Besluit van 28 maart 2000, houdende regels inzake randapparaten en radioapparaten (Besluit randapparaten en radioapparaten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 1 september 1999, nr. DGTP/99/2235/NG, Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post;

Gelet op richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG L 91) en op artikel 3, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika (PbEG 1999, L 31), artikel 2, derde lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en Canada (PbEG 1998, L 280), artikel 2, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen tussen de Europese Gemeenschap en Australië (PbEG 1998, L 229) en artikel 2, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland (PbEG 1998, L 229) en op de artikelen 7.1, eerste lid, 10.1, 10.2, 10.3, tweede lid, 10.4, 10.6, 10.11 en 10.15, onderdeel b, van de Telecommunicatiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 7 december 1999, nr. W09.99.0470/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 27 maart 2000, nr. DGTP/00/1438/NG, Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN EN TOEPASSINGSBEREIK

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet: Telecommunicatiewet;

b. richtlijn nr. 1999/5/EG: richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG L 91);

c. richtlijn nr. 73/23/EEG: richtlijn nr. 73/23/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 februari 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der Lid-Staten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PbEG L 77);

d. richtlijn nr. 89/336/EEG: richtlijn nr. 89/336/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake elektromagnetische compatibiliteit (PbEG L 139);

e. richtlijn nr. 98/13/EG: richtlijn nr. 98/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 februari 1998 betreffende eindapparatuur voor telecommunicatie en apparatuur voor satelliet-grondstations alsmede inzake de onderlinge erkenning van de conformiteit van die apparatuur (PbEG L 74), naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld;

f. radioapparaten: radiozendapparaten en apparaten die naar hun aard bestemd zijn voor het ontvangen van radiocommunicatiesignalen;

g. geharmoniseerde norm: technische specificatie die door een erkende normalisatie-instelling, in opdracht van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en in overeenstemming met de procedures van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204), is goedgekeurd;

h. lidstaat: staat die lid is van de Europese Unie;

i. derde land: land dat partij is bij een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst;

j. aangemelde instantie: instantie die door een lidstaat dan wel die in het kader van een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst door de aanwijzende autoriteit van een derde land is aangewezen voor het uitvoeren van de in artikel 10 van richtlijn nr. 1999/5/EG bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures;

k. verklaring van conformiteit: document waarin degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt, verklaart dat die apparaten voldoen aan het bij of krachtens dit besluit bepaalde;

l. schadelijke interferentie: interferentie die het functioneren van een radionavigatiedienst of van andere veiligheidsdiensten in gevaar brengt, of die een overeenkomstig de van toepassing zijnde communautaire of nationale voorschriften werkende radiocommunicatiedienst op een andere wijze ernstig doet achteruitgaan, hindert of herhaaldelijk onderbreekt.

Artikel 2

  • 1. Het bij of krachtens dit besluit bepaalde is van toepassing in de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, niet zijnde lidstaten, vanaf het tijdstip waarop richtlijn nr. 1999/5/EG ingevolge een besluit van het Gemengd Comité van de EER in de Europese Economische Ruimte van kracht is.

  • 2. Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van het in het eerste lid bedoelde tijdstip.

Artikel 3

Het bij of krachtens dit besluit bepaalde is niet van toepassing op:

a. de randapparaten of radioapparaten, genoemd in bijlage I van richtlijn nr. 1999/5/EG, en

b. randapparaten of radioapparaten die uitsluitend worden gebruikt bij activiteiten die betrekking hebben op de openbare veiligheid, defensie, de staatsveiligheid en bij de activiteiten van de staat op gebieden die onder het strafrecht vallen.

Artikel 4

De verplichtingen die bij of krachtens dit besluit worden opgelegd aan degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt en aan degene die het voornemen heeft om radioapparaten, die in frequentiebanden worden gebruikt waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd, in Nederland in de handel te brengen, gelden tevens voor de in de Nederland gevestigde vertegenwoordigers van deze personen.

HOOFDSTUK 2. RANDAPPARATEN EN RADIOAPPARATEN

Paragraaf 1: Kennisgeving

Artikel 5

  • 1. Degene die het voornemen heeft om radioapparaten, die in frequentiebanden worden gebruikt waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd, in Nederland in de handel te brengen, stelt Onze Minister ten minste vier weken voordat de apparaten in Nederland in de handel worden gebracht in kennis van dit voornemen.

  • 2. Bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt aan Onze Minister informatie verschaft inzake de radiokenmerken van de radioapparaten en wordt, indien bij de conformiteitsbeoordelingsprocedures, bedoeld in artikel 8, een aangemelde instantie is betrokken, het identificatienummer van deze aangemelde instantie verstrekt.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde kennisgeving geschiedt en de informatie die hierbij wordt verschaft.

Paragraaf 2: Essentiële eisen

Artikel 6

  • 1. Randapparaten en radioapparaten voldoen aan de voorschriften, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van richtlijn nr. 1999/5/EG, te weten:

    a. de bescherming van de gezondheid of de veiligheid van de gebruiker of van anderen, met inbegrip van de doelstellingen met betrekking tot de veiligheidsvoorschriften van richtlijn nr. 73/23/EEG, echter zonder toepassing van de spanningsgrens, en

    b. de elektromagnetische compatibiliteit van richtlijn nr. 89/336/EEG, voor zover deze relevant zijn voor randapparaten of radioapparaten.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, voldoen radioapparaten aan artikel 3, tweede lid, van richtlijn nr. 1999/5/EG.

  • 3. Indien op grond van artikel 3, derde lid, van richtlijn nr. 1999/5/EG voorschriften worden gesteld, worden ter uitvoering daarvan bij ministeriële regeling regels gesteld inzake die voorschriften waaraan randapparaten of radioapparaten dan wel categorieën of soorten daarvan, onverminderd het eerste en tweede lid, voldoen.

Paragraaf 3: Conformiteitsbeoordeling

Artikel 7

  • 1. Randapparaten en radioapparaten worden vermoed aan een of meer voorschriften, bedoeld in artikel 6 te voldoen, indien blijkens een van de in artikel 8 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures is voldaan aan de krachtens richtlijn nr. 1999/5/EG vastgestelde geharmoniseerde normen of delen daarvan, die betrekking hebben op de desbetreffende voorschriften.

  • 2. Naast de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, worden randapparaten en radioapparaten eveneens vermoed aan de voorschriften, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, te voldoen, indien blijkens een van de in artikel 8 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures is voldaan aan de krachtens richtlijn nr. 73/23/EEG, onderscheidenlijk richtlijn nr. 89/336/EEG vastgestelde geharmoniseerde normen of delen daarvan, die betrekking hebben op de desbetreffende voorschriften.

  • 3. Naast de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, worden randapparaten eveneens vermoed aan de voorschriften, bedoeld in artikel 6, tweede en derde lid, te voldoen, indien blijkens een van de in artikel 8 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures is voldaan aan de krachtens richtlijn nr. 98/13/EG vastgestelde gemeenschappelijke technische voorschriften dan wel delen daarvan, die betrekking hebben op de desbetreffende voorschriften.

  • 4. Van een vermoeden van overeenstemming als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid is slechts sprake indien de referentienummers van de bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure gehanteerde geharmoniseerde normen of gemeenschappelijke technische voorschriften gepubliceerd zijn in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en deze normen of voorschriften van kracht zijn.

Artikel 8

  • 1. Degene die randapparaten die geen gebruik maken van de frequentieruimte, apparaten die naar hun aard bestemd zijn voor het ontvangen van radiocommunicatiesignalen of ontvangende delen van radiozendapparaten in de handel brengt, onderwerpt deze apparaten naar keuze aan de in bijlage II, IV of V van richtlijn nr. 1999/5/EG beschreven conformiteitsbeoordelingsprocedures om vast te stellen of deze apparaten aan de voorschriften, bedoeld in artikel 6, voldoen.

