Wet van 25 april 2000 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie (verruiming van mogelijkheid om nevenzittingsplaatsen van gerechtshoven aan te wijzen en invoering van mogelijkheid om voor risicovolle zittingen locatie aan te wijzen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de mogelijkheid te verruimen om bij algemene maatregel van bestuur nevenzittingsplaatsen van de gerechtshoven aan te wijzen, en dat het wenselijk is de mogelijkheid in te voeren om in verband met de veiligheid van personen een locatie voor het houden van een terechtzitting door een kantongerecht, een arrondissementsrechtbank of een gerechtshof aan te wijzen, en dat het in verband daarmee nodig is de Wet op de rechterlijke organisatie te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de rechterlijke organisatie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 34 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister van Justitie kan, na overleg met de kantonrechter oudste in rang van benoeming, bepalen dat in een zaak de terechtzitting zal worden gehouden in een door hem aan te wijzen locatie in de hoofdplaats van het kanton, buiten de hoofdplaats van het kanton of buiten het kanton, indien dit noodzakelijk is in verband met de veiligheid van personen.

B

Aan artikel 50 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister van Justitie kan, na overleg met de president van de arrondissementsrechtbank, bepalen dat in een zaak de terechtzitting zal worden gehouden in een door hem aan te wijzen locatie in de hoofdplaats van het arrondissement, buiten de hoofdplaats van het arrondissement of buiten het arrondissement, indien dit noodzakelijk is in verband met de veiligheid van personen.

C

Aan artikel 60 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Artikel 34, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Onze Minister van Justitie kan, na overleg met de president van het gerechtshof, bepalen dat in een zaak de terechtzitting zal worden gehouden in een door hem aan te wijzen locatie in de hoofdplaats van het ressort, buiten de hoofdplaats van het ressort of buiten het ressort, indien dit noodzakelijk is in verband met de veiligheid van personen.

D

Artikel 71, derde lid, vervalt.

ARTIKEL II

Aan onderdeel A van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht2 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 6. De artikelen 34, derde lid, 50, derde lid, en 60, vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 25 april 2000

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de vierde mei 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1999, 195, laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 20 januari 2000, Stb. 40.

XNoot
2

Stb. 1998, 1, laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 22 december 1999, Stb. 575.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1998/1999, 1999/2000, 26 694.

Handelingen II 1999/2000, blz. 4363.

Kamerstukken I 1999/2000, 26 694 (211).

Handelingen I 1999/2000, zie vergadering dd. 17 april 2000.

Naar boven