meer de verkleining van de groepsgrootte voor de 4- tot en met 7-jarige leerlingen van basisscholen (Stb. 179), met uitzondering van de vermeerdering van de basisformatie ten behoeve van basisscholen met een of meer nevenvestigingen, de toeslag voor kleine scholen en het schoolgewicht op 1 oktober 1999, die berekend worden op grond van de artikelen 6, 13 en 15b zoals deze luiden met ingang van de dag van inwerkingtreding van voornoemd besluit.
5. De overgangsformatie voor het schooljaar 2000–2001, onderscheidenlijk het schooljaar 2001–2002, wordt berekend door het verschil tussen de referentiewaarde en de voor het desbetreffende schooljaar berekende meetwaarde te vermenigvuldigen met de som van het aantal leerlingen en het schoolgewicht op de voor het desbetreffende schooljaar geldende teldatum. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
6. Scholen die bij de aanvang van het schooljaar 2000–2001 in aanmerking komen voor de verhoging, bedoeld in artikel 3, komen niet aanmerking voor overgangsformatie.
De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:
1. De opschriften van de artikelen 3 en 4 worden vervangen door:
Artikel 3. Verhoging aantal formatierekeneenheden t.b.v. zeer kleine scholen
Artikel 4. Afronding
Artikel 4a. Formatierekeneenheden
2. Het opschrift van hoofdstuk 2, paragraaf 2, wordt vervangen door:
§ 2. Basisformatie
3. De opschriften van de artikelen 5 en 6 worden vervangen door:
Artikel 5. Opbouw basisformatie
Artikel 6. Vermeerdering van de basisformatie t.b.v. basisscholen met een of meer nevenvestigingen
4. Na het opschrift van artikel 7 wordt een nieuw paragraafopschrift ingevoegd, luidende:
§ 2a. Groepsformatie
5. De opschriften van de artikelen 8 tot en met 12 worden vervangen door:
Artikel 8. Berekening groepsformatie
Artikel 9 (Vervallen)
Artikel 10 (Vervallen)
Artikel 11 (Vervallen)
Artikel 12 (Vervallen)
6. Het opschrift van hoofdstuk 2, paragraaf 3, wordt vervangen door:
§ 3. Toeslagen
7. De opschriften van de artikelen 13 tot en met 13b worden vervangen door:
Artikel 13. Toeslag voor kleine scholen
Artikel 13a. Toeslag voor de schoolleiding
Artikel 13b. Toeslag voor herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen
8. De opschriften van de artikelen 15 tot en met 15b worden vervangen door:
Artikel 15. Berekening formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie
Artikel 15a. Berekening formatie onderwijsachterstandenbestrijding
Artikel 15b. Schoolgewicht
9. Na het opschrift van artikel 15b wordt een nieuw paragraafopschrift ingevoegd, luidende:
§ 5. Groeiformatie en bijzondere groeiformatie
10. Het opschrift van artikel 15c wordt vervangen door vier nieuwe artikelopschriften, luidende:
Artikel 15c. Groeiformatie
Artikel 15c1. Berekening omvang groeiformatie
Artikel 15c2. Bijzondere groeiformatie
Artikel 15c3. Berekening omvang bijzondere groeiformatie
11. De opschriften van hoofdstuk 4 en artikel 16 worden vervangen door:
HOOFDSTUK 4 (Vervallen)
Artikel 16 (Vervallen)
12. Het opschrift van artikel 16c wordt vervangen door:
Artikel 16c (Vervallen)
13. De opschriften van de artikelen 19a tot en met 19c worden vervangen door:
Artikel 19a. Berekening formatie basisscholen voor de schooljaren 2000–2001 en 2001–2002
Artikel 19b. Overgangsformatie basisscholen in de schooljaren 2000–2001 en 2001–2002
Artikel 19c (Vervallen)
14. Het opschrift van artikel 20 wordt vervangen door:
Artikel 20 (Vervallen)
Het Bekostigingsbesluit WPO2 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsomschrijving van «teldatum» wordt onder a de zinsnede «artikel 121 van de wet,» vervangen door «artikel 121, eerste en tweede lid, van de wet,» en wordt onder b de zinsnede «de datum, bedoeld in artikel 122 van de wet;» vervangen door «een van de data, bedoeld in artikel 122, derde lid, van de wet;».
2. In de begripsomschrijving van «formatiebudget» wordt de zinsnede «artikel 96c, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 123, eerste lid, van de wet.
In artikel 5, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, onderdelen b en d, wordt de zinsnede «verhoogd met het krachtens artikel 121, eerste lid, van de wet bepaalde percentage,» telkens vervangen door: verhoogd met 3%,.
Artikel 5a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt de zinsnede «waarop artikel 15c van het Formatiebesluit WBO 1992 is toegepast,» vervangen door: berekend overeenkomstig artikel 152 van de wet, vermeerderd met het schoolgewicht, bedoeld in artikel 15b van het Formatiebesluit WPO, en vervolgens.
2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt de zinsnede «artikel 107d, derde lid, van de wet,» vervangen door «artikel 157, derde lid, van de wet,», wordt de zinsnede «artikel 107, eerste tot en met derde lid, van de wet,» vervangen door «artikel 153, eerste tot en met derde lid, van de wet,» en wordt de zinsnede «artikel 107d, zesde lid van de wet,» vervangen door «artikel 157, zesde lid, van de wet,».
b. In de omschrijving van a wordt de zinsnede «waarbij het leerlingenaantal van die school wordt bepaald op basis van de teldatum van elk schooljaar en met dien verstande dat op het aantal leerlingen van de school artikel 15c van het Formatiebesluit WBO 1992 van toepassing is,» vervangen door: waarbij als aantal leerlingen wordt aangemerkt het aantal, bedoeld in artikel 152 van de wet, vermeerderd met het schoolgewicht, bedoeld artikel 15b van het Formatiebesluit WPO,.
c. In de omschrijving van b wordt de zinsnede «waarbij het leerlingenaantal van die beide scholen tezamen wordt bepaald op basis van de teldatum van elk schooljaar dat die bijzondere dan wel openbare school op grond van de samenwerkingsovereenkomst werd bekostigd onderscheidenlijk in stand gehouden, met dien verstande dat op het aantal leerlingen van de school artikel 15c van het Formatiebesluit WBO 1992 van toepassing is,» vervangen door: waarbij als aantal leerlingen wordt aangemerkt het aantal leerlingen van beide scholen tezamen, verhoogd met 3%, op basis van de teldatum van elk schooljaar dat die bijzondere dan wel openbare school op grond van de samenwerkingsovereenkomst werd bekostigd, onderscheidenlijk in stand werd gehouden, waarbij dat leerlingenaantal is vermeerderd met het schoolgewicht, bedoeld in artikel 15b van het Formatiebesluit WPO,.
d. In de omschrijving van c onder 1 wordt de zinsnede «artikel 92 van de wet,» vervangen door «artikel 113 van de wet,» en in de omschrijving van c onder 2 wordt de zinsnede «artikel 100, vijfde lid, onderdeel a, zesde lid, onderdeel a en zevende lid, onderdeel a, van de wet» vervangen door «artikel 134, vierde lid, onderdeel a, vijfde lid, onderdeel a, en zesde lid, onderdeel a, van de wet,».
