Besluit van 12 april 2000 tot wijziging van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging ter uitvoering van richtlijn nr. 98/77/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 oktober 1998 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PbEG L 286) en richtlijn nr. 98/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1998 met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen en tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad (PbEG L 350)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 november 1999, nr. MJZ1999238433, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op richtlijn nr. 98/77/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 oktober 1998 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PbEG L 286), op richtlijn nr. 98/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1998 met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen en tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad (PbEG L 350) en op de artikelen 13 en 17 van de Wet inzake de luchtverontreiniging;

De Raad van State gehoord (advies van 28 januari 2000, nr. W08.99.0587/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 april 2000, nr. MJZ2000042409, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt na «ontsteking» ingevoegd: die door de fabrikant van het motorrijtuig is uitgerust om te worden gevoed door benzine, door al dan niet tot vloeistof verdicht gas of door een combinatie van beide.

b. Na onderdeel b wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat onderdeel door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking als bedoeld onder a, die door de fabrikant van het motorrijtuig is uitgerust om te worden gevoed door benzine en die door een ander dan de fabrikant van het motorrijtuig geschikt is gemaakt om te worden gevoed door al dan niet tot vloeistof verdicht gas.

2. Het derde lid komt te luiden.

  • 3. Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde behoren motorrijtuigen als bedoeld in het eerste lid, onder c, tot eenzelfde type, indien zij overeenkomen wat betreft de door Onze Minister te bepalen kenmerken.

B

Artikel 2a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt na «onderdelen van een motorrijtuig» ingevoegd: als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c,.

2. In het derde lid wordt na «motorrijtuigen» ingevoegd: als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c,.

C

Na artikel 2a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2b

  • 1. Bij de vervaardiging van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, dat behoort tot een type dat is goedgekeurd op grond van artikel 2, eerste lid, worden technische middelen van dien aard gebruikt dat de uitlaat- en verdampingsemissies van het desbetreffende motorrijtuig gedurende de normale levensduur en onder normale gebruiksomstandigheden als bedoeld in bijlage I, punt 7.1, bij richtlijn 70/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PbEG L 76) worden beperkt op een wijze als bedoeld in bijlage I, punt 5.1.1, bij die richtlijn.

  • 2. Indien een typegoedkeuring als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is verleend door een instantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, onderzoekt de desbetreffende instantie of aan het eerste lid is voldaan.

  • 3. Het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, vindt plaats overeenkomstig bijlage I, punt 7, bij de in het eerste lid genoemde richtlijn.

  • 4. Indien uit het onderzoek door een instantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, blijkt dat niet voldaan is aan het eerste lid, verplicht Onze Minister de fabrikant, diens gevolmachtigde in Nederland of de importeur ten aanzien van alle in Nederland geregistreerde motorrijtuigen die behoren tot het betrokken type dan wel tot een door Onze Minister aangewezen deel daarvan tot het nemen van maatregelen als bedoeld in bijlage I, punt 7.1.7.4, bij de in het eerste lid genoemde richtlijn.

  • 5. Indien een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte Nederland in kennis stelt van een besluit tot goedkeuring van een plan van corrigerende maatregelen als bedoeld in bijlage I, punt 7.1.7.4, bij de in het eerste lid genoemde richtlijn, kan Onze Minister de fabrikant, diens gevolmachtigde in Nederland of de importeur ten aanzien van alle in Nederland geregistreerde motorrijtuigen die behoren tot het betrokken type dan wel tot een door Onze Minister aangewezen deel daarvan verplichten tot het uitvoeren van dat plan.

  • 6. Indien een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte Nederland er in kennis van stelt dat een motorrijtuig van een type, dat is goedgekeurd door een instantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, niet voldoet aan de eisen van het eerste lid en deze kennisgeving door Onze Minister niet wordt betwist, verplicht Onze Minister de fabrikant, diens gevolmachtigde in Nederland of de importeur ten aanzien van alle in Nederland geregistreerde motorrijtuigen die behoren tot het betrokken type dan wel tot een door Onze Minister aangewezen deel daarvan tot het nemen van maatregelen als bedoeld in bijlage I, punt 7.1.7.5, bij de in het eerste lid genoemde richtlijn.