  • 2. Degene die andere dan de in het eerste lid bedoelde radioapparaten in de handel brengt en de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen, bedoeld in artikel 7, heeft toegepast, onderwerpt deze apparaten naar keuze aan de in bijlage III, IV of V van richtlijn nr. 1999/5/EG beschreven conformiteitsbeoordelingsprocedures om vast te stellen of deze apparaten aan de voorschriften, bedoeld in artikel 6, voldoen.

  • 3. Degene die andere dan de in het eerste lid bedoelde radioapparaten in de handel brengt en de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen, bedoeld in artikel 7, niet of slechts gedeeltelijk heeft toegepast, onderwerpt deze apparaten naar keuze aan de in de bijlage IV of V van richtlijn nr. 1999/5/EG beschreven conformiteitsbeoordelingsprocedures om vast te stellen of deze apparaten aan de voorschriften, bedoeld in artikel 6, voldoen.

  • 4. In afwijking van het eerste tot en met het derde lid, kan degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt de conformiteitsbeoordelingsprocedures, bedoeld in bijlage III, paragraaf B, en bijlage IV van richtlijn nr. 73/23/EEG of de conformiteitsbeoordelingsprocedures, bedoeld in artikel 10, eerste lid, artikel 10, tweede lid, en bijlage I, van richtlijn nr. 89/336/EEG toepassen, om vast te stellen of deze apparaten aan de voorschriften, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, voldoen.

  • 5. De stukken die betrekking hebben op de in het eerste tot en met het vierde lid bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures zijn gesteld in een officiële taal van de lidstaat waar de conformiteitsbeoordelingsprocedure plaatsvindt of in een taal die door de bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure betrokken aangemelde instantie wordt aanvaard.

Artikel 9

Degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt, voldoet aan de uit de bijlagen II tot en met V van richtlijn nr. 1999/5/EG voortvloeiende verplichtingen.

Artikel 10

  • 1. Bij de in artikel 8 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures kan degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt een aangemelde instantie in een lidstaat inschakelen, mits deze instantie voor de desbetreffende procedure of het desbetreffende onderdeel daarvan bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen is aangemeld op grond van artikel 11, eerste lid, van richtlijn nr. 1999/5/EG.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan degene die randapparaten of radioapparaten in de Europese Unie in de handel brengt een aangemelde instantie in een derde land inschakelen, mits deze aangemelde instantie is vermeld in de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur behorend bij een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst, de aanwijzing van de instantie op grond van deze overeenkomst niet is geschorst en de Europese Gemeenschap haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet geheel of gedeeltelijk heeft opgeschort.

Artikel 11

  • 1. Ter bekrachtiging dat randapparaten of radioapparaten aan de voorschriften, bedoeld in artikel 6 voldoen, stelt degene die deze apparaten in de handel brengt een verklaring van conformiteit op en brengt hij op elk apparaat, op de eventuele verpakking hiervan en op de documenten met betrekking tot de apparaten, een door Onze Minister aan te wijzen markering aan.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt op radioapparaten, in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen, een door Onze Minister aan te wijzen markering aangebracht ter aanduiding van de categorie waartoe deze radioapparaten behoren.

  • 3. Onverminderd het eerste en tweede lid wordt op radioapparaten die gebruikt worden in frequentiebanden waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd, een door Onze Minister aan te wijzen markering aangebracht.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de afmeting en de grafische vorm van de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde markeringen, de aanvullende aanduidingen bij deze markeringen, de wijze waarop deze markeringen wordt aangebracht en omtrent de zichtbaarheid, leesbaarheid en herkenbaarheid hiervan.

Paragraaf 4: Aanwijzing van aangemelde instanties

Artikel 12

  • 1. Onze Minister wijst een instantie aan voor de uitvoering van de taken die met de in artikel 8 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures samenhangen, indien uit de aanvraag tot aanwijzing volgt, dat de instantie blijkens accreditatie aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN 45011 of de norm NEN-EN 45012.

  • 2. Onze Minister kan de aanwijzing beperken tot daarbij te omschrijven categorieën van randapparaten of radioapparaten of conformiteitsbeoordelingsprocedures, dan wel onderdelen hiervan.

Artikel 13

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een aanvraag tot aanwijzing als bedoeld in artikel 12 moet worden ingediend.

Paragraaf 5: Informatie

Artikel 14

  • 1. Degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt, verstrekt aan de gebruiker een afschrift van de verklaring van conformiteit en informatie over het gebruik waarvoor deze apparaten bestemd zijn, met dien verstande dat:

    a. indien het radioapparaten betreft, de verpakking of de gebruiksaanwijzing informatie bevat waaruit blijkt voor het gebruik in welke lidstaat of in welk geografisch grondgebied binnen een lidstaat deze radioapparaten bedoeld zijn en de gebruiker door de op het apparaat aangebrachte markering als bedoeld in artikel 11, derde lid, geattendeerd wordt op voorschriften inzake het gebruik van deze radioapparaten in bepaalde lidstaten;

    b. indien het randapparaten betreft, op alle apparaten duidelijk zichtbaar informatie is aangebracht waaruit blijkt voor welke netwerkaansluitpunten van openbare telecommunicatienetwerken deze randapparaten zijn bestemd.

  • 2. Degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt, draagt er zorg voor dat op de apparaten zijn naam of de naam van de fabrikant is aangebracht alsmede een type-, partij- of serienummer, waardoor het mogelijk is hem of de fabrikant te identificeren.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de informatie die in de documenten met betrekking tot de randapparaten of radioapparaten moet zijn opgenomen.

Paragraaf 6: Specificaties van netwerkaansluitpunten en toegang tot openbare telecommunicatienetwerken

Artikel 15

  • 1. Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk verschaft het college informatie over de technische specificaties van de netwerkaansluitpunten en maakt deze informatie op genoegzame wijze bekend, voordat via deze netwerkaansluitpunten diensten aan het publiek beschikbaar worden gesteld.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde technische specificaties moeten nauwkeurig genoeg zijn om randapparaten te kunnen ontwerpen waarmee alle via het netwerkaansluitpunt verstrekte diensten kunnen worden gebruikt en moeten in elk geval alle informatie bevatten die de fabrikanten in staat stellen naar keuze de relevante tests uit te voeren om vast te stellen of de randapparaten voldoen aan de voorschriften, bedoeld in artikel 6.

  • 3. Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk draagt er zorg voor dat wijzigingen in de informatie, bedoeld in het eerste lid, ten minste twee maanden voor de datum waarop die wijzigingen ingaan, bij het college bekend zijn en op genoegzame wijze bekend zijn gemaakt.

  • 4. Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk doet van de wijze van bekendmaking, bedoeld in het eerste en derde lid, mededeling in de Staatscourant.

  • 5. De in het eerste lid bedoelde informatie behoeft niet te worden verschaft voor zover deze informatie reeds aan het college is verschaft en bekend is gemaakt op grond van artikel 26 van het Besluit ONP huurlijnen en telefonie.

Artikel 16

Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk zorgt er voor dat randapparaten die voldoen aan de voorschriften, bedoeld in artikel 6, op daartoe geschikte netwerkaansluitpunten kunnen worden aangesloten.

Artikel 17

In afwijking van artikel 16 is een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk gerechtigd om randapparaten die voldoen aan de voorschriften, bedoeld in artikel 6, niet aan te sluiten of af te sluiten dan wel buiten gebruik te stellen indien deze apparaten ernstige schade toebrengen aan een telecommunicatienetwerk, schadelijke interferentie veroorzaken of het telecommunicatienetwerk of de werking daarvan schaden, mits hij hiertoe voorafgaande toestemming heeft van het college.

Artikel 18

  • 1. In afwijking van de artikelen 16 en 17 is een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk gerechtigd randapparaten af te sluiten, indien dit in verband met de bescherming van het telecommunicatienetwerk onmiddellijk dient te geschieden en biedt de gebruiker van het telecommunicatienetwerk direct, en zonder daarvoor kosten in rekening te brengen, een alternatieve voorziening.

  • 2. De aanbieder, bedoeld in het eerste lid, doet onmiddellijk mededeling aan het college van het feit dat de randapparaten zijn afgesloten.

