Besluit van 21 maart 2000 tot wijziging van het Besluit prijsaanduiding goederen 1980 (implementatie richtlijn nr. 98/6/EG)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 oktober 1999, nr. WJZ/W 99062547, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op richtlijn nr. 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten (PbEG L 80) en op artikel 2b, eerste lid, onder a en b, van de Prijzenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 30 november 1999, nr. W10.99.0509/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 17 maart 2000, nr. WJZ 00018209, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit prijsaanduiding goederen 19801 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder prijs: de uiteindelijke prijs voor een eenheid van een goed of een gegeven hoeveelheid van een goed, met inbegrip van de omzetbelasting en alle overige belastingen.

B

In artikel 2, eerste lid, wordt «die in de uitoefening van een bedrijf» vervangen door: die in het kader van zijn handels-, beroeps- of bedrijfsactiviteit.

C

Artikel 2a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «die in de uitoefening van een bedrijf» vervangen door: die in het kader van zijn handels-, beroeps- of bedrijfsactiviteit.

2. In het eerste lid wordt voorts «een in het tweede of het derde lid aangewezen standaardhoeveelheid» vervangen door: een in het derde lid aangewezen standaardhoeveelheid.

3. Het tweede en derde lid worden vervangen door:

  • 2. Met betrekking tot voorverpakte goederen, die bestaan uit een vast bestanddeel en een opgietvloeistof en waarvoor ingevolge artikel 14, eerste lid, van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen of artikel 21, eerste lid, van het Hoeveelheidsaanduidingenbesluit (Warenwet) een vermelding of aanduiding van het uitlekgewicht wordt gebezigd, dient de in het eerste lid bedoelde aanduiding van het geldbedrag per standaardhoeveelheid betrekking te hebben op het vaste bestanddeel.

  • 3. Als standaardhoeveelheden worden aangewezen:

    a. in het geval de hoeveelheid van de betrokken goederen is aangegeven in volume, 1 liter of 1 kubieke meter;

    b. in het geval de hoeveelheid van de betrokken goederen is aangegeven in gewicht, 1 ton, 1 kilogram of 100 gram;

    c. in het geval de hoeveelheid van de betrokken goederen is aangegeven in lengte, 1 meter;

    d. in het geval de hoeveelheid van de betrokken goederen is aangegeven in oppervlakte, 1 vierkante meter; en de decimale veelvouden of fracties van deze standaardhoeveelheden.

4. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: In de in het tweede lid bedoelde gevallen moet ten aanzien van elk vermeld geldbedrag per standaardhoeveelheid duidelijk blijken dat het betrekking heeft op het vaste bestanddeel van het betrokken goed.

5. In het zesde lid wordt de zinsnede «waarin zij in het tweede lid of het derde lid is aangewezen» vervangen door: waarin zij in het derde lid is aangewezen.

6. Het achtste en negende lid vervallen.

D

Artikel 2b komt te luiden:

Artikel 2b

  • 1. Een ieder, die in het kader van zijn handels-, beroeps- of bedrijfsactiviteit in een reclame-uiting of in het kader van een koop op afstand goederen aan particulieren te koop aanbiedt met bekendmaking van de prijs, waartegen die goederen worden aangeboden, is verplicht in die reclame-uiting, onderscheidenlijk in het aanbod van de koop op afstand tevens het door omrekening van die prijs verkregen geldbedrag per een in het derde lid van artikel 2a aangewezen standaardhoeveelheid bekend te maken.

  • 2. Artikel 2a, tweede lid, vierde lid, derde volzin, vijfde lid, onder a en b, zesde lid en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op het bekendmaken van de prijs per standaardhoeveelheid in de reclame-uiting, onderscheidenlijk het aanbod voor de koop op afstand.

  • 3. Ten aanzien van elk in dit artikel bedoeld bekendgemaakt geldbedrag per standaardhoeveelheid moet duidelijk blijken op welk goed dit betrekking heeft.

E

Artikel 3 vervalt.

F

Bijlage I bij het besluit komt te luiden:

Bijlage I, behorende bij het Besluit prijsaanduiding goederen 1980

A. Antiquiteiten.

B. Goederen die als individueel werkstuk door een kunstenaar zijn ontworpen en voor een belangrijk deel als individueel werkstuk door een kunstenaar zijn vervaardigd.

C. Goederen die te koop worden aangeboden op een veiling.

D. Goederen die bij een dienstverlening worden verstrekt.

E. Goederen die te koop worden aangeboden met behulp van welsprekendheid aan het op een markt aanwezige publiek, waarbij in de regel de prijs van het goed dan wel de verhouding tussen de prijs en de hoeveelheid of het pakket van de aangeboden goederen niet tevoren vaststaat.

G

Bijlage II bij het besluit komt te luiden:

Bijlage II, behorende bij het Besluit prijsaanduiding goederen 1980

A. Goederen die te koop worden aangeboden in fantasieverpakking of in fantasievorm voor speciale gelegenheden.

B. Klaargemaakte en klaar te maken maaltijden die te koop worden aangeboden in één verpakking.

C. Goederen die gewoonlijk tegen een prijs per stuk of voorverpakt per aantal stuks te koop worden aangeboden.

D. Goederen die te koop worden aangeboden in standaardhoeveelheden, aangewezen in artikel 2a, derde lid, van het Besluit prijsaanduiding goederen 1980.