D

In artikel 3a, tweede lid, wordt de zinsnede «artikel 1, eerste lid, onder a, gevoed door al dan niet tot vloeistof verdicht gas,» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onder c,.

E

In artikel 14, eerste lid, wordt de zinsnede «artikel 1, eerste lid, onder a, gevoed door al dan niet tot vloeistof verdicht gas,» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onder c,.

F

Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14a

Een wijziging van de richtlijn, genoemd in artikel 2b, eerste lid, gaat voor de toepassing van dat artikel gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt gepubliceerd.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 april 2000

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de twintigste april 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op 2 oktober 1998 is richtlijn nr. 98/77/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen vastgesteld houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (hierna: richtlijn 98/77, respectievelijk richtlijn 70/220). Richtlijn 70/220 is een van de bijzondere richtlijnen van de typegoedkeuringsprocedure welke is vastgesteld krachtens richtlijn 70/156/EEG. Richtlijn 70/156/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens, die is vastgesteld op 6 februari 1970, is de basisrichtlijn voor typegoedkeuringen van motorvoertuigen en aanhangwagens (hierna: richtlijn 70/156). In artikel 13, tweede lid van richtlijn 70/156 is bepaald dat de procedure van artikel 13 ook geldt voor het opnemen in de bijzondere richtlijnen van bepalingen betreffende de typegoedkeuring van technische eenheden. In artikel 13 is bepaald dat een aanpassing van de bijlagen bij richtlijn 70/156 kan geschieden door de Commissie onder advisering van een speciaal daartoe in het leven geroepen technisch comité. Dit artikel geldt dus ook voor de richtlijnen die zijn gebaseerd op richtlijn 70/156, zoals richtlijn 70/220. In de praktijk wordt door de Commissie van de Europese Gemeenschappen van deze bevoegdheid slechts gebruik gemaakt voor aanpassingen die niet politiek omstreden zijn en die een overwegend technisch karakter hebben. In dit kader heeft de Commissie richtlijn 98/77 vastgesteld. Deze wijziging van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging is de gedeeltelijke implementatie hiervan. Een ander deel is geïmplementeerd in het nieuwe Besluit vervangingskatalysatoren motorvoertuigen luchtverontreiniging. Overigens geldt richtlijn 70/220 ook voor staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Waar hieronder staat lidstaten van de Europese Unie moet dit worden gelezen als lidstaten van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

In de richtlijn zijn in verband met de technische vooruitgang voorschriften opgenomen voor de EG-typegoedkeuring van nieuwe voertuigen die op vloeibaar petroleumgas (LPG) of aardgas kunnen lopen. Het gebruik van LPG en aardgas maakt een zeer laag niveau van schadelijke emissies mogelijk hetgeen een gunstig effect heeft op het milieu. Het gaat hier, in tegenstelling tot de keuring van de tot dusverre in Nederland achteraf ingebouwde systemen, om een keuring van een type voertuig met een gasinstallatie die reeds tijdens de fabricage van het voertuig in het voertuig wordt geïnstalleerd («af-fabriek»).

Implementatie van richtlijn 98/77 betekent, op het terrein van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), materieel gezien het volgende. Nieuwe voertuigen die op LPG of aardgas lopen of die zowel op benzine als op LPG of aardgas kunnen lopen, mogen met ingang van 1 januari 1999 en moeten met ingang van 1 oktober 1999 voldoen aan de EG-typekeuringseisen zoals die zijn vastgelegd in richtlijn 98/77. Onderhavige wijziging van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging heeft tot gevolg dat nieuwe voertuigen met een af-fabriek LPG- of aardgasinstallatie ook onder de reikwijdte van dit besluit vallen. Voor de achteraf ingebouwde LPG- of aardgassystemen blijft het bestaande keuringsregime van kracht. De materiële keuringseisen zijn vastgelegd in de op het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging gebaseerde Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging.