HOOFDSTUK 3. HANDHAVING

Artikel 19

  • 1. Indien wordt geconstateerd, dat randapparaten of radioapparaten niet voldoen aan de in artikel 6 bedoelde voorschriften, kan Onze Minister deze apparaten uit de handel nemen.

  • 2. Indien wordt geconstateerd dat in de handel gebrachte randapparaten of radioapparaten niet aan het bij of krachtens dit besluit bepaalde inzake het beschikbaar hebben van documenten en het aanbrengen van markeringen voldoen, maakt Onze Minister dit zo spoedig mogelijk bekend in de Staatscourant.

  • 3. Met ingang van de tweede dag na de datum van bekendmaking, bedoeld in het tweede lid, is het verboden om de betreffende randapparaten of radioapparaten te verhandelen.

HOOFDSTUK 4. BEROEPS- OF BEDRIJFSMATIG AANLEGGEN EN ONDERHOUDEN VAN RANDAPPARATEN

Artikel 20

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de vakbekwaamheid voor het beroeps- of bedrijfsmatig aanleggen en onderhouden van randapparaten.

  • 2. Deze regels betreffen in ieder geval:

    a. de erkenning van diploma's;

    b. de erkenning van vakopleidingen voor het beroeps- of bedrijfsmatig aanleggen en onderhouden van randapparaten.

HOOFDSTUK 5. BEHANDELING VAN KLACHTEN

Artikel 21

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de behandeling van klachten over belemmeringen welke bij het gebruik van radiozendapparaten worden ondervonden.

HOOFDSTUK 6. HANDELSRECLAME

Artikel 22

Het is verboden handelsreclame te maken voor randapparaten of radioapparaten waarvan het in de handel brengen of het verhandelen op grond van artikel 10.5 van de wet is verboden.

HOOFDSTUK 7. GELIJKSTELLING

Artikel 23

Voor de toepassing van paragraaf 10.2.3 van de wet worden met radiozendapparaten gelijkgesteld radiofrequentvermogensversterkers die geschikt zijn voor gebruik tezamen met radiozendapparaten alsmede andere elektrische of elektronische apparaten die geschikt zijn om het radiofrequent signaal van radiozendapparaten te wijzigen.

HOOFDSTUK 8. WIJZIGING IN ANDERE REGELGEVING

Artikel 24

In artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet1 wordt na «randapparaten en radiozendapparaten» ingevoegd: en overige apparaten.

Artikel 25

In artikel 2, eerste lid, onderdeel c, sub 2, van het Besluit adspirant-registerloodsen2 wordt de zinsnede «het Besluit radio-elektrische inrichtingen» vervangen door: de Telecommunicatiewet.

HOOFDSTUK 9. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 26

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling storingsklachten op artikel 20 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit en op artikel 21 van dit besluit.

Artikel 27

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust een aanwijzing door Onze Minister van een instantie als aangemelde instantie op grond van artikel 15 van het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations, op artikel 12 van dit besluit.

Artikel 28

Een wijziging van richtlijn nr. 1999/5/EG, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204), van richtlijn nr. 73/23/EEG of van richtlijn nr. 89/336/EEG gaat voor de toepassing van het onderhavige besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 29

Het bij of krachtens dit besluit bepaalde is niet van toepassing op apparaten die vóór 8 april 2001 overeenkomstig het bij of krachtens het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations bepaalde, onderscheidenlijk het bij of krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen bepaalde, in de handel zijn gebracht.

Artikel 30

Het Besluit radio-elektrische inrichtingen en het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations worden ingetrokken, met dien verstande dat het bij of krachtens deze besluiten bepaalde tot en met 7 april 2001 van toepassing blijft met betrekking tot de in artikel 29 bedoelde apparaten.

Artikel 31

Artikel 19, eerste lid, is met ingang van 8 april 2001 van overeenkomstige toepassing op apparaten, bedoeld in artikel 29, indien deze niet of niet meer voldoen aan de voorschriften waaraan deze apparaten op grond van het bij of krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen of het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations bepaalde moesten voldoen op het tijdstip dat zij in de handel zijn gebracht.

Artikel 32

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 33

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit randapparaten en radioapparaten.

Lasten en bevelen dat het besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 28 maart 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de vierde april 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het Besluit randapparaten en radioapparaten is gebaseerd op de Telecommunicatiewet en vervangt het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations en het Besluit radio-elektrische inrichtingen.

Het onderhavige besluit strekt tot implementatie van richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG L 91) (verder: de richtlijn). De richtlijn strekt tot harmonisatie van de voorschriften van de lidstaten met betrekking tot randapparaten en radioapparaten (radiozend- en ontvangapparaten), met het oog op het tot stand brengen van een gemeenschappelijke markt voor deze apparaten.

Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de richtlijn is richtlijn nr. 98/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 februari 1998 betreffende eindapparatuur voor telecommunicatie en apparatuur voor satelliet-grondstations alsmede inzake de onderlinge erkenning van de conformiteit van de apparatuur (PbEG L 74) (verder: richtlijn nr. 98/13/EG) ingetrokken. Richtlijn nr. 98/13/EG was geïmplementeerd in het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations en de Uitvoeringsregeling randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations. Radioapparaten, voor zover deze niet tevens als randapparaten konden worden aangemerkt, vielen buiten de werkingssfeer van richtlijn nr. 98/13/EG. Voor deze apparaten golden nationaal voorschriften op grond van het Besluit radio-elektrische inrichtingen en de Regeling toelating radio-elektrische inrichtingen.

De richtlijn behelst voorschriften voor randapparaten en radioapparaten (radiozendapparaten en ontvangers). Zij behoort tot de categorie van richtlijnen die gestoeld is op de zogenaamde «nieuwe aanpak». Kort gezegd houdt dit in, dat de richtlijn voor een productgroep geldt, algemeen geformuleerd is en dat er geen gedetailleerde technische specificaties in zijn uitgewerkt. Op grond van de richtlijn worden voor randapparaten en radioapparaten essentiële eisen gesteld op het gebied van veiligheid (gezondheid), elektromagnetische compatibiliteit en – voor zover het radioapparaten betreft – een efficiënt gebruik van de frequentieruimte. Op grond van de richtlijn heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen (verder: Commissie) de bevoegdheid gekregen om specifieke essentiële eisen te formuleren op het gebied van:

a. de interactie via openbare telecommunicatienetwerken en de aansluiting op netwerkaansluitpunten van hetzelfde type binnen de Europese Unie;

b. het voorkomen van schade aan openbare telecommunicatienetwerken of aan de werking daarvan of van misbruik van netwerkcapaciteit, waardoor een onaanvaardbare achteruitgang van de openbare telecommunicatiedienst ontstaat, of

c. de aan te brengen bijzondere voorzieningen om de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker en de abonnee te beschermen, om fraude te voorkomen, om de toegang tot alarmdiensten te waarborgen of om het gebruik van randapparaten of radioapparaten door gebruikers met een handicap te vergemakkelijken.

Uitgangspunt van de richtlijn is dat degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt verantwoordelijk is voor het onderzoek naar de overeenstemming van de apparaten met de essentiële eisen. Indien randapparaten en radioapparaten blijkens de conformiteitsbeoordelingsprocedure aan de toepasselijke geharmoniseerde normen voldoen, wordt aangenomen dat er sprake is van overeenstemming van de apparaten met de essentiële eisen waarop deze geharmoniseerde normen betrekking hebben. Er wordt in dat geval gesproken van een «vermoeden van overeenstemming met de essentiële eisen».

Een geharmoniseerde norm is een norm die door een erkende normalisatie-instelling, in opdracht van de Commissie en in overeenstemming met de procedures van Richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204), is goedgekeurd. De toepassing van de geharmoniseerde normen is niet verplicht. De overeenstemming met de essentiële eisen kan ook langs andere weg worden aangetoond. In dat geval dient bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure veelal een aangemelde instantie als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van dit besluit te worden ingeschakeld.