E. Diverse goederen die samen in één verpakking te koop worden aangeboden.

F. Goederen die door middel van een automaat te koop worden aangeboden.

G. Goederen die vooraf zijn verpakt of niet in tegenwoordigheid van de koper worden gemeten of gewogen en die te koop worden aangeboden:

– in een bedieningszaak, of een onderdeel van een zelfbedieningszaak, waarin de verkoop van goederen grotendeels over de toonbank plaatsvindt;

– in een zelfbedieningszaak, waarin het aantal werkzame personen, berekend op basis van volledige werktijd, niet meer is dan vijf;

– op de openbare weg buiten de verkoopruimte van een bedieningszaak;

– aan de huizen van vaste afnemers;

– in een besloten ruimte die een onderdeel is van een vervoermiddel;

– in de uitoefening van de markt- en straathandel en handel te water.

H. Goederen waarvoor geen verplichting tot hoeveelheidsaanduiding bestaat op grond van communautaire of nationale regelgeving.

I. Goederen die gewoonlijk in verpakkingen te koop worden aangeboden die niet groter zijn dan 15 gram of 15 milliliter.

J. Goederen die in een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin goederen aan particulieren plegen te worden verkocht, kennelijk zijn uitgestald om van buiten die ruimte te worden gezien.

ARTIKEL II

Het besluit van 9 december 1991 tot wijziging van het Besluit prijsaanduiding goederen 1980 (nadere voorzieningen inzake prijsaanduiding per standaardhoeveelheid) (Stb. 699) wordt ingetrokken.

ARTIKEL III

De tekst van het Besluit prijsaanduiding goederen 1980 wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 maart 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de achtentwintigste maart 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

I.1. Inleiding

In deze nota van toelichting geef ik mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een toelichting op het besluit tot wijziging van het Besluit prijsaanduiding goederen 1980 (implementatie richtlijn nr. 98/6/EG).

Dit besluit behelst een wijziging van het Besluit prijsaanduiding goederen 1980 dat is gebaseerd op de Prijzenwet. Deze wijziging is noodzakelijk ter implementatie van richtlijn nr. 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten (PbEG L 80). Deze richtlijn geeft regels ten aanzien van zowel de «gewone» prijsaanduiding van goederen als de prijsaanduiding per meeteenheid, in de Nederlandse wetgeving aangeduid als prijsaanduiding per standaardhoeveelheid (pps)1. De richtlijn vervangt een aantal eerdere richtlijnen op het gebied van de prijsaanduiding.

De eerste Europese richtlijn inzake prijsaanduiding kwam in 1979 tot stand2 en had betrekking op de prijsaanduiding van levensmiddelen. Zij werd geïmplementeerd door middel van de besluiten van 23 januari 1986 (Stb. 42) tot wijziging van het Besluit prijsaanduiding goederen 1980 (voorzieningen inzake prijsaanduiding per standaardhoeveelheid met betrekking tot levensmiddelen) en van 18 juni 1987 (Stb. 321) tot wijziging van het Besluit prijsaanduiding goederen 1980 (voorzieningen inzake prijsaanduiding per standaardhoeveelheid in reclameteksten met betrekking tot levensmiddelen).

Vervolgens werd de Europese regelgeving in 1988 uitgebreid met een richtlijn over prijsaanduiding voor niet-levensmiddelen3 . In deze richtlijn en met een tegelijkertijd vastgestelde richtlijn4 tot wijziging van de levensmiddelenrichtlijn uit 1979 werd tevens uitvoering gegeven aan het in EEG-kader bestaande uitgangspunt dat de pps niet hoeft te gelden voor goederen, waarvoor in het kader van standaardisatie van hoeveelheden in EEG-verband maatreeksen zijn vastgesteld. Deze beide richtlijnen uit 1988 zijn geïmplementeerd met het besluit van 9 december 1991 (Stb. 699) tot wijziging van het Besluit prijsaanduiding goederen 1980 (nadere voorzieningen inzake prijsaanduiding per standaardhoeveelheid). Deze richtlijnen zouden na een overgangsperiode (per 8 juni 1995) leiden tot een in de praktijk uiterst moeilijk te hanteren systeem van vrijstellingen van de pps-verplichting voor in gestandaardiseerde hoeveelheden te koop aangeboden goederen (zie de artikelen III, IV en V van het genoemde wijzigingsbesluit van 9 december 1991 en de bijlage bij de nota van toelichting bij dat besluit in Stb. 1991, 699).

Tegen het einde van de genoemde overgangsperiode werd ook op communautair niveau ingezien dat de getroffen regeling te ingewikkeld was en daardoor tot uitvoeringsproblemen aanleiding kon geven. In 1995 kwam een richtlijn tot stand, waarmee de invoering van de desbetreffende regeling werd uitgesteld5. Deze richtlijn werd (vooruitlopend op haar totstandkoming) geïmplementeerd met het besluit van 24 mei 1995 (Stb. 288), houdende wijziging van het besluit van 9 december 1991, Stb. 699, tot wijziging van het Besluit prijsaanduiding goederen 1980 (nadere voorzieningen inzake prijsaanduiding per standaardhoeveelheid).