Op 13 oktober 1998 is richtlijn nr. 98/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen en tot wijziging van richtlijn 70/220/EEG aangenomen (hierna: richtlijn 98/69). Deze richtlijn bevat nieuwe, verscherpte eisen voor nieuwe personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van richtlijn 70/220. Het gaat om de volgende eisen:

– Een aanpassing vanaf 2000 van de testmethode voor de uitlaatgasemissies waardoor deze meer representatief is voor de praktijk;

– Een aanscherping van de grenswaarden voor de emissies per 2000, en een verdere aanscherping per 2005;

– Een aanpassing vanaf 2000 van de testmethode voor de verdampingsemissies, waardoor de eis aan de verdampingsemissies de facto wordt verscherpt;

– De eis dat benzine-auto's vanaf 2000 en dieselauto's vanaf 2005 moeten zijn uitgerust met een boorddiagnosesysteem. Een boorddiagnosesysteem signaleert storingen in het voertuig die een negatieve invloed kunnen hebben op de emissies van het voertuig en maakt deze aan de bestuurder bekend door middel van bijvoorbeeld een controlelampje. Het boorddiagnosesysteem slaat dan tevens een foutcode op. Met behulp van deze foutcode kan een garagebedrijf dan eenvoudig constateren wat er mis is met het motorrijtuig. Ook de reparatie kan op deze wijze worden vergemakkelijkt.

– De introductie vanaf 2002 van een test ter bepaling van de emissies bij een start bij een lage omgevingstemperatuur (– 7 °C) voor auto's met benzinemotor. Zwaardere personenauto's en bestelauto's zijn vooralsnog van deze test uitgezonderd, omdat de Commissie van de Europese Gemeenschappen nog niet over voldoende gegevens beschikte om daarvoor passende grenswaarden voor te stellen.

– De richtlijn legt tenslotte de toepassing vanaf 2000 van zogenaamde «in use compliance-controles» vast. «In use compliance» staat voor de controle op het overeenstemmen van een in gebruik zijnd motorrijtuig met het type dat eerder is goedgekeurd. Als onderdeel van deze controle kunnen motorrijtuigen aan bepaalde duurzaamheidstesten worden onderworpen.

De controle op de «in use compliance» is het sluitstuk van de typegoedkeuring. De typegoedkeuring is de eerste fase, de controle op het overeenstemmen van de productie met het goedgekeurde type de tweede fase en de controle op het overeenstemmen van in gebruik zijnde motorrijtuigen met het goedgekeurde type is de derde fase.

De test vindt plaats bij (in gebruik zijnde) voertuigen die niet meer dan 80 000 km hebben gereden (vanaf 2005 100 000 km), dan wel niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien op grond van de testresultaten wordt geconstateerd dat het type motorrijtuig niet voldoet aan de gestelde duurzaamheidseisen, verplicht de Minister de fabrikant tot het nemen van maatregelen. De uiterste maatregel is dat de fabrikant alle motorrijtuigen van dat betrokken type moet terugroepen en repareren.

Transponeringstabellen

In onderstaande transponeringstabellen is aangegeven op welke wijze richtlijn 98/77 en richtlijn 98/69 in nationale regelgeving worden geïmplementeerd. De bepalingen van de richtlijnen die niet genoemd zijn behoeven geen implementatie in regelgeving waarvoor de Minister van VROM primair verantwoordelijk is of betreffen procedurele bepalingen.

Transponeringstabel richtlijn 98/77

Richtlijn 98/77Implementatie NL-regelgeving
1 (definities)art. 1 van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging en art. 1 van het Besluit vervangingskatalysatoren motorvoertuigen luchtverontreiniging
2 (wijziging van de bijlagen van richtlijn 70/220/EEG)art. 2 van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging
3, eerste lid, onder 1 (verlenen typegoedkeuring, verkoop of installatie)art. 2 van het Besluit vervangings-katalysatoren motorvoertuigen
3, eerste lid, onder 2 (weigeren van de typegoedkeuring, verkoop en installatie)art. 2 van het Besluit vervangings-katalysatoren motorvoertuigen
3,tweede lid, onder 1 (verlenen typegoedkeuring en toestaan van registratie, verkoop, in het verkeer brengen)art. 1 en 2 van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging en art. 1 van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging
3, tweede lid, onder 2 (weigeren van registratie, verkoop, in het verkeer brengen)art. 1 en 2 van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging en art. 1 van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging

Transponeringstabel richtlijn 98/69

Richtlijn 98/69Implementatie NL-regelgeving
1 (wijziging bijlagen richtlijn 70/220/EEG)art. 1 en 2 van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging
2, eerste lid (verbod op weigering EG-typegoedkeuring, nationale typegoedkeuring, registratie, verkoop en in het verkeer brengen van voertuigen)art. 2 van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging
2, tweede lid (verbod op afgeven EG-typegoedkeuring, nationale typegoedkeuring voor een nieuw type voertuig indien niet is voldaan aan 70/220/EEG als gewijzigd bij 98/69/EG)art. 2 van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging
2, derde lid (ongeldigheid certificaten van overeenstemming en weigering van registratie, verkoop en in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen die niet vergezeld gaan van een certificaat van overeenstemming)art. 8 van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging
2, vierde lid (verbod op afgeven EG-typegoedkeuring, nationale typegoedkeuring voor een nieuw type voertuig indien niet is voldaan aan 70/220/EEG als gewijzigd bij 98/69/EG)art. 2 van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging
2,vijfde lid (ongeldigheid certificaten van overeenstemming en weigering van registratie, verkoop en in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen die niet vergezeld gaan van een certificaat van overeenstemming)art. 8 van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging
2, zesde lid: (voertuigen van categorie M1 bestemd voor bepaald gebruik worden gelijkgesteld met voertuigen van categorie N1 voor de toepassing van lid 2 en 3)art. 2, vierde lid, van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging
2, zevende lid: (ongeldigheid certificaten van overeenstemming en weigering van registratie, verkoop en in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen)art. 8 van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging
bijlage I, 7.1, 7.1.7.4 en 7.1.7.5: (in use compliance)art. 2b van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Zoals in het algemeen deel van deze toelichting al is uiteengezet, geeft richtlijn 98/77 normen voor motorrijtuigen met een LPG- of aardgassysteem «af-fabriek». Deze motorrijtuigen moeten duidelijk worden onderscheiden van motorrijtuigen die op een later tijdstip, derhalve door een ander dan de fabrikant, zijn voorzien van een dergelijke installatie. Dit onderscheid is in het besluit aangebracht door een aanpassing van artikel 1, eerste lid, onder a, en een nieuw onderdeel c. Onder a heeft alleen betrekking op motorrijtuigen die «af-fabriek» zijn voorzien van een LPG- of aardgassysteem; onder c heeft alleen betrekking op motorrijtuigen die later zijn voorzien van een dergelijk systeem.

Artikel I, onderdelen B, D en E

Met deze onderdelen worden de bestaande bepalingen van het besluit aangepast aan de nieuwe definities van artikel 1 (zie onderdeel A, onder 1, sub c).

Artikel I, onderdeel C

Met betrekking tot de duurzaamheid van de voorzieningen ter beperking van de uitstoot bevatte richtlijn 70/220 vóór wijzigingsrichtlijn 98/69 geen eisen met betrekking tot de conformiteit van in gebruik zijnde voertuigen; wel waren eisen opgenomen met betrekking tot de conformiteit van de productie (zie het algemeen deel van deze toelichting).

Met betrekking tot de controle op de conformiteit van in gebruik zijnde voertuigen, is in 1990 een nationale regeling getroffen in artikel 2a van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging. Mede naar aanleiding van de Nederlandse ervaringen is nu een Europese regeling van «in use compliance» in richtlijn 98/69 opgenomen. Deze regeling is opgenomen in een nieuw artikel 2b van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging. Het oude artikel 2a blijft bestaan, maar dan alleen voor motorrijtuigen waarin achteraf een LPG- of aardgasinstallatie wordt ingebouwd.