Afhankelijk van de soort apparaten, heeft degene die de apparaten in de handel brengt de keuze uit verschillende conformiteitsbeoordelingsprocedures. In artikel 8 van het besluit wordt in verband met de van toepassing zijnde conformiteitsbeoordelingsprocedures verwezen naar de bijlagen II tot en met V van de richtlijn. Ten aanzien van de toepassing van deze procedures geldt het volgende.

Bijlage II van de richtlijn behelst de procedure van interne productiebewaking. Deze procedure is bestemd voor apparaten met een laag risico, te weten randapparaten die geen gebruik maken van de frequentieruimte, radio-ontvangers en ontvangende delen van radioapparaten. Het betreft een procedure die door degene die de apparaten in de handel brengt zelf mag worden uitgevoerd. Bij deze conformiteitsbeoordelingsprocedure behoeft geen aangemelde instantie te worden ingeschakeld. Degene die de apparaten in de handel brengt, draagt er zorg voor en verklaart dat de apparaten voldoen aan het bij of krachtens dit besluit bepaalde. Ten bewijze daarvan stelt hij een verklaring van conformiteit op en brengt hij op elk apparaat de door de Minister van Verkeer en Waterstaat (verder: minister) aangewezen markering (CE) aan. Degene die de apparaten in de handel brengt is verplicht om de technische documentatie van het product ter beschikking van de toezichthoudende instantie (de Rijksdienst voor Radiocommunicatie) te houden gedurende een periode van tien jaar, te rekenen vanaf de datum dat het laatste apparaat de fabriek heeft verlaten.

Bijlage III van de richtlijn betreft de procedure van interne productiebewaking, aangevuld met specifieke tests van apparaten. Deze conformiteitsbeoordelingsprocedure kan alleen worden toegepast indien het radioapparaten, met uitzondering van radio-ontvangers en van de ontvangende delen van radioapparaten, betreft en de geharmoniseerde normen worden toegepast. In aanvulling op de procedure van bijlage II worden voor elk type apparaat door of namens degene die de apparaten in de handel brengt alle essentiële radiotestreeksen uitgevoerd. Deze procedure voorziet in het inschakelen van een aangemelde instantie in de gevallen waarin de testreeksen niet in geharmoniseerde normen zijn vastgelegd. Degene die de apparaten in de handel brengt, verklaart dat de tests zijn uitgevoerd en dat de apparaten met de belangrijkste vereisten overeenstemmen. In het geval waarin een aangemelde instantie bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure is betrokken, wordt door degene die de radioapparaten in de handel brengt het identificatienummer van deze aangemelde instantie op de apparaten aangebracht.

Bijlage IV betreft de procedure waarbij door degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt een technisch constructiedossier wordt aangelegd. Deze procedure kan voor randapparaten en alle soorten radioapparaten, ongeacht het gebruik van geharmoniseerde normen, worden toegepast. Deze procedure bestaat uit de procedures van de bijlagen II en III, met een aantal extra voorschriften. In deze procedure legt degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt het technisch constructiedossier voor aan een of meer aangemelde instanties. De aangemelde instanties nemen het dossier door en kunnen – indien zij de mening zijn toegedaan dat niet naar behoren is aangetoond dat aan het bij of krachtens dit besluit bepaalde is voldaan – advies uitbrengen aan degene die de apparaten in de handel brengt. Degene die de randapparaten of radioapparaten in de handel brengt, bewaart het dossier gedurende een periode van tien jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de laatste apparaten zijn geproduceerd.

Bijlage V betreft tenslotte de procedure van volledige kwaliteitsborging. Deze procedure kan voor randapparaten en alle soorten radioapparaten, ongeacht het gebruik van geharmoniseerde normen, worden toegepast. Bij deze procedure hanteert degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt een goedgekeurd kwaliteitssysteem voor ontwerp, fabricage, eindproductcontrole en beproeving. Hij staat hierbij onder toezicht van een aangemelde instantie.

Tenslotte geldt, dat de conformiteitsbeoordelingsprocedures van richtlijn nr. 73/23/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 februari 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der Lid-Staten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PbEG L 77) (verder: richtlijn nr. 73/23/EEG) en van richtlijn nr. 89/336/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake elektromagnetische compatibiliteit (PbEG L 139) (verder: richtlijn nr. 89/336/EEG), in plaats van bovengenoemde conformiteitsbeoordelingsprocedures, mogen worden toegepast om de overeenstemming van de apparaten met de voorschriften van artikel 3, eerste lid, onderdeel a (veiligheid en gezondheid), onderscheidenlijk artikel 3, eerste lid, onderdeel b (elektromagnetische compatibiliteit) van de richtlijn, aan te tonen. Meer in het bijzonder geldt hierbij, dat de procedure van artikel 10, eerste lid, van richtlijn nr. 89/336/EEG (EG-verklaring van overeenstemming) mag worden gebruikt wanneer degene die de apparaten in de handel brengt de geharmoniseerde normen heeft toegepast en dat de procedure van artikel 10, tweede lid, van richtlijn nr. 89/336/EEG mag worden gebruikt wanneer degene die de apparaten in de handel brengt de geharmoniseerde normen niet dan wel gedeeltelijk heeft toegepast en in het geval waarin er geen geharmoniseerde normen bestaan (EG-verklaring van overeenstemming, technisch constructiedossier en inschakeling bevoegde instantie). Artikel 10 van richtlijn nr. 89/336/EEG is geïmplementeerd in artikel 6 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit.

Ten bewijze dat apparaten aan de essentiële eisen voldoen, stelt degene die de randapparaten of radioapparaten in de handel brengt een verklaring van overeenstemming op en brengt hij op elk apparaat de door de minister aangewezen markering (CE) aan.

Het besluit strekt tenslotte tot gedeeltelijke implementatie van een viertal overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van conformiteitsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en derde landen. Bij ministeriële regeling zijn de desbetreffende overeenkomsten genoemd. Het besluit behelst de implementatie van artikel 3, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika (PbEG 1999, L 31), artikel 2, derde lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en Canada (PbEG 1998, L 280), artikel 2, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen tussen de Europese Gemeenschap en Australië (PbEG 1998, L 229) en artikel 2, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland (PbEG 1998, L 229). De implementatie van deze artikelen en sectorbijlagen houdt in dat, met ingang van 8 april 2000, door degene die randapparaten of radioapparaten in de Europese Unie in de handel brengt bij het uitvoeren van de conformiteitsbeoordelingsprocedures, bedoeld in artikel 8, van het besluit een instantie mag worden ingeschakeld die is gevestigd in een van de derde landen waarmee de Europese Gemeenschap een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van conformiteitsbeoordeling heeft gesloten. Hiermee wordt beoogd om de handel tussen de lidstaten van de Europese Unie en de desbetreffende derde landen te vergemakkelijken.

Een ontwerp van het onderhavige besluit is voorgelegd aan het Overlegorgaan Post en Telecommunicatie. Het overlegorgaan heeft blijkens zijn rapport van bevindingen van 15 juli 1999, kenmerk OPT 99/41, met het ontwerp-besluit ingestemd.