3. In het vijfde lid wordt in de aanhef de zinsnede «artikel 107d, derde lid, van de wet,» vervangen door «artikel 157, derde lid, van de wet,», wordt de zinsnede «artikel 107, eerste tot en met derde lid, van de wet,» vervangen door «artikel 153, eerste tot en met derde lid van de wet,» en wordt de zinsnede «artikel 107d, zesde lid van de wet,» vervangen door «artikel 157, zesde lid, van de wet,» en wordt in de omschrijving van c de zinsnede «artikel 100, vijfde lid, onderdeel a, zesde lid, onderdeel a en zevende lid, onderdeel a, van de wet,» vervangen door «artikel 134, vierde lid, onderdeel a, vijfde lid, onderdeel a, en zesde lid, onderdeel a, van de wet,».
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Deze opgave is onderverdeeld in het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar enerzijds en het aantal leerlingen in de leeftijd van 8 jaar en ouder anderzijds. Indien in de opgave een nadere onderverdeling wordt gemaakt op grond van de volgende leden, wordt in die onderverdeling tevens melding gemaakt van de verdeling over de in de vorige volzin genoemde leeftijdscategorieën.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «artikel 15c van het Formatiebesluit WPO,» vervangen door: artikel 15b van het Formatiebesluit WPO,.
Artikel 14 wordt vervangen door:
1. Het normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen van basisscholen, bedoeld in artikel 134, vierde lid, onderdeel a, vijfde lid, onderdeel a, en zesde lid, onderdeel a, van de wet, wordt voor het jaar waarvoor de vergoeding voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding strekt, berekend volgens de volgende formule: het normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen = (A + B + C + D)/179.
2. De factoren A, B, C en D van de formule, bedoeld in het eerste lid, worden als volgt berekend:
A = 9 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar op de datum, bedoeld in het derde lid;
B = 6,17 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 8 jaar en ouder op de datum, bedoeld in het derde lid;
C = 280 – (het aantal leerlingen op de datum, bedoeld in het derde lid, x 2,06), met dien verstande dat C niet kleiner is dan nul;
D = 3,2 x het schoolgewicht, bedoeld in artikel 15b van het Formatiebesluit WPO, waarbij als teldatum wordt aangemerkt de datum, bedoeld in het derde lid.
3. De datum die dient als grondslag voor de vaststelling van het aantal leerlingen bij de berekening van de factoren A, B en C en als grondslag voor de vaststelling van het schoolgewicht bij de berekening van factor D, is:
a. indien artikel 134, vierde lid, van de wet van toepassing is: 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt;
b. indien artikel 134, vijfde lid, van de wet van toepassing is: 1 oktober in de periode waarover de vergoeding plaatsvindt;
c. indien artikel 134, zesde lid, van de wet van toepassing is: 1 maart van het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, met dien verstande dat bij de berekening van de factoren A en B wordt uitgegaan van de leeftijd van de desbetreffende leerlingen op 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar, waarbij de leerlingen die op 1 oktober van dat jaar 3 jaar waren, worden meegeteld bij de berekening van factor A.
4. Indien de school bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, wordt het eerste lid voor de hoofdvestiging en elke nevenvestiging afzonderlijk toegepast.
5. Het normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
6. Het bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen aantal leerlingen, bedoeld in artikel 134, zesde lid, van de wet, is 17.
In artikel 15, eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «artikel 12, zesde lid, van het Formatiebesluit WPO,» vervangen door: artikel 15c, vierde lid, van het Formatiebesluit WPO,.
Na artikel 30a wordt een nieuwe titel IV, met daarin opgenomen een nieuw artikel 30b, ingevoegd, luidende:
De administratie van een school bevat per schooljaar een historisch overzicht van de wijze waarop de groepsformatie ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Formatiebesluit WPO, is en wordt ingezet voor de eerste vier leerjaren. Het overzicht heeft betrekking op het lopende schooljaar en op de twee direct daaraan voorafgaande schooljaren.
In artikel 31, tweede lid, wordt de zinsnede «artikel 9 van het Formatiebesluit WPO,» vervangen door: artikel 2, vierde lid, van het Formatiebesluit WPO,.
Hoofdstuk V met het daarin opgenomen artikel 35 wordt vervangen door:
1. Basisscholen ontvangen voor de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2000 eenmalig een aanvullende vergoeding voor de uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding, welke vergoeding wordt vastgesteld op 5/12 van het verschil tussen:
a. de vergoeding op basis van het normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen berekend volgens artikel 14 zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het besluit van 12 april 2000, houdende wijziging van het Formatiebesluit WPO en enkele andere besluiten in verband met onder meer de verkleining van de groepsgrootte voor de 4- tot en met 7-jarige leerlingen van basisscholen (Stb. 179); en
b. de vergoeding op basis van het normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen berekend volgens artikel 14 zoals dat artikel luidt met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van 12 april 2000, houdende wijziging van het Formatiebesluit WPO en enkele andere besluiten in verband met onder meer de verkleining van de groepsgrootte voor de 4- tot en met 7-jarige leerlingen van basisscholen (Stb. 179), met dien verstande dat:
1°. de factor A, bedoeld in artikel 14, tweede lid, als volgt wordt berekend:
A = 7,76 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar;
2°. indien artikel 134, zesde lid, van de wet van toepassing is: de toename van het aantal leerlingen op 1 maart van het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, wordt meegeteld bij de berekening van factor A.
2. Indien het verschil tussen de vergoeding, berekend op grond van het eerste lid, onder a, en de vergoeding, berekend op grond van het eerste lid, onder b, negatief is, wordt de aanvullende vergoeding op nul gesteld.
3. Artikel 134, zevende en achtste lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.
1. Voor het kalenderjaar 2001 wordt de factor A, bedoeld in artikel 14, tweede lid, als volgt berekend:
A = 7,92 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar op de datum, bedoeld in artikel 14, derde lid.
2. Voor het kalenderjaar 2002 wordt de factor A, bedoeld in artikel 14, tweede lid, als volgt berekend:
A = 8,50 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar op de datum, bedoeld in artikel 14, derde lid.
