Wet van 25 april 2000 tot wijziging van de Gemeentewet ter verbetering van de mogelijkheden tot bestrijding van grootschalige verstoringen van de openbare orde

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het uit het oogpunt van verbetering van de mogelijkheden tot bestrijding van grootschalige verstoringen van de openbare orde wenselijk is in de Gemeentewet bepalingen op te nemen met betrekking tot het bestuurlijk ophouden van groepen personen die de openbare orde verstoren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Gemeentewet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 154 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 154a

  • 1. De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om door de burgemeester aangewezen groepen van personen, op een door de burgemeester aangegeven plaats tijdelijk te doen ophouden. De ophouding kan mede omvatten, indien nodig, het overbrengen naar die plaats.

  • 2. De burgemeester oefent de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, slechts uit:

    a. jegens personen die een door de raad bij verordening vastgesteld en daartoe aangewezen specifiek voorschrift dat strekt tot handhaving van de openbare orde of beperking van gevaar in omstandigheden als bedoeld in artikel 175, groepsgewijs niet naleven, en

    b. indien het ophouden noodzakelijk is ter voorkoming van voortzetting of herhaling van de niet-naleving en de naleving redelijkerwijs niet op andere geschikte wijze kan worden verzekerd.

  • 3. De beslissing tot ophouding wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de burgemeester de beslissing tot ophouding niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt hij alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.

  • 4. De beschikking vermeldt welk voorschrift niet wordt nageleefd.

  • 5. De burgemeester laat tot ophouding als bedoeld in het eerste lid niet overgaan dan nadat de personen uit de in het eerste lid bedoelde groep in de gelegenheid zijn gesteld de tenuitvoerlegging van de beschikking tot ophouding te voorkomen, door alsnog het voorschrift, bedoeld in het vierde lid, na te leven.

  • 6. De burgemeester draagt er zorg voor dat zo spoedig mogelijk een verslag van de bevindingen inzake de tenuitvoerlegging van de ophouding wordt opgesteld.

  • 7. De ophouding mag niet langer duren dan de tijd die nodig is ter voorkoming van voortzetting of herhaling van de niet-naleving, met een maximum van twaalf uren.

  • 8. De plaats van ophouding dient geschikt te zijn voor de opvang van de op te houden personen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels hieromtrent worden gesteld.

  • 9. De burgemeester draagt er voor zover mogelijk zorg voor dat de opgehouden personen in de gelegenheid worden gesteld door een daartoe door hem aangewezen ambtenaar hun gegevens te laten vastleggen ten bewijze dat zij zijn opgehouden.

  • 10. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de beschikking tot ophouding.

  • 11. Indien tegen de beschikking tot ophouding een verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gedaan:

    a. wordt, in afwijking van artikel 8:83, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de verzoeker die is opgehouden zo mogelijk nog tijdens zijn ophouding door de president gehoord;

    b. doet de president in afwijking van artikel 8:84, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk na het horen van partijen uitspraak, en

    c. wordt, in afwijking van artikel 8:82, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen griffierecht geheven.

  • 12. Bij de beoordeling van het verzoek betrekt de president tevens de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van de beschikking tot ophouding jegens verzoeker.

  • 13. Indien de president een of meer verzoeken toewijst op de grond dat de beschikking tot ophouding naar zijn voorlopig oordeel onrechtmatig is, kan hij bepalen dat alle personen die op basis van de betrokken beschikking zijn opgehouden, onverwijld in vrijheid worden gesteld.

  • 14. Het twaalfde lid is van overeenkomstige toepassing op de beoordeling van een beroep tegen de beschikking tot ophouding als bedoeld in artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht.

B

Na artikel 176 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 176a

  • 1. De burgemeester is bevoegd door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangegeven plaats tijdelijk te doen ophouden. De ophouding kan mede omvatten, indien nodig, het overbrengen naar die plaats.

  • 2. De burgemeester oefent de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, slechts uit:

    a. jegens personen die door hem daartoe aangewezen specifieke onderdelen van een bevel als bedoeld in artikel 175 of van een algemeen verbindend voorschrift als bedoeld in artikel 176, groepsgewijs niet naleven, en

    b. indien het ophouden noodzakelijk is ter voorkoming van voortzetting of herhaling van de niet-naleving en de naleving redelijkerwijs niet op andere geschikte wijze kan worden verzekerd.

  • 3. Artikel 154a, derde tot en met veertiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

C

In artikel 177 wordt de zinsnede de artikelen 172, 173, 174, tweede lid, 175 en 176 vervangen door: de artikelen 154a, 172, 173, 174, tweede lid, 175, 176 en 176a.

D

In artikel 178 wordt de zinsnede in de artikelen 172 tot en met 176 vervangen door: krachtens artikel 154a en in de artikelen 172 tot en met 176a.

E

In artikel 181 wordt de zinsnede in de artikelen 172 tot en met 176 vervangen door: in de artikelen 172 tot en met 176a.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 25 april 2000

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Uitgegeven de tweede mei 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1994, 762, laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 11 november 1999, Stb. 505.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1998/1999, 1999/2000, 26 735.

Handelingen II 1999/2000, blz. 3486–3512; 3513–3538; 3545–3569; 3724–3736; 3898–3899; 3900.

Kamerstukken I 1999/2000, 26 735 (200, 200a, 200b, 200c).

Handelingen I 1999/2000, zie vergadering dd. 18 april 2000.

Naar boven