Een ontwerp van het onderhavige besluit is eveneens voorgelegd aan het college, bedoeld in artikel 2 van de Wet Onafhankelijke Post en Telecommunicatieautoriteit. In het kader van het door het college overeenkomstig artikel 5 van het Informatiestatuut Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit uitgevoerde uitvoeringstoets van het ontwerp-besluit zijn door het college in de brief van 5 augustus 1999, kenmerk OPTA/EGM/99/6633, enkele opmerkingen gemaakt over de implementatie van artikel 4, tweede lid, en artikel 7, derde en vierde lid, van de richtlijn. Deze artikelen waren in het ontwerp geïmplementeerd in de artikelen 22, 26, 28 en 29 van het Besluit ONP huurlijnen en telefonie. Naar aanleiding van de opmerkingen van het college dat genoemde artikelonderdelen niet volledig waren geïmplementeerd, is het besluit aangepast. Artikel 4, tweede lid, van de richtlijn is geïmplementeerd in artikel 15 van het besluit. Het derde en vierde lid van artikel 7 van de richtlijn zijn geïmplementeerd in de artikelen 16 en 17. Uit de voorgaande aanpassingen vloeit voort dat de implementatie van het vijfde lid van artikel 7 van de richtlijn eveneens in het onderhavige besluit plaats vindt. Dit is gebeurd in artikel 18. De nota van toelichting is naar aanleiding van genoemde wijzigingen aangepast.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Uit de definitie van aangemelde instantie in artikel 1, onderdeel j, van het besluit vloeit voort, dat een Nederlandse fabrikant zowel een in Nederland als een in een andere lidstaat van de Europese Unie staat gevestigde instantie bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure kan inschakelen. Indien het een in Nederland gevestigde instantie betreft, geldt dat deze door de minister moet zijn aangewezen op grond van artikel 12 van het onderhavige besluit. Een buitenlandse instantie moet door de desbetreffende lidstaat van de Europese Unie zijn aangewezen voor het uitvoeren van de in artikel 10 van de richtlijn bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures. Bovendien geldt op grond van artikel 10 van het onderhavige besluit dat de instantie voor de desbetreffende conformiteitsbeoordelingsprocedure of het desbetreffende onderdeel daarvan bij de Commissie moet zijn aangemeld op grond van artikel 11, eerste lid, van de richtlijn.

Artikel 10.1, onderdeel ij, van de Telecommunicatiewet definieert «radiozendapparaten» als apparaten die naar hun aard bestemd zijn voor het zenden of het zenden en ontvangen van radiocommunicatiesignalen. Ontvangers vallen hier dus niet onder. Ontvangers zijn door middel van de definitie van «radioapparatuur» in artikel 2, onderdeel c, van de richtlijn echter wel onder het toepassingsgebied van de richtlijn gebracht. Daarmee is het noodzakelijk om ontvangers ook onder het toepassingsgebied van het onderhavige besluit te brengen. Dit is gebeurd door de definitie van radioapparaten in artikel 1, onderdeel f, van het besluit op te nemen. Ingevolge deze definitie worden onder radioapparaten zowel radiozendapparaten als ontvangers verstaan. De artikelen uit hoofdstuk 10 van de Telecommunicatiewet waar het onderhavige besluit op is gebaseerd bieden voldoende basis voor het stellen van regels met betrekking tot radioapparaten. Er wordt in deze artikelen immers over apparaten als bedoeld in artikel 1, onderdeel w, van de wet gesproken.

Artikel 2

Uit de definitie van «in de handel brengen» in artikel 1.1, onderdeel v, van de Telecommunicatiewet vloeit voort, dat hetgeen bij of krachtens het onderhavige besluit ter zake van het in de handel brengen van radioapparaten en randapparaten is bepaald in principe geldt in de Europese Economische Ruimte. Er is echter een besluit van het Gemengd Comité van de EER vereist om het EER-recht aan te passen aan de richtlijn. In het licht hiervan wordt in artikel 2 van het besluit geregeld, dat het bij of krachtens dit besluit bepaalde pas van toepassing is in de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, niet zijnde lidstaten, vanaf het tijdstip waarop richtlijn nr. 1999/5/EG ingevolge een besluit van het Gemengd Comité van de EER in de Europese Economische Ruimte van kracht is. De minister zal in de Staatscourant mededeling doen van dit tijdstip.

Artikel 3

Op grond van artikel 3, onderdeel a, geldt dat het bij of krachtens dit besluit bepaalde niet van toepassing is op de apparaten, genoemd in bijlage I van de richtlijn. Ingevolge onderdeel b van dit artikel vallen randapparaten of radioapparaten die uitsluitend worden gebruikt bij activiteiten die betrekking hebben op de openbare veiligheid, defensie, de staatsveiligheid en bij de activiteiten van de staat op gebieden die onder het strafrecht vallen eveneens buiten het toepassingsgebied van het besluit. Hierbij zij aangetekend, dat het een zeer beperkte categorie apparaten betreft waarop het besluit niet van toepassing is. Uitgangspunt is, dat het besluit van toepassing is op alle randapparaten en radioapparaten. Uitgezonderd zijn alleen de apparaten die in bijlage I van de richtlijn worden genoemd en de apparaten waarvan reeds ten tijde van de productie vaststaat dat zij uitsluitend worden gebruikt bij bovenvermelde activiteiten.

Artikel 3 strekt tot implementatie van artikel 1, vierde en vijfde lid en bijlage I van de richtlijn.

Artikel 4

In artikel 4 is bepaald, dat de verplichtingen die bij of krachtens het besluit worden opgelegd aan degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt en aan degene die het voornemen heeft om radioapparaten, die in frequentiebanden worden gebruikt waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd, in Nederland in de handel te brengen, tevens gelden voor de in Nederland gevestigde wettelijke vertegenwoordigers van deze personen.

Artikel 5

Vanuit het oogpunt van efficiënt markttoezicht is het wenselijk dat degene die het voornemen heeft om radioapparaten in Nederland in de handel te brengen die gebruikt worden in frequentiebanden waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd, de minister hiervan in kennis stelt. De kennisgeving aan de minister dient te geschieden ten minste vier weken voordat de apparaten in Nederland in de handel worden gebracht. Bij de kennisgeving wordt aan de minister informatie verschaft over de radiokenmerken van de radioapparaten. Hierbij moet worden gedacht aan informatie inzake de frequentiebanden, de kanaalscheiding, de soort modulatie en het radiofrequentvermogen. Indien bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure een aangemelde instantie is betrokken, wordt bij de kennisgeving aan de minister tevens het identificatienummer van deze aangemelde instantie verstrekt. Bij ministeriële regeling is nader uitgewerkt op welke wijze de kennisgeving aan de minister geschiedt en welke informatie hierbij wordt verschaft.

Artikel 6

In artikel 6 worden de voorschriften, bedoeld in artikel 10.1 van de Telecommunicatiewet, nader aangeduid. Het betreft de essentiële eisen van artikel 3 van de richtlijn.

Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn is een van de essentiële eisen waar randapparaten en radioapparaten aan moeten voldoen de bescherming van de gezondheid of de veiligheid van de gebruiker of van anderen, met inbegrip van de doelstellingen met betrekking tot de veiligheidsvoorschriften van richtlijn nr. 73/23/EEG, echter zonder toepassing van de spanningsgrens. De richtlijn hanteert de begrippen gezondheid en veiligheid naast elkaar. In de praktijk is het echter vooralsnog niet mogelijk om een onderscheid te maken tussen de eisen die aan de apparatuur worden gesteld ter bescherming van de gezondheid enerzijds en ter bescherming van de veiligheid anderzijds. Het stellen van eisen aan apparatuur ter bescherming van de gezondheid is nog onderwerp van discussie op Europees en nationaal niveau. In afwachting van de uitkomst van deze discussie moeten de voorschriften waar het in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn om gaat onder de noemer veiligheidsvoorschriften worden gebracht. Dit wordt ondersteund door het feit, dat op grond van artikel 18, eerste lid, van de richtlijn geldt, dat de normen die krachtens richtlijn nr. 73/23/EEG (veiligheidsvoorschriften) zijn vastgesteld als basis kunnen dienen voor een vermoeden van overeenstemming met de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, genoemde essentiële eis.

Artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn is geïmplementeerd in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van het onderhavige besluit.

De tweede essentiële eis die geldt voor randapparaten en radioapparaten is neergelegd in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn. Op grond van dit artikelonderdeel moeten randapparaten en radioapparaten voldoen aan de beschermingsvoorschriften met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit zoals neergelegd in richtlijn nr. 89/336/EG. Artikel 3, eerste lid, onderdeel b, is geïmplementeerd in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van het besluit.