Inmiddels is op communautair niveau besloten het uitstel om te zetten in afstel en de tot nu toe bestaande richtlijnen inzake prijsaanduiding voor goederen te vervangen door een nieuw, vereenvoudigd mechanisme, zonder dat dit bestaande regelingen betreffende de normalisatie van verpakkingen aantast. Aldus de vijfde overweging van de thans ter implementatie voorliggende richtlijn nr. 98/6/EG.

I.2 Inhoud van de nieuwe regeling

De richtlijn

Doel van richtlijn nr. 98/6/EG is, middels een vereenvoudigde benadering, de voorlichting aan de consument te verbeteren en een prijsvergelijking te vergemakkelijken (zie haar artikel 1). Daartoe stelt de richtlijn in beginsel aanduiding van de verkoopprijs en van de pps verplicht voor alle producten die aan de consument worden aangeboden. De richtlijn spreekt van producten, maar definieert dat begrip niet. In het spraakgebruik worden daaronder in de eerste plaats verstaan door menselijke activiteit tot stand gebrachte roerende zaken, en voorts, met name in het handelsverkeer, door de mens «gewonnen» zaken, zoals delfstoffen en andere natuurproducten. Dit wordt gedekt door het begrip goederen in de Prijzenwet (= roerende zaken in de zin van het Burgerlijk Wetboek; zie artikel 1 van de wet), dat daarmee recht doet aan de doelstelling van de richtlijn, namelijk een heldere prijsaanduiding in het kader van de consumentenkoop.1 In beginsel is er geen onderscheid tussen levensmiddelen en andere goederen dan levensmiddelen. De richtlijn heeft een toepassingsgebied, dat ruimer is dan dat van haar voorgangsters.

De richtlijn voorziet erin dat de lidstaten in hun nationale wetgeving vrijstellingen kunnen opnemen zowel van de verplichting tot «gewone» prijsaanduiding als van de verplichting tot pps voor:

– de verkoop van goederen die bij een dienstverlening worden verstrekt (artikel 3, tweede lid);

– de verkoop van goederen op een veiling, alsmede de verkoop van kunstwerken en antiquiteiten (artikel 3, tweede lid).

Voorts is ingevolge de richtlijn vrijstelling van de pps-verplichting toegestaan in gevallen waarin de pps wegens de aard of de bestemming van de goederen niet zinvol zou zijn of verwarring zou kunnen veroorzaken (artikel 5, eerste lid). Voor niet voor de voeding bestemde goederen kunnen lidstaten hiertoe een lijst opstellen van goederen die aan de pps-verplichting onderworpen blijven (artikel 5, tweede lid).

Daarnaast bepaalt de richtlijn op dit gebied dat:

– pps niet nodig is als deze identiek is aan de verkoopprijs (artikel 3, eerste lid, tweede zin);

– voor los verkochte goederen geen «gewone» prijsaanduiding nodig is naast de pps (artikelen 1 en 3, derde lid; zie verder onder «Implementatie en wijziging van de Prijzenwet»);

– waar nationale of communautaire bepalingen een aanduiding van het netto gewicht en van het netto uitlekgewicht van een voorverpakt goed voorschrijven, volstaan kan worden met pps van het netto uitlekgewicht (artikel 4, tweede lid).

– bepaalde kleine detailhandelszaken gedurende een overgangsperiode vrijgesteld kunnen worden van de pps-verplichting voor andere dan los verkochte goederen, als die een overmatige belasting zou meebrengen (artikel 6).

Ook bepaalt de richtlijn, dat in alle reclame waarin de verkoopprijs van goederen wordt vermeld, tevens een verplichting tot pps bestaat (artikel 4, vierde lid).

Ten slotte biedt artikel 10 van de richtlijn de mogelijkheid om bepalingen aan te nemen of te handhaven die uit een oogpunt van consumentenvoorlichting en prijsvergelijking gunstiger zijn (minimumharmonisatie). Dit wil zeggen dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om strengere nationale regels te stellen dan de richtlijn voorschrijft.

Implementatie

Bij de aanpassing van het Besluit prijsaanduiding goederen 1980 aan richtlijn nr. 98/6/EG, wordt vastgehouden aan het uitgangspunt dat ook bij de implementatie van eerdere richtlijnen gold, dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die de richtlijn biedt tot verlenen van vrijstelling van de verplichting tot prijsaanduiding en van de pps-verplichting, zonder daarmee afbreuk te doen aan aard en strekking van de richtlijn. De reden voor een zo ruim mogelijk gebruik van de vrijstellingsmogelijkheden is dat wij van mening zijn dat de als gevolg van de richtlijn op te leggen verplichtingen zonder dat gebruik zou worden gemaakt van de vrijstellingsmogelijkheden, voor het bedrijfsleven onnodig bezwarend zouden zijn, terwijl de consumenten nauwelijks extra voordelen hiervan zouden ondervinden. De vrijstellingsmogelijkheden zijn overigens beperkter dan in de aan deze richtlijn voorafgaande richtlijnen.

Er wordt voor gekozen geen gebruik te maken van de mogelijkheid om voor niet voor de voeding bestemde goederen een lijst te maken van de goederen die aan de verplichting van de aanduiding van de pps onderworpen blijven. Dit is niet wel doenlijk, omdat van alle producten die op de markt zijn zou moeten worden bezien of ze in aanmerking komen om op een dergelijke lijst te worden geplaatst. Deze lijst zou ook steeds moeten worden aangepast als er nieuwe producten op de markt komen. In bijlage II bij het besluit is sprake van algemene, grotendeels reeds bestaande, vrijstellingen die op basis van richtlijn nr. 98/6/EG kunnen worden gehandhaafd.

