Besluit van 13 maart 2000, houdende vaststelling van de grenzen van de exclusieve economische zone van Nederland en tot inwerkingtreding van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone (Besluit grenzen Nederlandse exclusieve economische zone)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 25 oktober 1999, nr. DJZ/BR/1922–99, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone;

De Raad van State gehoord (advies van 21 december 1999, nr. W02.99.0535/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 2 maart 2000 nr. DJZ/BR/0278–00, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De grenzen van de exclusieve economische zone van Nederland vallen samen met:

a. de grens van de territoriale zee van Nederland, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee en

b. de grenzen van het aan Nederland toekomende gedeelte van het continentaal plat.

Artikel 2

  • 1. De Rijkswet instelling exclusieve economische zone treedt voor Nederland in werking op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 3

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit grenzen Nederlandse exclusieve economische zone.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 13 maart 2000

Beatrix

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de zevenentwintigste april 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Deze nota van toelichting is opgesteld mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.

Het onderhavige besluit strekt tot vaststelling van de grenzen van de Nederlandse exclusieve economische zone (EEZ) in de Noordzee alsmede tot inwerkingtreding van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone.

Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de onderliggende rijkswet wordt de instelling van de EEZ voor Nederland in eerste instantie van belang geacht met het oog op de ruimere handhavingsmogelijkheden die de EEZ voor kust- en havenstaten biedt ten aanzien van lozingsovertredingen door buitenlandse schepen. Daartoe is een wijziging van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en de Wet verontreiniging zeewater in voorbereiding. Naar aanleiding van ontwikkelingen ten aanzien van mogelijke bouwprojecten in zee worden thans in het kader van het Interdepartementaal directeurenoverleg Noordzee nadere beleidsvoornemens ontwikkeld met betrekking tot de invulling van rechtsmacht in de EEZ, over de (voorlopige) uitkomsten waarvan de Tweede Kamer binnenkort zal worden bericht. Zoals aangegeven in het nader rapport bij het advies van de Raad van State over het voorstel van wet tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken tot de EEZ (Kamerstukken II 1999/2000, 26 961, A-B), zijn voor de mate waarin en de wijze waarop de Nederlandse rechtsmacht in de EEZ zal worden vormgegeven in de eerste plaats richtinggevend de voor een kuststaat met betrekking tot diens EEZ geldende internationale verplichtingen. Naast reeds bestaande verplichtingen kunnen in het kader van de uitvoering van bestaande verdragen en het beleid van de Europese Gemeenschappen ten aanzien van natuur, milieu en veiligheid op zee nieuwe verplichtingen ontstaan. Een grondige analyse van bestaande en nog te verwachten verplichtingen is dan ook nodig. Vervolgens kan worden vastgesteld of het wenselijk is nog meer bestaande wetten van toepassing te verklaren in de EEZ, dan wel een meer omvattend wettelijk kader te ontwikkelen. Daarbij speelt als tweede factor een rol dat het nationale beleid thans in ontwikkeling is, hetgeen uiteraard eveneens zijn weerslag kan hebben op de vormgeving van het wettelijke instrumentarium. Bij de beoordeling van de vraag of en hoe wetgeving in de EEZ van toepassing moet worden verklaard, zal aandacht worden besteed aan de verhouding met terreinen waar een al dan niet exclusieve bevoegdheid van de Europese Gemeenschappen aan de orde is.

De grens van de EEZ wordt aan de kustzijde gevormd door de 12 zeemijlengrens van de Nederlandse territoriale zee. Deze 12 zeemijlen-grens is vastgelegd in de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee en wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, van deze wet berekend vanaf de basislijnen. Deze 12 zeemijlen-grens is, ingevolge artikel 55 van het VN-Zeerechtverdrag (het op 10 december 1982 te Montego Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, met bijlagen (Trb. 1983, 83)), de volkenrechtelijk bepaalde lijn waar de EEZ begint.

Op grond van het VN-Zeerechtverdrag en ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone kan een EEZ zich tot maximaal 200 zeemijlen uit de kust, berekend vanaf de basislijnen, uitstrekken. Deze afstand kan in de Noordzee voor de Nederlandse kust echter nergens worden bereikt, gelet op de breedte van de zee en de rechten van buurstaten.

Hoewel het VN-Zeerechtverdrag noch enige andere regel dwingend voorschrijft dat de buitengrens van de Nederlandse EEZ moet samenvallen met die van het aan Nederland toekomende deel van het continentaal plat, ligt de gemaakte keuze om beide begrenzingen te laten samenvallen voor de hand, gelet op de reeds genoemde geografische situatie op de Noordzee en de rechten van buurstaten. Het EEZ-regime omvat, volkenrechtelijk, mede de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van het continentaal plat (zeebodem en ondergrond). Het is alleen al om deze reden niet goed denkbaar dat in de Noordzee voor de onderscheiden EEZ's van de Noordzeelanden tot een andere begrenzing wordt gekomen dan voor het continentaal plat.