Specifiek voor radioapparatuur geldt op grond van artikel 3, tweede lid, van de richtlijn nog als essentiële eis, dat deze apparaten zo moeten zijn geconstrueerd, dat zij het voor aarde/ruimtecommunicatie toegewezen spectrum en de satellietcapaciteit efficiënt gebruiken, zonder schadelijke interferentie te veroorzaken. Artikel 3, tweede lid, is geïmplementeerd in artikel 6, tweede lid, van het besluit. Hierbij zij opgemerkt, dat het begrip frequentieruimte in de Telecommunicatiewet zowel de voor aarde- als voor ruimtecommunicatie te benutten frequentieruimte omvat. Ook het vereiste van een efficiënt gebruik van de satellietcapaciteit (in de Engelse tekst wordt gesproken van «orbital resources») heeft betrekking op het gebruik van frequentieruimte. Het begrip «orbital resources» heeft namelijk betrekking op de plaatsing van de satellieten en op de frequentie die deze gebruiken.

Op grond van artikel 3, derde lid, van de richtlijn kan de Commissie bijzondere essentiële eisen formuleren welke betrekking kunnen hebben op de interactie met en via openbare telecommunicatienetwerken, het voorkomen van schade aan openbare telecommunicatienetwerken of aan de werking daarvan of misbruik van netwerkcapaciteit, waardoor een onaanvaardbare achteruitgang van de openbare telecommunicatiedienst ontstaat. De bijzondere essentiële eisen kunnen tevens betrekking hebben op de aan te brengen bijzondere voorzieningen om de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker te beschermen, om fraude te voorkomen, om de toegang tot alarmdiensten te waarborgen of om het gebruik van de randapparaten of radioapparaten door gebruikers met een handicap te vergemakkelijken. De Commissie dient hierbij de procedure van het regelgevend comité, zoals neergelegd in artikel 15 van de richtlijn, te volgen. Op grond van deze procedure dient de Commissie – alvorens de voorschriften vast te stellen – het advies van het Comité voor overeenstemmingsbeoordeling en markttoezicht inzake telecommunicatie (TCAM) in te winnen.

Artikel 6, derde lid, van het besluit biedt de basis voor de minister voor het stellen van regels ter uitvoering van eventuele voorschriften van de Commissie.

Artikel 7

Op grond van artikel 7, eerste lid, geldt, dat randapparaten en radioapparaten worden vermoed in overeenstemming te zijn met een of meer van de voorschriften, bedoeld in artikel 6 (essentiële eisen), indien deze apparaten blijkens toepassing van een van de in dit besluit geregelde conformiteitsbeoordelingsprocedures voldoen aan de krachtens de richtlijn vastgestelde geharmoniseerde normen of delen daarvan, die betrekking hebben op de desbetreffende voorschriften.

Het gebruik van de geharmoniseerde normen is niet verplicht; ook op een andere wijze kan worden aangetoond dat randapparaten of radioapparaten in overeenstemming zijn met de essentiële eisen. In dat geval moet bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure een aangemelde instantie worden ingeschakeld, behalve bij de in bijlage II van de richtlijn neergelegde procedure van interne productiebewaking en bij de in bijlage III van de richtlijn neergelegde conformiteitsbeoordelingsprocedure, indien de essentiële radiotestreeksen in geharmoniseerde normen zijn vastgelegd.

Ter beoordeling van de conformiteit van de apparaten met de in artikel 6, eerste lid, onderdeel a (gezondheid en veiligheid), onderscheidenlijk onderdeel b (elektromagnetische compatibiliteit) bedoelde voorschriften, mag degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt er voor kiezen om de geharmoniseerde normen van richtlijn nr. 73/23/EEG, onderscheidenlijk van richtlijn nr. 89/336/EEG, in plaats van de geharmoniseerde normen van de richtlijn, toe te passen. Voorts geven de gemeenschappelijke technische voorschriften van richtlijn nr. 98/13/EG – evenals de geharmoniseerde normen van de richtlijn – een vermoeden van overeenstemming van de apparatuur met de voorschriften bedoeld in artikel 6, tweede en derde lid, van het besluit. Van een vermoeden van overeenstemming is overigens slechts sprake indien de referentienummers van de bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure gehanteerde geharmoniseerde normen of gemeenschappelijke technische voorschriften gepubliceerd zijn in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en deze normen of voorschriften van kracht zijn.

Artikelen 8 en 9

In artikel 8 van het besluit wordt in verband met de van toepassing zijnde conformiteitsbeoordelingsprocedures verwezen naar de bijlagen van de richtlijn. Voor alle duidelijkheid is in verband daarmee in artikel 9 van het besluit bepaald, dat degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt, moet voldoen aan de uit de bijlagen II tot en met V van de richtlijn voortvloeiende verplichtingen.

Artikelen 10, 12, 13 en 26

In artikel 10 is bepaald dat, indien bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure een aangemelde instantie moet worden ingeschakeld, degene die randapparaten of radioapparaten in de handel *brengt zelf mag kiezen welke aangemelde instantie hij hierbij inschakelt. Het kan hierbij gaan om een in een lidstaat gevestigde aangemelde instantie dan wel om een in een derde land gevestigde aangemelde instantie. Overeenkomstig artikel 1, onderdeel i, van het besluit wordt met derde land bedoeld een land waarmee de Europese Gemeenschap een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van conformiteit heeft gesloten (zie algemeen deel van de nota van toelichting). Hierbij zij echter aangetekend, dat een in een derde land gevestigde aangemelde instantie slechts bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure mag worden ingeschakeld, indien het radioapparaten of randapparaten betreft die in de Europese Unie in de handel worden gebracht. De reden hiervoor is, dat de hiervoor bedoelde overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van conformiteit alleen van toepassing zijn in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is. Degene die randapparaten of radioapparaten in de handel wil brengen in een van de landen die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en geen lidstaat van de Europese Unie is, kan bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure derhalve slechts een aangemelde instanties inschakelen die in een lidstaat is gevestigd.

Artikel 12 van het besluit ziet op de aanwijzing door de minister van Nederlandse instanties. Uit artikel 12, eerste lid, vloeit voort dat een instantie slechts voor aanwijzing in aanmerking komt indien uit de aanvraag tot aanwijzing volgt, dat de instantie blijkens accreditatie aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN 45011 of de norm NEN-EN 45012. De norm NEN-EN 45011 behelst algemene eisen voor instellingen die productcertificatiesystemen uitvoeren en de norm NEN-EN 45012 behelst algemene eisen voor instellingen die beoordeling en certificatie/registratie van kwaliteitssystemen uitvoeren. Deze normen omvatten in elk geval de minimumcriteria die op grond van bijlage VI van de richtlijn gelden voor de aanwijzing van aan te melden instanties. Overigens wordt er van uitgegaan, dat de accreditatie plaatsvindt door de Raad voor Accreditatie of een vergelijkbare accreditatie-instelling in een lidstaat van de Europese Unie.

In het tweede lid van artikel 12 wordt de mogelijkheid geopend de aanwijzing tot bepaalde categorieën randapparaten of radioapparaten te beperken. Dit is van belang gezien de diversiteit van apparaten die onder de werking van het onderhavige besluit vallen. Iedere te onderscheiden groep apparaten vraagt zijn eigen specifieke deskundigheid. Dit kan leiden tot een zekere specialisatie per instantie.

In een ministeriële regeling op basis van artikel 13 van het besluit is uitgewerkt op welke wijze een aanvraag tot aanwijzing moet worden ingediend.

Overigens wordt ingevolge artikel 27 een aanwijzing door de minister van een instantie als aangemelde instantie op grond van artikel 15 van het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations, aangemerkt als een aanwijzing op grond van artikel 12 van het onderhavige besluit.

Artikel 11

Artikel 11 van het besluit behelst voorschriften over de markeringen die op de apparaten moeten worden aangebracht.

Artikel 11, eerste lid, gaat over de CE-markering, die door degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt wordt aangebracht ten bewijze dat de apparaten voldoen aan de essentiële eisen.