In lijn met het kabinetsbeleid met betrekking tot de uitvoering van de eerdere richtlijnen op het gebied van de prijsaanduiding wordt van de mogelijkheid tot het stellen van strengere nationale regels geen gebruik gemaakt.

Implementatie en wijziging Prijzenwet

De systematiek van de richtlijn is, zoals reeds is vermeld, niet geheel dezelfde als die van het Besluit prijsaanduiding goederen 1980. Ook is de terminologie van de Prijzenwet en van de richtlijn niet overal dezelfde. De materiële doelstelling van de richtlijn komt met implementatie door middel van dit wijzigingsbesluit niet in gevaar. Voor de consistentie en de doorzichtigheid is het toch goed als de Prijzenwet en, nadat deze is gewijzigd, het besluit worden aangepast aan systematiek en terminologie van de richtlijn. Het ligt in de rede om bij die gelegenheid het besluit in zijn geheel te vervangen door een nieuw besluit. Een wetsvoorstel tot wijziging van de Prijzenwet zal op korte termijn in procedure worden gebracht.

Van bijzonder belang in verband met het voorafgaande is de implementatie van artikel 3, derde lid, van de richtlijn. Omdat een wettelijke basis ontbreekt voor het enkel opleggen van een pps-verplichting kan genoemd artikel 3 niet met zoveel woorden worden geïmplementeerd. Het door de richtlijn beoogde resultaat, namelijk dat met betrekking tot los verkochte producten volstaan kan worden met een prijsaanduiding per standaardhoeveelheid, kan in de praktijk evenwel worden bereikt met het voorliggende besluit. Een verkoper die bij los verkochte producten de prijs per standaardhoeveelheid vermeldt zal namelijk hierdoor tegelijkertijd aan zijn «gewone» prijsaanduidingsverplichting hebben voldaan. Bij de verkoop van niet voorverpakte spruitjes, bijvoorbeeld, maakt het geen verschil of deze groenten een «gewone» verkoopprijs hebben van een gulden per kilogram of dat de spruitjes een pps-prijs hebben van een gulden per (standaardhoeveelheid) kilogram. Hiermee wordt in praktische zin aan de richtlijn voldaan. Om een juridisch geheel zuivere implementatie te bereiken zullen artikel 2b van de Prijzenwet en, nadat deze is gewijzigd, het besluit ook op dit punt worden aangepast aan de richtlijn.

Het besluit na wijziging

De situatie is na de implementatie van richtlijn nr. 98/6/EG globaal als volgt.

Het Besluit prijsaanduiding goederen 1980 spreekt van de prijs, waartegen goederen te koop worden aangeboden. Uit die bewoording vloeit naar mijn mening voort dat de volledige door de afnemer te betalen prijs vermeld moet worden, dat wil zeggen de prijs inclusief BTW en eventuele andere belastingen (zoals artikel 2, onderdeel a, van de richtlijn zegt). Om iedere twijfel hieromtrent weg te nemen wordt evenwel de omschrijving van de richtlijn neergelegd in artikel 1 van het besluit.

Vrijgesteld van de verplichting tot «gewone» prijsaanduiding, en daarmee ook van de pps-verplichting, zijn:

– antiquiteiten, kunstwerken en goederen die bij een dienstverlening worden verstrekt;

– goederen die te koop worden aangeboden op een veiling;

– goederen die met behulp van welsprekendheid op de markt te koop worden aangeboden en waarbij in de regel de prijs van het goed niet tevoren vaststaat (zie in verband met deze laatste vrijstelling de toelichting op artikel I, onder F, ad E, van het artikelsgewijze deel van deze nota van toelichting).

Een groot aantal van de in bijlage I bij het Besluit prijsaanduiding goederen 1980 opgenomen uitzonderingen van de verplichting tot prijsaanduiding diende, gezien het ruimere toepassingsgebied van de richtlijn, te vervallen. Vrijstellingen die zijn vervallen zijn bijvoorbeeld de vrijstellingen voor goederen, geheel of gedeeltelijk vervaardigd van edelmetaal, vliegtuigen en gebruikte goederen. Ook de vrijstelling voor tabaksartikelen diende te vervallen, waarbij moet worden opgemerkt dat de verplichting tot prijsaanduiding op de verpakking hiervoor reeds bestond en nog bestaat op grond van de accijnswetgeving. Nu gaat, door het schrappen van de vrijstelling, voor die tabaksartikelen die niet onder een andere vrijstelling vallen – dit zijn m.n. pakjes tabak – ook de pps-verplichting gelden.

De pps-verplichting geldt voor in beginsel alle goederen, waarvoor de verplichting tot «gewone» prijsaanduiding geldt. Deze verplichting geldt ook voor goederen waarvoor de verplichting tot prijsaanduiding volgt uit een andere wettelijke bepaling dan dit besluit, zoals goederen die via de elektronische snelweg (internet) te koop worden aangeboden (zie hieromtrent de toelichting op artikel I, onderdeel D, in het artikelsgewijze deel van deze nota van toelichting).