De grenzen van het aan Nederland toekomende gedeelte – zie ook de bijlage – zijn in verscheidene verdragen met de buurstaten als volgt vastgelegd.

In artikel 2 van het op 18 december 1996 te Brussel totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake de afbakening van het continentaal plat, met brieven (Trb. 1997, 15) is reeds bepaald dat wanneer Nederland of België besluit tot instelling van een EEZ, de continentaal-platgrens zal worden gehanteerd voor de zijwaartse afbakening van de onderscheiden exclusieve economische zones.

Zoals uiteengezet in de memorie van toelichting bij de Rijkswet instelling exclusieve economische zone (kamerstukken II,1996/97, 25 446 (R 1594), nr. 3, blz. 3) heeft het Verenigd Koninkrijk een 200-mijlszone ingesteld die voor wat betreft de rechtsmacht ter bescherming van het mariene milieu vergelijkbaar is met de EEZ. Met het Verenigd Koninkrijk bestaat overeenstemming dat de EEZ-grens in de Noordzee zal samenvallen met de grens van het continentaal plat tussen beide landen. De continentaal-platgrens tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk, vastgelegd in de op 6 oktober 1965 te Londen totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake de begrenzing van het tussen deze landen gelegen continentale plat onder de Noordzee (Trb. 1965, 191) en het op 25 november 1971 te Londen totstandgekomen Protocol tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot wijziging van de Overeenkomst van 6 oktober 1965 inzake de begrenzing van het tussen deze landen gelegen continentaal plat onder de Noordzee (Trb. 1971, 212), behoeft een kleine technische aanpassing sinds het sluiten van de twee grensverdragen met België (het op 18 december 1996 te Brussel totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake de afbakening van de territoriale zee, met brieven (Trb. 1997, 14) en het reeds genoemde op 18 december 1996 te Brussel totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake de afbakening van het continentaal plat, met brieven (Trb. 1997, 15)). Het beginpunt van de Nederlands-Britse continentaal-platgrens verschuift – op de continentaal-platgrens tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk – door het verschuiven van de Nederlands-Belgische continentaal-platgrens. Nederland zal het initiatief nemen tot deze aanpassing. Inwerkingtreding van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone voordat het nieuwe beginpunt van de Nederlands-Britse continentaal-platgrens formeel zal zijn vastgelegd, heeft geen praktische gevolgen. In het met het Verenigd Koninkrijk te sluiten verdrag zal worden vastgelegd dat de Nederlands-Britse continentaal-platgrens zal beginnen op het raakpunt van de Nederlands-Belgische en de huidige Nederlands-Britse continentaal-platgrens.

De continentaal-platgrens tussen Nederland en Duitsland is vastgelegd in het op 28 januari 1971 te Kopenhagen tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de begrenzing van het continentaal plat onder de Noordzee, met bijlagen (Trb. 1971, 53) en het op 1 december 1964 te Bonn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de zijdelingse begrenzing van het continentale plat in de nabijheid van de kust (Trb. 1964, 184). Bij totstandkoming van beide verdragen was de breedte van de territoriale zee nog vastgesteld op 3 zeemijlen. Inmiddels is de breedte van de territoriale zee vastgesteld op 12 zeemijlen (Wet grenzen Nederlandse territoriale zee), waardoor het beginpunt van de continentaal-platgrens, uiteraard, dienovereenkomstig zeewaarts is opgeschoven. Nederland beschouwt deze continentaal-platgrens tevens als de grens tussen de respectievelijke exclusieve economische zones. Duitsland heeft reeds op 25 november 1994 geproclameerd de coördinaten van de continentaal-platgrens tussen Nederland en Duitsland als de EEZ-grens aan de zeezijde te beschouwen (Proklamation der Bundesrepublik Deutschland über die Errichtung einer ausschliesslichen Wirtschaftszone der Bundesrepublik Deutschland in der Nordsee und in der Ostsee, Bundesgesetzblatt, Jaargang 1994, Deel II, Nr. 59, 8 december 1994, pp. 3770–3771). Nederland heeft geconstateerd dat Duitsland in deze proclamatie als beginpunt van de EEZ-grens een punt heeft gekozen dat weliswaar ligt op de in 1964 overeengekomen continentaal-platgrens, maar niet samenvalt met het punt dat 12 zeemijlen verwijderd is van de meest zeewaarts gelegen Nederlandse droogvalling voor de Groningse kust. Duitsland wil op een later tijdstip, na consultaties en overeenstemming met Nederland, besluiten tot een definitief beginpunt van de Nederlands-Duitse EEZ-grens. Nederland wacht het Duitse initiatief hiertoe af. Inwerkingtreding van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone voordat Duitsland en Nederland het beginpunt van de grens van de respectievelijke exclusieve economische zones zullen zijn overeengekomen, heeft geen praktische gevolgen. Het beginpunt zal namelijk in elk geval liggen op de thans vastliggende Nederlands-Duitse continentaal-platgrens.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 mei 2000, nr. 89.

Naar boven