De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift van artikel 14 wordt vervangen door twee nieuwe artikelopschriften, luidende:
Artikel 14. Normatieve vaststelling schoolgrootte basisscholen en getal artikel 134, zesde lid, van de wet
2. Na het opschrift van artikel 30a worden een nieuw titel- en een nieuw artikelopschrift ingevoegd, luidende:
TITEL IV OVERZICHT INZET ONDERBOUWFORMATIE
Artikel 30b. Overzicht inzet onderbouwformatie
3. De opschriften van hoofdstuk V en artikel 35 worden vervangen door een nieuw hoofdstukopschrift, twee nieuwe paragraafopschriften en twee nieuwe artikelopschriften, luidende:
HOOFDSTUK V Overgangs- en slotbepalingen
§ 1. Overgangsbepalingen
Artikel 35. Aanvullende vergoeding voor het jaar 2000
Artikel 36. Normatieve vaststelling schoolgrootte basisscholen voor de jaren 2001 en 2002
§ 2. Slotbepaling
Artikel 37. Citeertitel
In artikel A3 van het Besluit trekkende bevolking WPO3 wordt de zinsnede «De artikelen 4, 9, 16, 17, 17a, 17b, 18 en 19 van het Formatiebesluit WPO» vervangen door: De artikelen 2, vierde lid, 17, 17a, 17b, 18 en 19 van het Formatiebesluit WPO.
In artikel I-R206, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel4 wordt de zinsnede «artikel 11, derde lid, van het Formatiebesluit WPO» vervangen door: artikel 13a, derde lid, van het Formatiebesluit WPO.
1. De in artikel I van dit besluit opgenomen wijzigingen van het Formatiebesluit WPO zijn voor wat betreft de vaststelling van de formatie voor de eerste maal van toepassing op het schooljaar 2000–2001.
2. De in artikel II van dit besluit opgenomen wijzigingen van het Bekostigingsbesluit WPO zijn voor wat betreft de vaststelling van de vergoedingen voor de materiële instandhouding voor de eerste maal van toepassing op het kalenderjaar 2001, met uitzondering van het nieuwe artikel 35, dat van toepassing is op de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2000.
De artikelen 19a tot en met 19c van het Formatiebesluit WPO zoals die luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing voor de berekening van of geschillen betreffende de formatie voor de schooljaren waarop die artikelen betrekking hadden.
In artikel 19b, vierde lid, van het Formatiebesluit WPO, zoals opgenomen in artikel I, en in artikel 35, eerste lid, onderdelen a en b, van het Bekostigingsbesluit WPO, zoals opgenomen in artikel II, worden voor de plaatsing van dit besluit in het Staatsblad ingevoegd de datum waarop dit besluit is vastgesteld en het nummer van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van de artikelen II en III.
2. De artikelen II en III van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens de Tweede Kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het in de artikelen II en III van dit besluit geregelde onderwerp bij wet wordt geregeld.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
K. Y. I. J. Adelmund
Uitgegeven de negende mei 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Met het onderhavige besluit wordt uitwerking gegeven aan het voornemen van het kabinet om de omvang van de groepen in de eerste vier leerjaren van het basisonderwijs terug te brengen tot gemiddeld 20 leerlingen. Het regelt zowel dit eindbeeld als de tussenstappen, en verder enkele noodzakelijke aanpassingen in de wijze waarop de formatiemiddelen over de scholen worden verdeeld. De wijzigingen in het Formatiebesluit WPO vormen de nadere concretisering van het beleid zoals vastgelegd in de Wet van 2 december 1999 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met de verkleining van de groepsgrootte voor de 4- tot en met 7-jarige leerlingen van basisscholen (Stb. 527).
Het beleid gericht op kleinere groepen is reeds door het vorige kabinet in gang gezet. Bij de start van het schooljaar 1997–1998 is een eerste stap gezet. Met die eerste stap werd de verhouding tussen het aantal bekostigde formatieplaatsen en het aantal leerlingen voor de eerste vier leerjaren (de onderbouw) verlaagd van gemiddeld 1 op 27,7 naar gemiddeld 1 op 24,5. Het gaat hierbij om normatieve verhoudingen zoals die tot uitdrukking worden gebracht in de toekenning van de basisformatie. In de praktijk kan de groepsomvang hiervan afwijken. De feitelijke groepsomvang in de basisscholen is door de inspectie voor het onderwijs in kaart gebracht. Dankzij de eerste stap blijkt de gemiddelde groepsomvang in de eerste vier leerjaren tussen 1995 en 1998 te zijn afgenomen van 26,3 naar 24,6 leerlingen (inspectierapport «Groepsgrootte en personele inzet in de onderbouw van het basisonderwijs 1997/1998» van oktober 1998).
In het regeerakkoord zijn afspraken gemaakt over de vervolgstappen. Hiervoor is een bedrag uitgetrokken dat oploopt tot structureel 900 miljoen gulden vanaf het begrotingsjaar 2003. Hiermee wordt het mogelijk de normatieve groepsomvang verder te reduceren tot gemiddeld 20 leerlingen per leraar. De in dit besluit vervatte wijzigingen van het Formatiebesluit WPO bevatten de uitwerking van dat voornemen door middel van het aantal formatierekeneenheden (fre's) dat scholen gaan ontvangen. In de vorm van overgangsbepalingen worden tevens de tussenstappen geregeld: het eindperspectief van één leraar per gemiddeld 20 leerlingen wordt in het schooljaar 2002–2003 bereikt; voor de tussenliggende jaren gelden afzonderlijke bekostigingsnormen.
De groepsverkleining heeft inmiddels een enorme impuls gegeven aan de aantrekkelijkheid van het leraarschap. In twee jaar tijd is de instroom op de pabo's met 50% gestegen (van 6000 tot 9000 eerstejaarsstudenten). Voor de korte termijn zal de oplossing van het lerarentekort vooral moeten komen van bemiddeling van herintreders. Uit de meest recente gegevens van het Career Center Onderwijs (CCO) van maart 2000 blijkt dat het CCO inmiddels meer dan 2500 mensen aan een baan in het primair onderwijs heeft geholpen. Ongeveer 1200 personen nemen op dit moment deel aan een opfriscursus.
Daarnaast is onlangs het voorstel voor een Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs bij de Tweede Kamer ingediend (kamerstukken II 1999/2000, 27 015, nrs. 1–3). Als alles volgens planning verloopt, kunnen mensen met een opleiding hoger onderwijs maar zonder onderwijsbevoegdheid vanaf 1 augustus 2000 in het primair onderwijs gaan werken onder de voorwaarden dat ze door een assessment komen en binnen twee jaar alsnog hun bevoegdheid halen. Het gaat hier om mensen die bijna startbekwaam zijn en via een duaal leertraject – werken én scholing op maat – tijdelijk benoemd kunnen worden. De kwaliteit van het onderwijs blijft hierbij voorop staan.
Andere maatregelen zijn het verbeteren van de kinderopvang, het zorgen voor voldoende vervangers in het basisonderwijs en een verbetering van de arbeidsvoorwaarden.