De voornaamste uitzonderingen op deze verplichting betreffen:

– goederen die gewoonlijk tegen een prijs per stuk of voorverpakt per aantal stuks te koop worden aangeboden;

– goederen die te koop worden aangeboden in de in artikel 2a, derde lid, van het besluit, aangewezen standaardhoeveelheden;

– Goederen die vooraf zijn verpakt of niet in tegenwoordigheid van de koper worden gemeten of gewogen en die te koop worden aangeboden in een bedieningszaak, of een onderdeel van een bedieningszaak, waarin de verkoop van goederen grotendeels over de toonbank plaatsvindt en die te koop worden aangeboden in een zelfbedieningszaak waar in totaal niet meer dan vijf personen op full-time-basis werkzaam zijn (Deze vrijstelling zal na afloop van een overgangsperiode van naar schatting ten minste drie jaardienen te vervallen, tenzij op communautair niveau voordien anders wordt beslist (artikelen 6 en 12 van de richtlijn));

– goederen die door middel van een automaat te koop worden aangeboden;

– goederen waarvoor geen hoeveelheidsaanduiding verplicht is (zie hieromtrent de toelichting op artikel I, onder G, ad H, van het artikelsgewijze deel van deze nota van toelichting);

– goederen die gewoonlijk in verpakkingen van niet groter dan 15 gram of 15 milliliter te koop worden aangeboden.

Dit betekent dat voor meer goederen dan onder het besluit, zoals dat voor deze wijziging luidde – in de praktijk voor vrijwel alle goederen die naar massa, volume, lengte of oppervlakte te koop worden aangeboden – de pps-verplichting gaat gelden.

De belangrijkste vrijstellingen van de pps-verplichting die, als gevolg van de beperktere vrijstellingsmogelijkheden van de richtlijn, zijn vervallen zijn die ten aanzien van:

– in vooraf bepaalde hoeveelheden voorverpakte goederen;

– levensmiddelen die voor verbruik ter plaatse worden aangeboden in ziekenhuizen, kantines, hotels e.d.;

– levensmiddelen die op grond van op korte termijn te verwachten bederf met korting te koop worden aangeboden;

– levensmiddelen die op een boerderij worden verkocht.

Indien in een reclame-uiting de prijs van goederen bekend wordt gemaakt, dient in deze reclame-uiting ook de prijs per standaardhoeveelheid te worden bekendgemaakt, tenzij voor deze goederen een vrijstelling geldt, genoemd in bijlage I of II bij het besluit. Dit betekent dat nu ook, anders dan voorheen, in tv-reclame de pps verplicht is als de prijs van het aangeboden goed wordt genoemd.

I.3 Bedrijfseffecten

Het besluit geldt voor degenen die in het kader van hun handels-, beroeps- of bedrijfsactiviteit aan particulieren goederen te koop aanbieden. Zoals ook voorheen het geval was, gaat het hier met name om de detailhandel. Hierboven is al aangegeven gaat de verplichting om de prijs en de pps aan te duiden voor meer goederen gaat gelden dan onder het Besluit prijsaanduiding goederen 1980 zoals dat luidde voor deze wijziging.

In de praktijk moest in de meeste gevallen de prijs al worden aangeduid en werd in veel gevallen – ook daar waar daartoe voorheen nog geen verplichting bestond – de prijs per standaardhoeveelheid aangegeven. Toch betekent de nieuwe regeling een uitbreiding en daarmee een (financiële) belasting voor de detailhandel.

De verplichting om de prijs aan te duiden zal niet veel extra kosten met zich brengen voor het bedrijfsleven, omdat er al een vrij algemene plicht tot prijsaanduiding bestaat. Alleen daar waar nog geen prijsaanduidingsverplichting bestaat, zoals voor gehoortoestellen en goederen van edelmetaal, zal nu ook de prijs moeten worden aangeduid. Naar verwachting zal dit geen grote financiële belasting betekenen voor het desbetreffende bedrijfsleven.

Anders is het gesteld met de verplichting de pps aan te duiden. Als gevolg van de richtlijn zal voor meer ondernemingen de pps-verplichting gaan gelden dan voorheen het geval was. Immers, bepaalde producten waarvoor voorheen een uitzondering gold, zoals verven, zullen voortaan van een pps moeten worden voorzien. Dit betekent dat ook in doe-het-zelf-zaken en drogisterijen een dergelijke vermelding moet worden ingevoerd. Meer dan nu zal de pps moeten worden berekend en op enigerlei wijze, bijvoorbeeld via een sticker op het schap, moeten worden aangeduid. In grote winkel(keten)s wordt dit al, ook voor goederen waarvoor nog geen verplichting geldt, gedaan. Door invulling van het begrip «kleine detailhandel» van artikel 6 van de richtlijn door middel van handhaving van de bestaande uitzondering «over de toonbank» en toevoeging van de vrijstelling voor bedrijven met «niet meer dan vijf werkzame personen» (bijlage II, onder G) zullen de «echt» kleine bedrijven (voorlopig) vrijgesteld zijn van de verplichting tot aanduiding van de pps. De belasting van deze winkeliers om deze aanduiding aan te brengen (veelal handmatig en met beperkte menskracht) zou niet opwegen tegen de voordelen die pps de consument kan bieden. Toch zullen meer kleine(re) bedrijven, niet vallend onder de uitzonderingen, thans aan de pps-verplichting uitvoering moeten geven. Dit betekent ongetwijfeld een financiële belasting die per onderneming zal verschillen. Hoe hoog deze lasten zullen zijn, hangt onder meer af van het aantal goederen dat van een pps moet worden voorzien en van de grootte van een bedrijf. Grote winkelketens kunnen hun filialen van standaardstickers voorzien; ook kunnen dergelijke ketens wellicht bij hun toeleveranciers aandringen op levering van stickers. Eigenaren van kleinere winkels zullen – voorzover ze niet onder een vrijstelling vallen – waarschijnlijk hier zelf voor moeten zorgen. Wanneer de pps eenmaal is vermeld, zal deze slechts bij prijswijziging – al dan niet tijdelijk – moeten worden aangepast. In welke frequentie dit zal moeten gebeuren, zal in veel gevallen afhangen van het soort goed. Ook nu al worden aanbiedingen vaak apart uitgestald en van aangepaste bordjes/borden voorzien. De aanduiding van de pps kan daarop naast de actieprijs worden vermeld.

