Besluit van 28 maart 2000, tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 23 maart 2000 tot wijziging van de Mediawet in verband met de invoering van een vernieuwd concessiestelsel voor de landelijke publieke omroep

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, van 27 maart 2000, nr. MLB/JZ/2000/12.169;

Gelet op artikel IX van de wet van 23 maart 2000 (Stb. 138) tot wijziging van de Mediawet in verband met de invoering van een vernieuwd concessiestelsel voor de landelijke publieke omroep;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

  • 1. De wet van 23 maart 2000 (Stb. 138) tot wijziging van de Mediawet in verband met de invoering van een vernieuwd concessiestelsel voor de landelijke publieke omroep, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onderdelen A, punt 2, E met betrekking tot artikel 13c, derde lid, G, H, punt 2, onder c tot en met e, Ha, I, J, punt 3, onder d, M, punt 2, N, punt 3 met betrekking tot onderdeel g, O, Q, punt 1, R, T, U tot en met AA, CC tot en met QQ, SS tot en met GGG, III, JJJa tot en met JJJc, NNN, OOO, PPP, punten 3 en 4, SSS tot en met CCCC, GGGG tot en met JJJJ, LLLL, punt 1, onder b, en punt 3 met betrekking tot het derde lid, MMMM, OOOO en PPPP, en artikel II, onderdeel A, punt 2.

  • 2. Artikel I, onderdelen A, punt 2, E met betrekking tot artikel 13c, derde lid, G, H, punt 2, onder d, Ha, I, J, punt 3, onder d, M, punt 2, N, punt 3 met betrekking tot onderdeel g, O, R, T, U tot en met AA, CC tot en met QQ, SS, TT, punt 2, VV tot en met YY, BBB tot en met GGG, OOO, UUU tot en met BBBB, GGGG, IIII, LLLL, punt 1, onder b, en punt 3 met betrekking tot het derde lid, MMMM, OOOO en PPPP, en artikel II, onderdeel A, punt 2, van de in het eerste lid genoemde wet, treedt in werking met ingang van 1 september 2000.

  • 3. Artikel I, onderdelen H, punt 2, onder c en e, Q, punt 1, TT, punten 1 en 3, UU, ZZ, AAA, NNN, PPP, punten 3 en 4, CCCC, HHHH, punt 3, en QQQQ, van de in het eerste lid genoemde wet, treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

  • 4. Artikel I, onderdeel JJJJ, van de in het eerste lid genoemde wet, treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

  • 5. In afwijking van het tweede lid treedt artikel I, onderdelen G, U, met betrekking tot de artikelen 31 en 32, W en AA met betrekking tot de artikelen 37, 37a en 37b, van de in het eerste lid genoemde wet in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin die wet wordt geplaatst voor zover het betreft de toepassing van de artikelen V en VI van die wet.

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 28 maart 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

Uitgegeven de dertigste maart 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

De wet van 23 maart 2000 tot wijziging van de Mediawet in verband met de invoering van een vernieuwd concessiestelsel voor de landelijke publieke omroep bevat een groot aantal nieuwe regels met betrekking tot de taakopdracht en de organisatie van de publieke omroep. De huidige concessies van de omroepverenigingen eindigen met ingang van 1 september 2000. Om een soepele en zo praktisch mogelijke overgang naar het nieuwe stelsel, mede door toepassing van het overgangsrecht van de Concessiewet, te realiseren, voorziet dit besluit in verschillende tijdstippen van inwerkingtreding van de artikelen en onderdelen daarvan van de wet.

De bepalingen die de betrekking hebben op de taakopdracht, de herformulering van enkele algemene taken en bevoegdheden van de NOS in dat kader, de verlening van de tienjarige concessie aan de NOS (mede in verband met de toepassing van de overgangsbepalingen van artikel IV van de Concessiewet), de bepalingen met betrekking tot de Wereldomroep, alsmede een aantal meer technische bepalingen, kunnen direct in werking treden (eerste lid). Het gaat om nieuwe bepalingen die niet direct de rechten en plichten van omroepverenigingen, zoals die op grond van de nog lopende concessies gelden, wijzigen. Een uitzondering is gemaakt voor het nieuwe artikel 13c, derde lid, van de Mediawet met betrekking tot de neventaken. Deze bepaling is onderdeel van een nieuw stelsel van hoofdtaken, neventaken en nevenactiviteiten, waarvoor ook een aangepast toetsings- en financieringsregime gaat gelden. Dit raakt de positie van de omroepinstellingen. Om die reden is er voor gekozen deze bepalingen met ingang van 1 september 2000 in werking te laten treden, tegelijk met de aan omroepverenigingen te verlenen erkenningen.

De nieuwe regels omtrent de erkenningverlening, de zendtijdindeling en organisatie van de televisie- en radioprogrammanetten, sponsoring en de bepalingen inzake de begrotingen en financiering treden in werking met ingang van 1 september 2000 (tweede lid). Deze bepalingen raken direct aan de positie van de omroepverenigingen. Door deze bepalingen op 1 september 2000 in werking te laten treden is duidelijk dat de huidige concessies en daaraan verbonden rechten en plichten tot die datum ongewijzigd blijven en wordt een naadloze overgang naar het nieuwe stelsel bereikt.

Een aantal onderdelen van de Concessiewet zal eerst op 1 januari 2001 in werking treden (derde lid). Dit betreft met name de bepalingen die betrekking hebben op de gewijzigde programmavoorschriften. Deze worden immers per kalenderjaar toegepast. Ook enkele bepalingen die betrekking hebben op de financiering van de zendtijd voor politieke partijen treden op 1 januari 2001 in werking. Dit houdt verband met het feit dat de financieringsbepalingen uitgaan van kalenderjaren en de politieke partijen voor heel het jaar 2000 putten uit de omroepbegroting. De bepalingen inzake de rekening en verantwoording blijven, in verband met de verantwoording over het jaar 2000, ten aanzien van politieke partijen echter nog tot 1 januari 2002 gelden (vierde lid).

Tot slot is een bijzondere inwerkingtreding voorzien van enkele nieuwe bepalingen inzake de verlening van erkenningen en voorlopige erkenningen voor zover het betreft de toepassing van de in de artikelen V en VI van de Concessiewet opgenomen overgangsbepalingen. Artikel V betreft de verlening van rechtswege van erkenningen aan de huidige omroepverenigingen, de EDUCOM en BNN. Artikel VI voorziet in een eenmalige toetredingsmogelijkheid voor nieuwe aspirant-omroepverenigingen. In deze artikelen wordt verwezen naar nieuwe bepalingen inzake de verlening van (voorlopige) erkenningen. Deze bepalingen treden direct in werking voor zover het betreft de toepassing van de genoemde overgangsartikelen (vijfde lid).

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

Naar boven