Het kabinet gaat ervan uit dat bovenstaande inspanningen een positieve bijdrage zullen leveren aan het oplossen van de arbeidsmarktknelpunten in het basisonderwijs.
De specifieke toekenning van middelen voor de eerste vier leerjaren van de basisschool vergt enige aanpassingen in de systematiek van de toekenning van formatie. In de eerste plaats dient de groepsformatie afzonderlijk te worden berekend en toegekend ten behoeve van het onderwijs in de eerste vier leerjaren enerzijds en het onderwijs in de hogere leerjaren anderzijds. Alleen op die manier is zichtbaar te maken dat de extra investeringen uitsluitend bedoeld zijn voor de eerste vier leerjaren. Het totale beschikbare budget dat voorheen bestemd was voor de bovenbouw, blijft ongewijzigd. De nieuwe berekeningssystematiek zal niet leiden tot gewijzigde uitkomsten voor de formatietoewijzing aan de bovenbouw. In de tweede plaats is het niet de bedoeling dat de middelen voor bestrijding van onderwijsachterstanden (de zogenaamde «gewichtenformatie») meegroeien met de omvang van de formatie voor het reguliere onderwijs. Om die reden wordt de gewichtenformatie voortaan afzonderlijk vastgesteld.
Verder wordt de wijziging van het Formatiebesluit WPO benut om een vereenvoudiging aan te brengen in de wijze waarop de hoeveelheid basisformatie per school wordt vastgesteld. Tot nu toe gold hiervoor een formatieschaal aan de hand waarvan werd bepaald bij welk leerlingaantal welke hoeveelheid basisformatie toegekend werd. In de nieuwe systematiek wordt de toekenning van de groepsformatie gelineariseerd: per leerling wordt een vaste hoeveelheid fre's toegekend. Om te voorkomen dat kleine scholen er door deze linearisering op achteruit gaan, wordt een aparte toeslag voor kleine scholen toegekend. Om de inzichtelijkheid verder te vergroten, worden tevens enkele formatiecategorieën uit de tot nu toe geldende systematiek samengevoegd.
Het agentschap Centrale financiën instellingen (Cfi) heeft de regeling beoordeeld op uitvoerbaarheid en is tot de conclusie gekomen dat de regeling uitvoerbaar is.
In het vervolg van deze toelichting wordt in paragraaf 2 ingegaan op de veranderingen in de formatiesystematiek. Voor een nadere toelichting op (de redenen voor) de groepsgrootteverkleining zij verwezen naar de nota «Groepsgrootte en kwaliteit: investeren in de onderbouw van de basisschool» (kamerstukken II 1996/97, 25 065, nr. 6), alsmede de halfjaarlijkse voortgangsrapportages over het project «Groepsgrootte in het basisonderwijs», dat door de Tweede Kamer is aangemerkt als groot project (zie kamerstukken II, 25 065).
In paragraaf 3 wordt kort ingegaan op de wijzigingen in het Bekostigingsbesluit WPO. Tot slot wordt in paragraaf 4 een overzicht gegeven van de financiële gevolgen van de verkleining van de groepsgrootte in de onderbouw.
Een opmerking tot slot: waar in deze toelichting wordt gesproken van onderbouw en bovenbouw, wordt bedoeld het onderwijs in de eerste vier leerjaren (onderbouw), onderscheidenlijk het onderwijs in de daarop volgende leerjaren (bovenbouw).
2. Formatiebesluit WPO: de nieuwe systematiek
In de nieuwe systematiek wordt een aantal formatiecategorieën gewijzigd dan wel opgenomen in andere categorieën. Deze wijzigingen worden hierna per formatiecategorie beschreven.
De nieuwe basisformatie vervangt de formatie voor de vervulling van de reguliere taken van de school. De reguliere formatie was opgebouwd uit normatieve formatie en enkele opslagen; de nieuwe basisformatie bestaat uit groepsformatie en toeslagen. De normatieve formatie op haar beurt bestond uit basisformatie, formatie vakonderwijs en formatie schoolleiding. De (oude) basisformatie en de formatie vakonderwijs zijn in het nieuwe systeem opgegaan in de groepsformatie. Daarnaast maken thans de oude opslagen (op de normatieve formatie) voor formatieve fricties en voor herbezetting in verband met arbeidsduurverkorting deel uit van de groepsformatie. Dat houdt in dat een aantal – onder het oude regime zelfstandige – formatiecategorieën is opgegaan in de groepsformatie. Deze verschuivingen en wijzigingen in de formatiecategorieën beogen het voor de basisscholen inzichtelijker te maken op welke formatieomvang zij recht hebben.
Het feit dat bijvoorbeeld vakformatie en frictieopslag zijn opgenomen in de basisformatie, betekent natuurlijk niet dat de scholen geen vakleraren meer aan kunnen stellen of dat de scholen niet meer de plicht hebben frictieproblemen op te lossen.
Net als in de oude systematiek wordt bij de berekening van de basisformatie rekening gehouden met het bestaan van nevenvestigingen. Indien een basisschool bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, kan het voorkomen dat de school meer basisformatie had ontvangen als de verschillende vestigingen zelfstandige scholen waren geweest. Een dergelijk verschil kan in het nieuwe systeem alleen het gevolg zijn van een andere uitkomst bij de berekening van de toeslag voor kleine scholen. De overige formatiecategorieën leiden namelijk altijd tot dezelfde formatieomvang voor de school, ongeacht de vraag of er nevenvestigingen zijn. Dit is het gevolg van het feit dat bedoelde formatiecategorieën voortaan recht evenredig zijn aan het aantal leerlingen.
Indien een school bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, wordt driekwart vergoed van het verschil tussen de kleine-scholentoeslag, berekend voor de verschillende vestigingen en vervolgens opgeteld, en de kleine-scholentoeslag, berekend voor de school als geheel op grond van artikel 13.
De (nieuwe) groepsformatie is opgesplitst in onderbouwformatie en bovenbouwformatie. In de Wet op het primair onderwijs (WPO) en het Formatiebesluit WPO wordt de onderbouwformatie omschreven als «formatie ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar» en de bovenbouwformatie als «formatie ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen in de leeftijd van 8 jaar en ouder».
Het gedeelte van de groepsformatie dat is bestemd voor de onderbouw, is uitgebreid met de middelen voor de groepsgrootteverkleining. Deze middelen zijn naar de groepsformatie overgeheveld vanaf hun oude plaats, de formatie voor speciale doeleinden, waar zij waren ondergebracht voor de eerste stap van de groepsgrootteverkleining. Door de verplaatsing naar de onderbouwformatie krijgen zij een meer structureel en expliciet karakter.
Daarnaast wordt de onderbouwformatie geoormerkt. Het doel hiervan is te waarborgen dat de middelen die bestemd zijn voor de groepsgrootteverkleining in de onderbouw, ook daadwerkelijk daarvoor worden gebruikt.