Het moeten vermelden van de pps in alle reclame waarin ook de prijs wordt vermeld en bij verkoop op afstand, kan wellicht tot iets hogere kosten leiden.

Aangezien het hier gaat om implementatie van een EG-richtlijn zullen in de ons omringende landen dezelfde verplichtingen tot prijsaanduiding en prijs per standaardhoeveelheid gaan gelden. Verschillen kunnen echter ontstaan door (verschillend) gebruik van de uitzonderingsmogelijkheden en door het minimumkarakter van de richtlijn. Deze verschillen zullen in de praktijk overigens niet handelsbelemmerend werken, omdat de richtlijn niet de grensoverschrijding van producten betreft, maar de aanduiding van de prijs in de winkels in de verschillende landen.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

A

In richtlijn nr. 98/6/EG wordt, behoudens in het facultatieve artikel 5, tweede lid, geen onderscheid gemaakt tussen levensmiddelen en andere goederen dan levensmiddelen. Nu besloten is van de optie van genoemd artikellid geen gebruik te maken, wordt in het besluit steeds gesproken van goederen1 en kan de definitie van levensmiddelen vervallen.

Het begrip «voorverpakte goederen» komt in de richtlijn niet voor, zodat ook de omschrijving hiervan in artikel 1 van het besluit kan vervallen.

De richtlijn geeft (artikel 2) uitdrukkelijk aan wat zij onder «verkoopprijs» verstaat, nl. de uiteindelijke prijs inclusief belastingen. De omschrijving in de richtlijn is overgenomen in artikel 1 van het besluit.

C

Artikel 2a is op een aantal punten aangepast aan de gewijzigde en vereenvoudigde systematiek van richtlijn nr. 98/6/EG.

Door middel van het nieuwe tweede lid wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 4, tweede lid, van de richtlijn biedt om waar nationale of communautaire bepalingen een aanduiding van het netto gewicht en van het netto uitlekgewicht van een voorverpakt goed voorschrijven, te volstaan met pps van het netto uitlekgewicht. Omdat de in artikel 2a, tweede lid, genoemde Warenwetbesluiten de communautaire bepalingen terzake uitvoeren en geen verdere nationale bepalingen op dit terrein bestaan, is in dit artikellid volstaan met een verwijzing naar deze Warenwetbesluiten.

In het derde lid worden de standaardhoeveelheden van alle goederen aangewezen. Artikel 2 van de richtlijn bepaalt dat standaardhoeveelheden zijn een kilogram, een liter, een meter, een vierkante meter of een kubieke meter of een andere enkelvoudige meeteenheid die algemeen en gewoonlijk in de betrokken lidstaat bij de verkoop van bepaalde goederen wordt gebruikt. In de richtlijn komt het voorheen bestaande onderscheid tussen de toegestane standaardhoeveelheden voor levensmiddelen en voor andere goederen dan levensmiddelen, niet meer voor. Het afzonderlijk aanwijzen van standaardhoeveelheden voor levensmiddelen en andere goederen dan levensmiddelen, zoals in het oude tweede, respectievelijk derde lid, van artikel 2a, is derhalve niet meer nodig. Het eerste lid van artikel 2a is in technische zin aan deze wijziging aangepast.

De aan het vierde lid toegevoegde zin houdt verband met de nieuwe bepaling in het tweede lid. Voor de consument dient, wil een zinvolle prijsvergelijking mogelijk zijn, wel duidelijk te zijn dat de pps betrekking heeft op het vaste bestanddeel en niet tevens op de opgietvloeistof.

Het achtste en negende lid hielden verband met de in de voorgangsters van richtlijn nr. 98/6/EG opgenomen vrijstelling van de pps-verplichting van alle in vooraf bepaalde hoeveelheden voorverpakte goederen. Zoals reeds in paragraaf I.1 werd vermeld, zou deze vrijstelling oorspronkelijk met ingang van 8 juni 1995 worden beperkt tot in gestandaardiseerde hoeveelheden te koop aangeboden goederen. Nu dit systeem in richtlijn nr. 98/6/EG, vanwege de grote ingewikkeldheid ervan, geheel is verlaten, kunnen het achtste en negende lid vervallen.