Voor een goed begrip wordt hier de achtergrond van de regeling in richtlijn 98/69 geschetst. Eén van de typekeuringseisen in de richtlijn luidt dat het voertuig gedurende de normale levensduur en onder normale gebruiksomstandigheden aan bepaalde duurzaamheidseisen moet blijven voldoen. Aan deze eisen kan tijdens de typekeuring en de controle op de conformiteit van de (serie)productie die daarop volgt niet in voldoende mate worden getoetst. De ervaring uit onder meer het Nederlandse steekproefcontroleprogramma leert dat bepaalde gebreken, die van invloed zijn op de uitstoot, zich eerst na verloop van tijd voordoen, bijvoorbeeld onder omstandigheden die tijdens de typekeuring niet voldoende kunnen worden gesimuleerd. Toetsing aan deze eisen vindt daarom plaats door het testen van in gebruik zijnde voertuigen. Daarbij wordt niet gezocht naar incidentele gebreken, maar naar gebreken die inherent zijn aan het ontwerp en de constructie van het type voertuig en die dus meer dan incidenteel voorkomen. Met richtlijn 98/69 wordt het Nederlandse systeem van «in use compliance» vervangen door een Europees systeem.

De verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de duurzaamheidseisen ligt bij de fabrikant. Deze dient zelf informatie te verzamelen over de in de praktijk voorkomende gebreken, bijvoorbeeld uit garantieclaims, storingsmeldingen van de boorddiagnosesystemen, en het zonodig testen van in gebruik zijnde voertuigen.

Het toezicht op de inspanningen die de fabrikant zelf verricht om gebreken op te sporen en te verhelpen ligt in de eerste plaats bij de instantie die de typekeuring heeft verleend. In Nederland is dat op dit moment alleen de Dienst Wegverkeer (RDW). Onderdeel van dit toezicht kan zijn dat op instigatie van de typekeuringsinstantie voertuigen worden aangewezen en getest. Richtlijn 98/69 geeft gedetailleerd aan hoe de voertuigen voor zulke tests moeten worden geselecteerd, hoe de test moet worden uitgevoerd en hoe de resultaten van de test moeten worden beoordeeld.

In de punten 7.1.7.4 en 7.1.7.5 van bijlage I van richtlijn 98/69 kunnen de volgende situaties worden onderscheiden. Deze situaties zijn geïmplementeerd in artikel 2b, vierde, vijfde en zesde lid, van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging en zullen hieronder kort worden toegelicht.

Punt 7.1.7.4 van bijlage I bij richtlijn 70/220 ziet op de situatie waarin de lidstaat, die de oorspronkelijke typegoedkeuring heeft verleend, zelf constateert dat niet aan de eisen van de in use compliance wordt voldaan. Voor Nederland betekent dit op dit moment dat de RDW, als instantie die de oorspronkelijke typegoedkeuring heeft verleend, constateert dat het desbetreffende motorrijtuigtype niet voldoet aan de duurzaamheidseisen. Uit de richtlijn volgt dan dat de fabrikant, diens gevolmachtigde in Nederland of de importeur binnen twee maanden een plan moet voorleggen aan de RDW, waarin is aangegeven op welke wijze de gebreken kunnen worden verholpen met betrekking tot in gebruik zijnde motorrijtuigen van het desbetreffende type die zijn geregistreerd in de lidstaat die de typegoedkeuring heeft verleend. Na goedkeuring van dit plan door de RDW moet de fabrikant, diens gevolmachtigde in Nederland of de importeur het plan uitvoeren. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (verder: VROM) verplicht de fabrikant, diens gevolmachtigde in Nederland of de importeur (bijvoorbeeld naar aanleiding van het zojuist genoemde plan) tot het nemen van maatregelen. De RDW dient de andere lidstaten over het besluit tot goedkeuring van het plan van corrigerende maatregelen te informeren. Die lidstaten kunnen besluiten dat de desbetreffende corrigerende maatregelen ook moeten worden uitgevoerd aan de desbetreffende voertuigen die in hun lidstaat geregistreerd zijn.