Een andere belangrijke wijziging is het lineariseren van de hoeveelheid groepsformatie. De oude basisformatie was gebaseerd op een formatieschaal met een stapsgewijze opbouw. Per 6 tot 11 leerlingen ontving een school 0,2 of 0,3 fulltime equivalent (fte) extra basisformatie. Deze stapsgewijs opgebouwde formatieschaal komt te vervallen. Hiermee wordt voorkomen dat een kleine wijziging van het leerlingenaantal leidt tot een sprongsgewijze en dus onder omstandigheden relatief grote verandering in formatietoekenning. De school ontvangt voortaan per leerling een vast aantal fre's aan groepsformatie.
Naast de groepsformatie bestaat de basisformatie ook uit toeslagen. De toeslagen die de school ontvangt, zijn – voor zover van toepassing – de volgende:
a. Toeslag voor kleine scholen
Kleine scholen ontvingen in de oude situatie meer formatie per leerling dan grotere scholen. Omdat na linearisering van de groepsformatie deze scholen er zonder nadere voorziening op achteruit zouden gaan, is besloten om scholen die op de teldatum minder dan 137 leerlingen hebben, een toeslag voor kleine scholen te geven. Naarmate het aantal leerlingen van de school groter is, neemt de hoogte van deze toeslag af.
b. Toeslag voor de schoolleiding
Het formatieve deel van de toeslag voor de schoolleiding wordt gelineariseerd. Het voordeel van linearisering is dat de doorzichtigheid van de formatieregeling groter wordt. Het salaire deel van de toeslag wordt niet gelineariseerd, aangezien dat tot te grote verschuivingen zou leiden.
De toeslag voor de schoolleiding is niet geoormerkt. Wel gaat van deze toeslag als aparte categorie een signaal uit, waar scholen in de praktijk serieus rekening mee blijken te houden. Momenteel geldt voor het formatieve deel van de toeslag voor de schoolleiding nog een minimum van 9 uur per week. De lineaire formule zou ertoe leiden dat kleine scholen dit minimum niet meer halen. De regeling is er uiteraard niet op gericht om de positie van schoolleiders op kleine scholen te verslechteren. Daarom kunnen kleine scholen de ruimte voor de uitvoering van managementtaken van de schoolleider uit de toeslag voor kleine scholen aanvullen tot minimaal 9 uur per week.
c. Toeslag voor herbezetting in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen
In de berekening van deze toeslag treden geen wijzigingen op.
2.2. Formatie voor speciale doeleinden
De formatie voor speciale doeleinden bestaat thans nog uit de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie en de formatie ter bestrijding van onderwijsachterstanden. In deze beide formatiecategorieën vinden wijzigingen in de systematiek plaats.
a. De formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie (of «schoolprofielbudget»)
Het schoolprofielbudget, waarmee de scholen eigen keuzes kunnen maken op het gebied van personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie, blijft gehandhaafd. Wel wordt het gelineariseerd, zodat alle scholen per leerling een gelijke hoeveelheid formatie ontvangen.
b. Onderwijsachterstandenformatie («gewichtenformatie»)
Met betrekking tot de gewichtenformatie vindt er een (vergaande) vereenvoudiging van de berekeningswijze plaats: de gewichtenformatie wordt losgekoppeld van de basisformatie en gelineariseerd. De loskoppeling van de basisformatie hangt samen met de in de WPO vastgelegde wijziging van de grondslag voor de formatieberekening: er wordt niet meer uitgegaan van het gewogen aantal leerlingen, maar van het feitelijke aantal.
In de oude systematiek kregen leerlingen met een verhoogd risico op onderwijsachterstanden een hoger gewicht bij het bepalen van het aantal leerlingen waarvoor een school formatie ontving. Er werden daarbij vier gewichten onderscheiden: 1,25 voor kinderen van laag opgeleide autochtone ouders, 1,4 voor schipperskinderen, 1,7 voor kinderen van de trekkende bevolking en 1,9 voor kinderen van laag opgeleide allochtone ouders. Aan de hand van die gewichtentoekenning werd het totale aantal gewogen leerlingen berekend, onder aftrek van 9% van het aantal leerlingen (drempel). Vervolgens werd het totaal van de basis- en gewichtenformatie vastgesteld aan de hand van een trapsgewijze tabel, waarvan de basisformatie, die eerst weer afzonderlijk moest worden vastgesteld, werd afgetrokken.
In de nieuwe systematiek worden de groepsformatie en de gewichtenformatie onafhankelijk van elkaar berekend, en wel als volgt. De leerling wordt geteld bij het berekenen van de groepsformatie, en het gewicht (0,25; 0,4; 0,7; 0,9) wordt geteld bij de berekening van de formatie ter bestrijding van onderwijsachterstanden. Verder verdwijnen ook in de gewichtenregeling de stapjes in de schaal. Voor zover de som van de gewichten meer bedraagt dan 9% van het feitelijk aantal leerlingen, ontvangt de school voor elke extra gewichtseenheid extra formatie (de som van de gewichten minus 9% van het feitelijk aantal leerlingen is het schoolgewicht, aan de hand waarvan de hoogte van de gewichtenformatie wordt berekend). De drempel zoals die in de voordien geldende gewichtenregeling geldt, blijft daarmee gehandhaafd.
Indien een school uit verschillende vestigingen bestaat, wordt de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden voortaan per vestiging bepaald. Deze nieuwe regeling doet meer recht aan de feitelijke samenstelling van het leerlingenbestand van de afzonderlijke vestigingen. Onder de oude regeling kon het voorkomen dat een school die uit bijvoorbeeld drie vestigingen bestond waarvan er slechts één veel «gewichtenleerlingen» had, toch relatief weinig of zelfs geen gewichtenformatie kreeg. Oorzaak was het feit dat de drempel voor gewichtenformatie gevormd werd door 9% van het aantal leerlingen van de hele school. Aangezien in de nieuwe regeling alleen naar de vestiging zelf wordt gekeken, is de drempel relatief veel lager: 9% van het aantal leerlingen van de desbetreffende vestiging.
2.3. Berekening totale lineaire formatie
Doordat de belangrijkste formatiecategorieën voortaan vastgesteld worden aan de hand van een aantal fre's per leerling, is het relatief eenvoudig geworden snel te berekenen op hoeveel fre's een school in totaal recht heeft. Daartoe kan eerst de totale lineaire formatie berekend worden, dat wil zeggen de som van al die formatiecategorieën die recht evenredig zijn aan de hoogte van de bekostigingsgrondslag. Er zijn drie bekostigingsgrondslagen te onderscheiden:
– het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar op de teldatum;
– het aantal leerlingen van 8 acht jaar en ouder op de teldatum;
– het schoolgewicht, zijnde de som van de gewichten der leerlingen op de teldatum verminderd met negen procent van het totaal aantal leerlingen op de teldatum.