Artikel 11, tweede lid, gaat over de markering die op radioapparaten wordt aangebracht ter aanduiding van de categorie waartoe deze radioapparaten behoren. Deze markering wordt slechts aangebracht, indien de Commissie, overeenkomstig de procedure van artikel 15 van de richtlijn, een dergelijke aanduiding van apparatuurcategorie («equipment class identifier») heeft vastgesteld. Ter uitvoering van deze regelgeving van de Commissie is bij ministeriële regeling uitgewerkt in welke gevallen een aanduiding van apparatuurcategorie op de radioapparaten wordt aangebracht.

Artikel 11, derde lid, gaat over de markering die moet worden aangebracht op radioapparaten die gebruikt worden in frequentiebanden waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd. Door middel van deze markering («alert sign») wordt de gebruiker van de apparaten geattendeerd op voorschriften inzake het gebruik van deze radioapparaten in bepaalde lidstaten.

Bij ministeriële regeling zijn regels gesteld omtrent de afmeting en de grafische vorm van vorenbedoelde markeringen, de aanvullende aanduidingen bij deze markeringen, de wijze waarop deze markeringen worden aangebracht en omtrent de zichtbaarheid, leesbaarheid en herkenbaarheid hiervan.

Bij een aanvullende aanduiding bij de CE-markering gaat het om het identificatienummer van de aangemelde instantie die bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure is betrokken (artikel 12, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn) en de aanduiding waaruit blijkt aan welke voorschriften de desbetreffende apparaten voldoen (artikel 8, derde lid, van de richtlijn).

Artikel 14

Artikel 14, eerste lid, ziet op de gebruiksvoorschriften van de apparaten en op de wijze waarop degene die de apparaten in de handel brengt de informatie omtrent het gebruik aan de gebruiker verstrekt.

Gewezen zij op het feit, dat door middel van een speciale markering («alert sign») die op radioapparaten wordt aangebracht de gebruiker wordt geattendeerd op voorschriften die gelden met betrekking tot het gebruik van deze apparaten in bepaalde lidstaten. Het betreft de aanvullende markering, bedoeld in artikel 11, derde lid, van het besluit. In een ministeriële regeling zijn nadere regels gesteld omtrent deze markering.

Artikel 14, tweede lid, behelst de verplichting voor degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt om ervoor te zorgen dat op die apparaten zijn naam of de naam van de fabrikant is aangebracht alsmede een type-, partij- of serienummer waardoor het mogelijk is hem of de fabrikant te identificeren.

Artikel 15

In artikel 15 van het onderhavige besluit is uitvoering gegeven aan artikel 4, tweede lid, van de richtlijn.

Ter uitvoering van laatstgenoemd artikellid van de richtlijn geldt op grond van artikel 15, eerste lid, van het besluit, dat aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken aan de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) informatie verschaffen over de technische specificaties van de netwerkaansluitpunten en deze informatie op genoegzame wijze bekend maken, voordat via deze netwerkaansluitpunten diensten aan het publiek beschikbaar worden gesteld. Eventuele wijzigingen in de technische specificaties worden ten minste twee maanden voor de datum waarop deze wijzigingen ingaan door de aanbieder aan het college medegedeeld en bekend gemaakt (artikel 15, derde lid). Van de wijze waarop deze bekendmaking plaatsvindt (bijvoorbeeld via dag- of vakbladen) wordt door de aanbieder mededeling gedaan in de Staatscourant (artikel 15, vierde lid).

Op grond van artikel 26 van het Besluit ONP huurlijnen en telefonie geldt een vergelijkbare verplichting voor aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken. Artikel 15 van het onderhavige besluit richt zich echter tot een grotere groep (namelijk de aanbieders van openbare telecommunicatienetten). Doel van de bekendmaking van de technische specificaties van de netwerkaansluitpunten op grond van artikel 15 is om fabrikanten in staat te stellen om randapparaten te produceren waarmee alle via een netwerkaansluitpunt verstrekte diensten kunnen worden gebruikt en die voldoen aan de voorschriften van artikel 6 van het onderhavige besluit. Artikel 15, vijfde lid, van het onderhavige besluit behelst een voorziening om te voorkomen dat dezelfde informatie zowel op grond van artikel 26 van het Besluit ONP huurlijnen en telefonie als op grond van artikel 15 van het onderhavige besluit moet worden verstrekt.

Aangezien de OPTA ingevolge het Besluit ONP huurlijnen en telefonie reeds is belast met het toezicht op de publikatie van de technische specificaties van de netwerkaansluitpunten welke door de aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken worden verstrekt, is ervoor gekozen om de OPTA ook te belasten met het toezicht op de publikatie van de informatie die ingevolge artikel 15 moet worden verstrekt.

Artikelen 16 tot en met 18

Deze artikelen, die strekken tot uitvoering van artikel 7, derde tot en met vijfde lid, van de richtlijn bevatten regels betreffende de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken. Uit artikel 16 vloeit voort, dat een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk er zorg voor draagt dat de toegang tot het openbare telecommunicatienetwerk is gegarandeerd, indien dit geschiedt met behulp van randapparaten die voldoen aan de in artikel 6 bedoelde voorschriften.

Artikel 17 behelst een bijzondere procedure voor het geval waarin randapparaten die aan de in artikel 6 bedoelde voorschriften voldoen, ernstige schade toebrengen aan een telecommunicatienetwerk, schadelijke interferentie veroorzaken of het telecommunicatienetwerk of de werking daarvan schaden. De aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk mag in dat geval de randapparaten weigeren aan te sluiten, afsluiten dan wel buiten gebruik stellen. Hij heeft hiervoor de toestemming nodig van de OPTA.

Artikel 18 geeft een procedure voor dringende gevallen, waarin ter bescherming van het openbare telecommunicatienetwerk onmiddellijk maatregelen moeten worden genomen. De aanbieder is in een dergelijk geval gerechtigd om randapparaten onmiddellijk af te sluiten. De aanbieder is verplicht om de gebruiker van het openbare telecommunicatienetwerk, direct en zonder daarvoor kosten in rekening te brengen, een alternatieve voorziening te bieden. Op hem berust ingevolge het tweede lid van artikel 18 de verplichting om de OPTA hiervan onmiddellijk achteraf in kennis stellen.

In dit verband zij erop gewezen, dat op grond van de artikelen 22, 28 en 29 van het Besluit ONP huurlijnen en telefonie vergelijkbare verplichtingen gelden voor de aanbieders van openbare telefoonnetwerken.

De artikelen 16 tot en met 18 kennen echter een andere achtergrond; insteek bij deze artikelen zijn de eisen die aan de randapparatuur worden gesteld. Voor het overige sluiten de artikelen 16 tot en met 18 qua systematiek zoveel mogelijk aan bij genoemde artikelen van het Besluit ONP huurlijnen en telefonie.

Artikel 19

Uit artikel 10.5, eerste lid, van de Telecommunicatiewet vloeit onder meer voort, dat het verboden is om randapparaten en radioapparaten in de handel te brengen die niet voldoen aan de in artikel 6 van het besluit bedoelde voorschriften. Uit artikel 10.5, tweede lid, van genoemde wet vloeit voort, dat het verboden is om randapparaten en radioapparaten te verhandelen indien niet wordt voldaan aan hetgeen bij of krachtens het onderhavige besluit is bepaald inzake het beschikbaar hebben van documenten en het aanbrengen van markeringen.

Artikel 10.4, onderdeel a, van genoemde wet biedt vervolgens een basis om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen inzake de middelen die de minister kan gebruiken om het in de handel brengen en verhandelen van randapparaten en radioapparaten te beëindigen of te beperken, indien de betrokken apparaten niet voldoen aan de in artikel 6 van het besluit bedoelde voorschriften.

Artikel 19, eerste lid, van het besluit geeft nadere invulling aan artikel 10.4, onderdeel a, van de Telecommunicatiewet. Het voorziet in de bevoegdheid van de minister om randapparaten en radioapparaten die niet voldoen aan de in artikel 6 van het besluit bedoelde voorschriften (essentiële eisen) uit de handel te nemen. Het betreft een middel dat de minister kan gebruiken om het in de handel brengen en verhandelen van dergelijke apparaten te beëindigen of te beperken.