Dit onderdeel van de richtlijn betekent andersom dat wanneer Nederland in kennis wordt gesteld van een besluit tot goedkeuring van een plan van corrigerende maatregelen van een andere lidstaat, die de oorspronkelijke typegoedkeuring heeft verleend, de Minister van VROM op grond van de richtlijn dus niet verplicht is de fabrikant, diens gevolmachtigde in Nederland of de importeur maatregelen te laten nemen, maar een discretionaire bevoegdheid daartoe heeft. Deze situatie is neergelegd in het vijfde lid van artikel 2b.

Punt 7.1.7.5 ziet op de situatie dat een andere lidstaat dan de lidstaat, die de oorspronkelijke typegoedkeuring heeft verleend, vaststelt dat niet wordt voldaan aan de duurzaamheidseisen. Wanneer een andere lidstaat dus vaststelt dat een motorrijtuigtype, dat oorspronkelijk is goedgekeurd door de RDW, niet voldoet aan de duurzaamheidseisen, dient de RDW onverwijld te worden geïnformeerd over de resultaten van dergelijke controles. De procedure die dan volgt, is afhankelijk van de omstandigheid of de RDW de resultaten van de controles betwist of niet. Wanneer de RDW de resultaten van de controles niet betwist en het gebrek aan overeenstemming met de duurzaamheidseisen dus komt vast te staan, deelt de RDW de fabrikant, diens gevolmachtigde of de importeur mee dat een type voertuig niet aan de duurzaamheidseisen voldoet. De Minister van VROM deelt de fabrikant, diens gevolmachtigde in Nederland of de importeur mee dat bepaalde maatregelen moeten worden genomen. Ook in dat geval dient de fabrikant, diens gevolmachtigde in Nederland of de importeur binnen twee maanden na deze mededeling een plan met maatregelen op te stellen. Dit plan, dat inhoudelijk aan dezelfde eisen moet voldoen als het eerdergenoemde plan, moet worden voorgelegd aan de instantie die de controle heeft verricht. Vervolgens dient de instantie die de typegoedkeuring heeft verleend de fabrikant, diens gevolmachtigde in Nederland of de importeur te raadplegen teneinde tot overeenstemming te komen over een plan met maatregelen en de uitvoering daarvan voor de overige lidstaten van de Europese Unie. Dit onderdeel van de richtlijn is geïmplementeerd in artikel 2b, zesde lid, van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging.

Wanneer zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 11, zesde lid, van richtlijn 70/156, waarin de RDW het gebrek aan overeenstemming met de duurzaamheidseisen dus wel betwist, moet ingevolge punt 7.1.7.5 van bijlage I van richtlijn 98/69 de procedure van artikel 11, derde en vierde lid, van richtlijn 70/156 in gang worden gezet. Dat houdt onder andere in dat de andere lidstaat een verzoek kan indienen bij Nederland om te controleren of de in serie vervaardigde voertuigen aan de eisen voldoen die de richtlijn stelt ten aanzien van de conformiteit van in gebruik zijnde voertuigen.

Andersom kan punt 7.1.7.5 van de richtlijn zien op de situatie dat Nederland constateert dat een motorrijtuigtype, dat is goedgekeurd door een andere lidstaat, niet voldoet aan de duurzaamheidseisen. Nederland is dan uit hoofde van de richtlijn onder meer verplicht hiervan onverwijld kennis te geven aan die andere lidstaat. Vervolgens volgt dan de procedure, zoals omschreven onder punt 7.1.7.5 van de richtlijn.

Artikel 1, onderdeel F

Met het nieuwe artikel 14a wordt bereikt dat toekomstige wijzigingen van de in dat artikel genoemde richtlijn, dat wil zeggen de onderdelen van de richtlijn waarnaar in artikel 2b wordt verwezen, automatisch doorwerken in het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging. Dit is een zogenaamde «dynamische verwijzing». Een aanpassing van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging zal dan in principe niet nodig zijn.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk


XNoot
1

Stb. 1990, 393, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 juli 1998, Stb. 444.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 mei 2000, nr. 89.

Naar boven