Elke school ontvangt per leerling in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar in totaal 10,95 fre's, bestaande uit:
– 10,21 fre's aan groepsformatie;
– 0,45 fre aan formatief deel van de toeslag voor de schoolleiding;
– 0,29 fre aan formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie.
Verder ontvangt de school per leerling van 8 jaar of ouder in totaal 7,71 fre's, bestaande uit:
– 6,97 fre's aan groepsformatie;
– 0,45 fre aan formatief deel van de toeslag voor de schoolleiding;
– 0,29 fre aan formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie.
Per eenheid schoolgewicht ontvangt de school 7,61 fre's, bestaande uit:
– 6,87 fre's aan formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden;
– 0,45 fre aan formatief deel van de toeslag voor de schoolleiding;
– 0,29 fre aan formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie.
De totale lineaire formatie bestaat tot slot uit de toeslag voor kleine scholen, zoals geregeld in artikel 13.
Om van de aldus berekende totale lineaire formatie tot de totale formatie te komen, dient bij de totale lineaire formatie voor elke school nog het salaire deel van de toeslag voor de schoolleiding bijgeteld te worden (artikel 13a, derde en vierde lid). Scholen die uit meerdere vestigingen bestaan, kunnen daarenboven aanspraak maken op de vermeerdering zoals omschreven in artikel 6. Indien het totaal van de tot hier berekende formatie – voor zover van toepassing vermeerderd met de groeiformatie en de bijzondere groeiformatie – kleiner is dan 530, wordt dat totaal verhoogd tot 530 (zie artikel 3).
In het voorgaande is geen rekening gehouden met formatiecategorieën waarvoor scholen slechts onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen, zoals de toeslag voor herbezetting in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen (artikel 13b), de extra formatie bij groei van het aantal leerlingen (artikelen 15c e.v.) en de overgangsformatie voor de schooljaren 2000–2001 en 2001–2002 (artikel 19b). Ook de gezamenlijke zorgformatie (artikel 15d) is buiten beschouwing gelaten, omdat deze formatie niet aan de school, maar aan het samenwerkingsverband wordt toegekend.
De formatietoekenning bestond voorheen uit een vaste voet en een trapsgewijze formatieschaal aan de hand waarvan werd bepaald bij welk leerlingaantal welke formatie werd toegekend. Een aantal formatiecategorieën gaat in het nieuwe Formatiebesluit WPO op in de groepsformatie. Het gaat hierbij om de formatie voor vakonderwijs, de frictieformatie en de adv-toeslag.
De onderbouwformatie wordt als gevolg van de investeringen in de groepsgrootte gefaseerd verhoogd. Bij een fulltime dienstbetrekking van een groepsleraar (179 fre's) zal, rekening houdend met de adv (8,11%) en de opslag voor de tussentijdse instroom (5,54%), het aantal fre's per leerling in het schooljaar 2002–2003 oplopen tot 10,21, hetgeen overeenkomt met één fulltime formatieplaats per 20 leerlingen.
De bovenbouwformatie gaat uit van een gelijkblijvend budget. Bij een fulltime dienstbetrekking van een groepsleraar in de bovenbouw zal, rekening houdend met de adv (8,11%), het aantal fre's per leerling vanaf 1 augustus 2001 6,97 bedragen.
Het formatieve deel van de toeslag voor de schoolleiding bedraagt 0,45 fre. De gewichtenformatie, met als bekostigingsgrondslag het totale schoolgewicht, bedraagt 6,87 fre's.
Bij deze formatiecategorieën wordt het beschikbare budget op een lineaire manier verdeeld.
De groeiformatie zal in de herziene systematiek op een andere wijze worden berekend dan in de oude systematiek. In de oude systematiek werd een drempel van 0,6 fte gehanteerd. Er is nu voor gekozen om een bepaald aantal leerlingen als drempel te hanteren. Daardoor wordt het voor scholen eenvoudiger om vast te stellen of en wanneer de drempel voor toepassing van de groeiregeling gehaald wordt.
Indien voor 1 april van een schooljaar het aantal leerlingen met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, en het bevoegd gezag het toegenomen aantal leerlingen binnen twee weken na de telling bij de minister meldt, wordt aan de school groeiformatie toegekend. Voor iedere extra leerling (boven de drempel van 103%) worden 8,72 fre's uitgekeerd, bestaande uit extra groepsformatie (8,28 fre's) en een verhoging van het formatieve deel van de toeslag voor de schoolleiding (0,44 fre). Indien na toekenning van groeiformatie het aantal leerlingen wederom met ten minste 13 is toegekomen ten opzichte van het aantal leerlingen op basis waarvan de laatste maal groeiformatie is toegekend, wordt opnieuw groeiformatie toegekend (mits het bevoegd gezag dit tijdig heeft gemeld). Dit kan zich herhalen tot uiterlijk 1 april.
Indien de school in aanmerking komt voor de toeslag voor kleine scholen (dus op de teldatum minder dan 137 leerlingen had), wordt de extra groepsformatie verminderd met een korting. De reden hiervoor is dat deze scholen vanwege de toeslag voor kleine scholen reeds meer fre's per leerling ontvangen dan grotere scholen. Bij groei van het aantal leerlingen zal de toeslag voor kleine scholen lager worden.
Na 1 april kan er geen aanspraak meer ontstaan op reguliere groeiformatie. Dit kan nadelig zijn voor een school die in de laatste maanden van het schooljaar sterk groeit, bijvoorbeeld een school in een in aanbouw zijnde nieuwbouwwijk. Om deze scholen tegemoet te komen, kan er eenmaal per schooljaar bijzondere groeiformatie worden toegekend. Daarbij geldt de voorwaarde dat in de periode van 1 april tot en met 31 mei het aantal leerlingen van de school met minimaal 26 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op 31 maart, en dat het toegenomen aantal leerlingen binnen twee weken na de telling bij de minister wordt gemeld. Afhankelijk van de datum van de telling, wordt de bijzondere groeiformatie toegekend met ingang van 1 mei of 1 juni.
Een school kan in aanmerking komen voor aanvullende formatie wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden (artikel 120, vijfde lid, WPO). Deze aanvullende formatie valt buiten het kader van het Formatiebesluit WPO.
In samenhang met de wijzigingen in de groepsgrootte zijn er uiteraard ook wijzigingen in het Bekostigingsbesluit WPO nodig. Immers, een deel van de vergoeding voor de materiële instandhouding is groepsafhankelijk (het andere deel is leerlingafhankelijk). Het groepsafhankelijke deel moet worden aangepast aan de vergroting van het aantal groepen. Bovendien worden regels gesteld omtrent de wijze waarop scholen de inzet van de (geoormerkte) onderbouwformatie moeten verantwoorden.