Bovengenoemd samenstel van bepalingen strekt tot implementatie van artikel 9, eerste lid, van de richtlijn, waarin de zogenaamde vrijwaringsmaatregelen zijn neergelegd.

Op grond van het tweede lid van artikel 19 van het besluit geldt dat, indien wordt geconstateerd dat met betrekking tot in de handel gebrachte randapparaten of radioapparaten niet wordt voldaan aan het bij of krachtens dit besluit bepaalde inzake het beschikbaar hebben van documenten en het aanbrengen van markeringen, de minister dit zo spoedig mogelijk bekend maakt in de Staatscourant. Met ingang van de tweede dag na de datum van bekendmaking, bedoeld in artikel 19, tweede lid, is het verboden om de betreffende randapparaten of radioapparaten te verhandelen (artikel 19, derde lid).

Artikel 19, tweede en derde lid, geven handen en voeten aan artikel 10.5, tweede lid, van de Telecommunicatiewet. De bekendmaking in de Staatscourant is noodzakelijk om detailhandelaren en groothandelaren te informeren omtrent de «ondeugdelijkheid» van apparaten die zij mogelijkerwijze in hun bezit hebben en omtrent het tijdstip waarop het in artikel 10.5, tweede lid, neergelegde verbod van toepassing is. Afhankelijk van de soort randapparaten of radioapparaten zal de hiervoor bedoelde bekendmaking tevens in een landelijk dagblad dan wel in een vakblad worden gepubliceerd.

Artikelen 20 en 21

Deze artikelen zijn zonder inhoudelijke wijziging overgenomen uit het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations en het Besluit radio-elektrische inrichtingen.

Artikel 22

Op grond van het Besluit radio-elektrische inrichtingen gold reeds een verbod om handelsreclame te maken voor radiozendapparaten waarvan het in de handel brengen of het verhandelen op grond van de Telecommunicatiewet verboden is. Aangezien er geen reden bestaat om ten aanzien van handelsreclame voor radio-ontvangers en randapparaten anders op te treden dan ten aanzien van handelsreclame voor radiozendapparaten, is in artikel 22 van het onderhavige besluit een verbod opgenomen voor het maken van handelsreclame voor randapparaten of radioapparaten waarvan het in de handel brengen of het verhandelen op grond van artikel 10.5 van de Telecommunicatiewet verboden is.

Artikel 23

Dit artikel is is ongewijzigd overgenomen uit het Besluit radio-elektrische inrichtingen.

Artikel 24

Dit artikel strekt tot wijziging van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet. Deze wijziging is noodzakelijk om een vergoeding in rekening te kunnen brengen ter dekking van de kosten die samenhangen met de werkzaamheden of diensten die ter uitvoering van het bij of krachtens het onderhavige besluit bepaalde met betrekking tot (radio-)ontvangers worden verricht.

Artikel 25

Artikel 25 van het besluit behelst een wijziging van artikel 2, eerste lid, onderdeel c, sub 2, van het Besluit adspirant-registerloodsen. Op grond van dit artikelonderdeel gold, dat adspirant-registerloodsen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Loodsenwet, bij het aangaan van de leerovereenkomst, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel c, van de Loodsenwet, moeten beschikken over een algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie dat is afgegeven in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen, dan wel over een door de minister gelijkgesteld certificaat.

Ingevolge artikel 25 van het onderhavige besluit wordt de verwijzing naar het Besluit radio-elektrische inrichtingen vervangen door een verwijzing naar de Telecommunicatiewet. De reden hiervoor is dat het Besluit radio-elektrische inrichtingen ingevolge artikel 30 van het onderhavige besluit is ingetrokken.

Artikelen 29 en 30

Artikel 29 behelst een overgangsbepaling die inhoudt, dat het bij of krachtens het besluit bepaalde niet van toepassing is op randapparaten en radioapparaten die uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn (dat wil zeggen vóór 8 april 2001), conform het bij of krachtens het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations, onderscheidenlijk het bij of krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen bepaalde, in de handel zijn gebracht. Artikel 29 strekt tot implementatie van artikel 18, tweede lid, van de richtlijn.

Op grond van artikel 30 worden het Besluit radio-elektrische inrichtingen en het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations ingetrokken (zie artikel 20, eerste lid, van de richtlijn).

In verband met artikel 29 is in artikel 30 voorts bepaald, dat het bij of krachtens genoemde besluiten bepaalde van toepassing blijft tot en met 7 april 2001.

III. Transponeringstabel

Hierna is in de transponeringstabel aangegeven op welke wijze de verschillende bepalingen van de richtlijn zijn geïmplementeerd in het Besluit randapparaten en radioapparaten. Een aantal artikelen van de richtlijn is echter in andere nationale regelgeving geïmplementeerd. Het betreft de volgende artikelen van de richtlijn:

Artikel 7, tweede lid :Artikel 16 Frequentiebesluit
Artikel 8, tweede lid:Artikel 10.7 Telecommunicatiewet en artikel 16 Frequentiebesluit
Artikel 9, vijfde lid, onderdeel a:Artikel 16 Frequentiebesluit

Transponeringstabel

Richtlijn nr. 1999/5/EGBesluit randapparaten en radioapparaten
Art. 1, eerste lidbehoeft geen implementatie
Art. 1, tweede en derde lidArt. 1, onderdeel f
Art. 1, vierde en vijfde lidArt. 3, eerste lid
Art. 2Art. 1
Art. 3, eerste lidArt. 6, eerste lid
Art. 3, tweede lidArt. 6, tweede lid, gezien in samenhang met artikel 3.5 van de Telecommunicatiewet
Art. 3, derde lidArt. 6, derde en vierde lid
Art. 4, eerste lidbehoeft geen implementatie
Art. 4, tweede lidArt. 15
Art. 5, eerste lidArt. 7, eerste lid
Art. 5, tweede en derde lidbehoeven geen implementatie
Art. 6, eerste lidArt. 6
Art. 6, tweede lidArt. 6, derde lid
Art. 6, derde lidArt. 14, eerste lid
Art. 6, vierde lidArt. 5
Art. 7, eerste lidArt. 6
Art. 7, derde lidArt. 16
Art. 7, vierde lidArt. 17
Art. 7, vijfde lidArt. 18
Art. 8, eerste lidbehoeft geen implementatie
Art. 8, derde lidArt. 11, vierde lid en Art. 14, derde lid
Art. 9, eerste lidArt. 19, eerste lid en artikel 10.5, eerste lid, van de Telecommunicatiewet
Art. 9, tweede t/m vierde lidbehoeven geen implementatie
Art. 9, vijfde lid, onderdeel b, zesde en zevende lidbehoeven geen implementatie
Art. 10, eerste lidbehoeft geen implementatie
Art. 10, tweede t/m zesde lidArt. 8
Art. 11, eerste lidArt. 12
Art. 11, tweede en derde lidbehoeven geen implementatie
Art. 12, eerste en tweede lidArt. 11
Art. 12, derde lidArt. 19, tweede en derde lid en Hoofdstuk 15 van de Telecommunicatiewet en Wet op de economische Delicten
Art. 12, vierde lidArt. 14, tweede lid
Art. 13 t/m 17behoeven geen implementatie
Art. 18, eerste lidArt. 7, tweede en derde lid
Art. 18, tweede lidArt. 29
Art. 18, derde lidbehoeft geen implementatie
Art. 19behoeft geen implementatie
Art. 20, eerste lidArt. 30
Art. 20, tweede en derde lidArt. 8, vierde lid
Art. 21 en 22behoeven geen implementatie
Bijlage IArt. 4
Bijlage II tot en met VArt. 8
Bijlage VIArt. 12
Bijlage VIIArt. 11

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries


XNoot
1

Stb. 1999, 130.

XNoot
2

Stb. 1988, 392, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 april 1995, Stb. 261.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 mei 2000, nr. 89.

Naar boven