D

De voorgangsters van richtlijn nr. 98/6/EG bepaalden dat de pps-verplichting mede gold voor geschreven of gedrukte reclameteksten en catalogi waarin tevens de verkoopprijs werd vermeld. Artikel 3, vierde lid, van de richtlijn, bepaalt nu echter dat bij iedere vorm van reclame waarin de verkoopprijs wordt vermeld, tevens een pps-verplichting geldt. De tekst van artikel 2b van het besluit is hieraan aangepast. De pps-verplichting geldt nu dus ook voor tv-reclame waarin tevens de verkoopprijs wordt vermeld.

In artikel 2b is tevens een regeling opgenomen voor het geval prijsaanduiding plaatsvindt bij zogenaamde «verkoop op afstand» zoals door middel van internet of via de televisie of fax. Een regeling omtrent onder meer de verplichting tot prijsaanduiding bij verkoop op afstand zal naar verwachting in de zomer van 2000 worden opgenomen in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, in verband met de implementatie van de zogenaamde «richtlijn verkoop op afstand»1. Nu de «gewone» prijsaanduidingsverplichting voor verkoop op afstand reeds in het BW zal worden opgenomen, is er vanaf gezien om deze verplichting – die niet volgt uit het besluit, omdat in de op de situatie bij de verkoop in winkels toegesneden artikelen 2, eerste lid, en 2a, eerste lid, de zinsnede «voor zover die goederen of die monsters ter plaatse aanwezig zijn» is opgenomen – tevens in het Besluit prijsaanduiding goederen 1980 op te nemen.

De vrijstellingen genoemd in bijlage II bij het besluit blijven uiteraard ook gelden voor pps in reclame-uitingen en bij verkoop op afstand.

E

Artikel 3 kan vervallen, omdat het in de praktijk is uitgewerkt.

F

In bijlage I zijn de goederen opgenomen waarvoor een vrijstelling geldt van de plicht tot «gewone» prijsaanduiding, en daarmee tevens van de pps-verplichting. Als gevolg van de zeer beperkte mogelijkheden die richtlijn nr. 98/6/EG biedt tot het verlenen van een dergelijke vrijstelling, dient een aantal vrijstellingen te vervallen. In het hierna volgende worden de resterende vrijstellingen kort besproken.

ad A, B en C. Artikel 3, tweede lid, tweede aandachtsstreepje, van de richtlijn, biedt de lidstaten de mogelijkheid antiquiteiten, kunstwerken en goederen, verkocht op een veiling vrij te stellen van de verplichting tot «gewone» prijsaanduiding. Van deze mogelijkheid is ten volle gebruik gemaakt, conform het in paragraaf I.2 reeds vermelde uitgangspunt dat van de mogelijkheden tot vrijstelling zo veel mogelijk gebruik zal worden gemaakt. De redactie van deze onderdelen is gelijk aan die van respectievelijk de onderdelen E, G en J, onder b, van bijlage I (oud).

ad D. Artikel 3, tweede lid, eerste aandachtsstreepje, van de richtlijn, biedt de mogelijkheid om goederen die bij een dienstverlening worden verstrekt vrij te stellen. Deze vrijstelling was oorspronkelijk opgenomen in bijlage II, onderdeel M (oud) en gold derhalve alleen ten aanzien van de pps-verplichting. Besloten is nu, gezien de toch al zwaardere belasting van het bedrijfsleven die de richtlijn met zich meebrengt, ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden die de richtlijn biedt en deze vrijstelling te verplaatsen naar bijlage I. Vanuit het oogpunt van de consumentenbescherming is dit ook niet bezwaarlijk. Bij goederen die bij een dienstverlening worden verstrekt, kan bij voorbeeld gedacht worden aan shampoo bij een kapper, maaltijden, geserveerd in restaurants e.d. (dus niet een zakje drop dat gekocht wordt in een sportkantine).

ad E. De richtlijn definieert «verkoopprijs» als «de uiteindelijke prijs voor een eenheid van het product of een gegeven hoeveelheid van het product...». Van goederen die met behulp van welsprekendheid op een markt worden aangeboden staat de uiteindelijke prijs in het algemeen niet tevoren vast. Het is in deze situatie dan ook niet mogelijk de, aldus gedefinieerde, verkoopprijs voor dergelijke goederen aan te duiden. Het algemene doel van de richtlijn zou bij deze verkoopwijze dan ook niet kunnen worden bereikt. Daarom is de vrijstelling verantwoord; zij doet geen afbreuk aan aard, strekking en doel van de richtlijn1.

G

In bijlage II zijn de gevallen opgenomen waarin een vrijstelling geldt van de pps-verplichting. De nieuwe opzet van de richtlijn heeft tot gevolg gehad dat de omvang van bijlage II is beperkt en dat een aantal van de resterende vrijstellingen is geherformuleerd.

ad A. Goederen die te koop worden aangeboden in fantasieverpakking of in fantasievorm voor speciale gelegenheden zijn vrijgesteld van de pps-verplichting, omdat aanduiding van de prijs per standaardhoeveelheid wegens de aard van deze goederen niet zinvol zou zijn. Bij dergelijke goederen is de vorm van de verpakking in de regel belangrijker dan de inhoud. De redactie van dit onderdeel is gelijk aan de redactie van bijlage II, onderdeel B (oud), met dien verstande dat het toepassingsbereik is uitgebreid van levensmiddelen naar alle goederen, in verband met het vervallen van het onderscheid hiertussen in de richtlijn.