Verder is er ook sprake van een aantal technische wijzigingen.
De in dit besluit opgenomen wijzigingsvoorstellen behelzen zowel de gefaseerde invoering van de groepsgrootteverkleining in de onderbouw als een vereenvoudiging van de formatieberekening.
De financiële effecten van de wijzigingen betreffen per saldo alleen de kosten van de extra groepsformatie ten gevolge van de verkleining van de groepsgrootte in de onderbouw. De vereenvoudiging van de formatieberekening geschiedt namelijk budgettair neutraal.
In verband met de verkleining van de groepsgrootte zijn de volgende extra uitgaven geraamd (bedragen in miljoenen guldens):
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
---|---|---|---|---|---|
Groepsformatie | 70 | 244 | 451 | 659 | 662 |
Materiële instandhouding | 6 | 20 | 37 | 52 | 53 |
Overig | 14 | 29 | 41 | 16 | 16 |
Gemeentefonds i.v.m. de huisvesting | 90 | 130 | 180 | 180 | 180 |
De onder «overig» opgenomen uitgaven betreffen met name kosten van nascholing, kosten van overgangsmaatregelen en kosten van arbeidsmarktstimulering.
Bij de verhoging van het middelenkader van het Gemeentefonds is uitgegaan van een extra lokaal voor elke extra arbeidsplaats. Gezien de wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeenten voor de huisvesting van de scholen, zijn er derhalve geen beletselen voor een adequate huisvestingsvoorziening. In de praktijk moet altijd rekening gehouden worden met frictieproblemen: de bouw van een lokaal kan een jaar achterlopen bij de behoefte eraan.
Artikel I (Formatiebesluit WPO)
Door in artikel 1 een begripsomschrijving van «teldatum» op nemen (overeenkomstig de begripsomschrijving in het Bekostigingsbesluit WPO) kan een aantal artikelen eenvoudiger geformuleerd worden, omdat niet telkens een afzonderlijke bepaling behoeft te worden opgenomen in verband met de afwijkende teldatum voor nieuwe scholen.
Dit onderdeel bevat technische aanpassingen aan de nieuwe systematiek. Het nieuwe artikel 2, derde lid, is inhoudelijk gelijk aan het oude artikel 9.
Door de linearisering is de minimale formatieomvang uit het schema van het oude artikel 8 verdwenen. Om deze reden is in het nieuwe artikel 3 ten behoeve van zeer kleine scholen een minimum neergelegd voor het aantal fre's waarop een school aanspraak heeft.
De afronding geschiedt niet per formatiecategorie afzonderlijk, maar voor het totale aantal fre's (artikel 4).
Het nieuwe artikel 5 beschrijft uit welke elementen de basisformatie is samengesteld. De formatie voor de reguliere taken van de school, beschreven in het oude artikel 3, wordt vervangen door de basisformatie. Deze bestaat uit de groepsformatie (die de normatieve formatie vervangt) en toeslagen.
In het nieuwe artikel 6 is de berekening van de basisformatie voor een school met een of meer nevenvestigingen aangepast aan het nieuwe systeem. Dit artikel biedt de school compensatie voor de ten gevolge van fusie optredende vermindering van formatie, en wel ter hoogte van drievierde van het verschil. Door de linearisering kan er thans alleen nog een verschil ontstaan ten aanzien van de toeslag voor kleine scholen. De drievierde-berekening kan daarom daartoe worden beperkt.
Het nieuwe artikel 8 bevat de wijze van berekening van de groepsformatie en vervangt het oude artikel 8, bevattende het schema voor de vaststelling van de basisformatie.
De groepsformatie wordt in de nieuwe systematiek toegekend in een aantal fre's per leerling. Tevens zijn de oude formatie vakonderwijs, de opslag wegens formatieve fricties en de opslag voor herbezetting in verband met arbeidsduurverkorting (ADV-opslag) opgegaan in de nieuwe groepsformatie. Daarnaast is de verhoging van het aantal leerlingen met 3% wegens tussentijdse instroom vervangen door een hoger aantal fre's per leerling.
De groepsformatie wordt apart berekend en toegekend voor de onder- en de bovenbouw. Voor het onderwijs aan de leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar worden meer fre's per leerling toegekend. Dit leidt tot een verkleining van de groepen in de onderbouw en een uiteindelijke ratio van 1 leraar per 20 leerlingen.
Artikel 9 is verplaatst naar artikel 2, derde lid.
Artikel 10 kan door integratie van de formatie vakonderwijs in de groepsformatie vervallen.
Artikel 11 (formatie voor de schoolleiding) is verplaatst naar artikel 13a en aangepast aan de nieuwe systematiek.
Artikel 12 (groeiformatie) is verplaatst naar de artikelen 15c tot en met 15c3 en aangepast aan de nieuwe systematiek.
Om te voorkomen dat kleine scholen nadeel zouden ondervinden van de linearisering van de basisformatie is in het nieuwe artikel 13 voor scholen met minder dan 137 leerlingen een toeslag voor kleine scholen opgenomen. De toeslag is hoger naarmate het aantal leerlingen lager is.
Het nieuwe artikel 13a (oud artikel 11) behelst de toeslag voor de schoolleiding. Het formatieve deel daarvan is gelineariseerd.
Het eerste lid van het oude artikel 13a over de opslag voor herbezetting in verband met arbeidsduurverkorting kan vervallen, omdat de desbetreffende middelen nu zijn opgenomen in de overige formatiecategorieën. Het tweede lid is verplaatst naar artikel 13b.
Het nieuwe artikel 13b bevat dezelfde tekst als het tweede lid van het oude artikel 13a, met aanpassing van de daarin genoemde artikelen aan de nieuwe nummering.
Door de overheveling van de formatie voor groepsgrootteverkleining in de onderbouw naar de groepsformatie, bestaat de formatie voor speciale doeleinden thans alleen nog uit de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie en de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden.
Het oude artikel 15a is verplaatst naar artikel 15 en aangepast aan de nieuwe systematiek van een aantal fre's per leerling.
Door de gewijzigde opzet van de groepsformatie is het mogelijk geworden de formatie voor onderwijsachterstandenbestrijding zelfstandig te berekenen (de nieuwe artikelen 15a en 15b). De leerling (1,0) telt bij de groepsformatie, het gewicht (0,25/0,4/0,7/0,9) levert de onderwijsachterstandenformatie op. Dit gebeurt door de in het concrete geval aanwezige gewichten op te tellen en vervolgens de oude 9%-korting toe te passen (artikel 15b). De uitkomst (het schoolgewicht, dat niet kleiner kan zijn dan nul) wordt vervolgens vermenigvuldigd met het in artikel 15a genoemde aantal fre's. Deze fre's bevatten tevens de component voor herbezetting in verband met arbeidsduurverkorting.
Voorbeeld: een school met (op de teldatum) 183 leerlingen heeft 85 «gewichtenleerlingen»:
– 30 leerlingen waarvoor een gewicht van 0,25 is vastgesteld;
– 1 leerling van 0,4;
– 4 leerlingen van 0,7;
– 50 leerlingen van 0,9.
De som van deze gewichten is 55,7. Hiervan wordt afgetrokken 16,47 (9% van 183). De uitkomst daarvan (39,23) wordt afgerond tot 39: dit is het schoolgewicht.
In geval van een school met een of meer nevenvestigingen wordt het schoolgewicht eerst voor elke vestiging afzonderlijk berekend, waarna de uitkomsten bij elkaar worden opgeteld. De reden hiervoor is te voorkomen dat de 9%-drempel negatief kan uitpakken als de leerlingsamenstelling van de verschillende vestigingen verschilt. Ter illustratie wordt uitgegaan van bovenstaand voorbeeld.
Stel: er is nog een nevenvestiging met 100 leerlingen zonder gewicht. De som van de gewichten 55,7 wordt verminderd met 25,47 (9% van het totale aantal leerlingen 283). De uitkomst is 30,23. Het schoolgewicht zou dan 30 zijn. Het nadelig effect zou dus 9 eenheden schoolgewicht bedragen (61,83 fre's). De wijze van berekenen, beschreven in artikel 15b, leidt er echter toe dat het schoolgewicht 39 blijft.
Het oude artikel 15b, dat de grondslag bood voor de verdeling van de extra middelen voor groepsgrootteverkleining, is overbodig geworden.
De groeiregeling (voorheen in artikel 12) is in die zin aangepast dat de drempel voor toepassing van de regeling is veranderd in een aantal leerlingen waarmee de school moet zijn gegroeid. Verder wordt de basisformatie niet opnieuw vastgesteld, maar wordt met behoud van de reeds toegekende, deels geoormerkte formatie, het meerdere ongeoormerkt toegekend. Dit om tussentijdse verschuivingen in de omvang van de geoormerkte formatie te vermijden.
In het kader van de vereenvoudiging van de formatieregeling wordt ook de berekening van de zorgformatie gelineariseerd.
Nu alle formatiecategorieën in fre's worden berekend, is het omrekeningsartikel (artikel 16) en daarmee ook hoofdstuk 4 overbodig geworden.
Hoewel de wijzigingen met betrekking tot de groepsgrootteverkleining inhoudelijk alleen de basisscholen en niet de speciale scholen voor basisonderwijs betreffen, wordt de terminologie wel zoveel mogelijk geharmoniseerd (zie ook artikel 122 WPO).
De wijzigingen van het eerste en het vijfde lid hebben tot doel de berekening van de formule in overeenstemming te brengen met artikel 122, vierde lid, WPO. De component 0,02 x r (d.i. 2% van het aantal leerlingen van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar) moet eerst rekenkundig worden afgerond op een geheel getal alvorens de formule voor het berekenen van de zorgformatie toe te passen.
Ook indien fre's ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar worden verzilverd, moet de geldswaarde daarvan in het schooljaar waarin die fre's zijn toegekend, worden besteed ten behoeve van het onderwijs in de eerste vier leerjaren.
De groepsgrootteverkleining wordt in drie stappen ingevoerd.
Het eindplaatje van de groepsgrootteverkleining in de onderbouw van basisscholen – een leerling/leraar-ratio van 20 in het schooljaar 2002–2003 – is vastgelegd in de artikelen 2 tot en met 15d. De beide tussenstappen in de schooljaren 2000–2001 en 2001–2002 zijn vervat in de artikelen 19a en 19b.
Artikel 19a bevat een zodanig aantal fre's aan groepsformatie per leerling in de leeftijd van 4 tot en 7 jaar, dat deleerling/leraar-ratio 23 bedraagt in 2000–2001, onderscheidenlijk 22 in 2001–2002.
Artikel 19b biedt de basisscholen een compensatie voor de overgangsjaren. Door de herverdeeleffecten van de vereenvoudigingen is het immers mogelijk dat scholen er qua formatieomvang tijdelijk (namelijk alleen in de jaren 2000–2001 en 2001–2002) op achteruit zouden gaan. In dat geval wordt het verschil zoals beschreven in artikel 19b vergoed. Het eventuele nadelige herverdeeleffect zal in het schooljaar 2002–2003 in ieder geval zijn verdwenen.
De oude artikelen 19a tot en met 19c zijn uitgewerkt en daarmee overbodig geworden.
Artikel 20 is uitgewerkt en kan derhalve vervallen.
Artikel II (Bekostigingsbesluit WPO)
Artikel 14 bevat de basis voor het groepsgebonden deel van de vergoeding voor materiële instandhouding. Aangezien de groepsomvang afneemt, zal bij een gelijkblijvend aantal leerlingen het aantal groepen toenemen. De grondslag in artikel 14 wordt derhalve eveneens aangepast. Tevens is de berekeningswijze aangepast aan de linearisering in het Formatiebesluit WPO.
Bij toepassing van artikel 14, derde lid, onder c, wordt het aantal leerlingen op 1 maart geteld. Er wordt echter gekeken naar de leeftijd van deze leerlingen op 1 oktober daaraan voorafgaand. Op deze wijze wordt voorkomen dat leerlingen die tussen 1 oktober en 1 maart 8 jaar zijn geworden maar nog steeds in de onderbouw zitten, als bovenbouwleerling worden meegeteld. Leerlingen die op 1 oktober 3 jaar oud waren en als 4-jarige gedurende het schooljaar zijn ingestroomd, tellen ook mee (als onderbouwleerling).
Uiteraard is er ook voor de wijzigingen in het Bekostigingsbesluit WPO een tweejarige overgangsfase, neergelegd in artikel 36 (onderdeel J). Deze overgangsfase loopt niet geheel gelijk met die voor de formatieberekening, omdat de bekostiging niet per schooljaar maar per kalenderjaar wordt toegekend. Er is voor gekozen de eerste stap van de onderhavige wijziging te laten ingaan per 2001. Voor de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2000, waarin wel reeds de eerste stap van de formatieregeling geldt, wordt in artikel 35 een overgangsregeling getroffen voor die scholen die volgens de nieuwe wetgeving een hogere vergoeding voor materiële instandhouding zouden ontvangen.
Teneinde een behoorlijke controle op de inzet van de geoormerkte onderbouwmiddelen mogelijk te maken, wordt voorgeschreven dat scholen een overzicht bijhouden en op school aanwezig houden.
In de Leidraad accountantscontrole zal worden vastgelegd dat de accountant dient te verklaren dat de geoormerkte middelen voor de groepsgrootteverkleining in de onderbouw zijn ingezet conform de wettelijke voorschriften.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
K. Y. I. J. Adelmund
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 juni 2000, nr. 111.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2000-179.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.