ad B. De vrijstelling van klaargemaakte en klaar te maken maaltijden die te koop worden aangeboden in één verpakking kan gehandhaafd blijven, omdat pps wegens de aard van de goederen niet zinvol zou zijn, mede gezien het feit dat maaltijden veelal samengesteld zijn uit meer dan één component (zoals vlees, groenten en aardappelen). De redactie van dit onderdeel is gelijk aan de redactie van bijlage II, onderdeel F (oud).

ad C. De vrijstelling van goederen die gewoonlijk tegen een prijs per stuk of voorverpakt per aantal stuks te koop worden aangeboden is een samenvoeging van de vrijstellingen van bijlage II, onderdelen G en H (oud). Dit kan, omdat geen onderscheid meer gemaakt hoeft te worden tussen levensmiddelen en andere goederen. Goederen die gewoonlijk per stuk te koop worden aangeboden, kunnen worden vrijgesteld in verband met artikel 3, eerste lid, laatste volzin, van de richtlijn, dat bepaalt dat de eenheidsprijs niet hoeft te worden aangeduid als deze identiek is aan de verkoopprijs. Voor goederen die gewoonlijk (voorverpakt) per aantal stuks te koop worden aangeboden is de bestaande vrijstelling, enigszins aangepast, gehandhaafd. Het is voor een goede prijsvergelijking door de consument in het algemeen niet zinvol om, waar het gaat om het aantal stuks, de prijs per gram, kilo enzovoort aan te geven. De bepaling dat de vrijstelling betrekking heeft op goederen die gewoonlijk per stuk of aantal stuks te koop worden aangeboden, geeft aan dat een dergelijke verkoopwijze algemeen gebruikelijk dient te zijn. Te denken valt hierbij aan gebakjes, maar ook aan bloemkolen, ijzerwaren zoals bouten en moeren, luiers en dergelijke. Meel en verf zijn bijvoorbeeld geen goederen die onder deze vrijstelling vallen, hoewel ze veelal verpakt in een zak, respectievelijk een blik worden aangeboden. Voor de vraag of sprake is van verkoop per stuk is niet de verpakking, maar de aard van het goed zelf van belang.

ad D. De vrijstelling van goederen die te koop worden aangeboden in standaardhoeveelheden, aangewezen in artikel 2a, derde lid, van het besluit, dient ter uitvoering van de hierboven ad C reeds vermelde bepaling van artikel 3, eerste lid, laatste volzin, van de richtlijn. Indien bijvoorbeeld een literpak melk tegen een bepaalde prijs te koop wordt aangeboden, is deze prijs identiek aan de prijs per liter.

ad E. Deze vrijstelling is dezelfde als die van bijlage II, onderdeel L (oud). Ook ten aanzien van de situatie dat diverse goederen in één verpakking worden aangeboden kan gezegd worden dat pps gezien de aard van de goederen niet zinvol zou zijn en verwarring kan wekken. Onduidelijk zou worden waarop de pps nu precies betrekking heeft.

ad F. Voor goederen die door middel van een automaat te koop worden aangeboden is een pps-verplichting om een aantal redenen niet zinvol. Vaak worden heel verschillende goederen, die onderling niet vergelijkbaar zijn (zoals zakjes chips, repen en kauwgom), via één automaat verkocht. Een andere reden is dat een consument die goederen uit een automaat koopt, dit vaak onderweg en in haast doet. In zulke omstandigheden heeft een prijsvergelijking aan de hand van een pps voor de consument bij zijn (gelegenheids)aankoopbeslissing geen functie; deze vergelijking is in die situatie vaak ook niet mogelijk.

ad G. Deze vrijstelling dient ter uitvoering van artikel 6 van de richtlijn, dat het mogelijk maakt gedurende een overgangstermijn bepaalde kleine detailhandelszaken vrij te stellen van de pps-verplichting voor andere dan los verkochte goederen, indien deze verplichting voor hen een overmatige belasting zou betekenen. Artikel 6 van de richtlijn is goeddeels vergelijkbaar met soortgelijke artikelen in de aan de richtlijn voorafgaande richtlijnen. De vrijstelling is deels dezelfde als die van bijlage II, onderdeel N (oud). Omdat echter steeds meer kleinere detailhandelszaken overgegaan zijn op een vorm van zelfbediening, en de verplichting tot pps daardoor voor veel meer kleine detailhandelszaken zou gaan gelden, is de vrijstelling op dit punt geactualiseerd. Verder zouden kleinere zaken als drogisterijen en slijterijen onder de pps-verplichting gaan vallen doordat de richtlijn betrekking heeft op veel meer niet-levensmiddelen. De vrijstelling betreft veelal bedrijven met een niet al te groot verkoopvloeroppervlak maar wel een groot aantal producten. De automatiseringsgraad is bij deze kleinere bedrijven laag. Aanduidingen van de prijs per standaardhoeveelheid alsmede wijzigingen daarin bij speciale aanbiedingen zouden dan ook handmatig moeten worden aangebracht. Dit zou een extra belasting opleveren van de beperkte beschikbare menskracht (in de praktijk, gezien de ruime winkelopeningstijden, vaak maar twee personen tegelijk). Het bedrijfsleven wordt daarnaast in de periode tot begin 2002 ook geconfronteerd met extra werkzaamheden en lasten bij de voorbereiding op en invoering van de Euro. Om deze reden is, na raadplegingen van het betrokken bedrijfsleven, gekozen voor deze vrijstellingsmogelijkheid, die wellicht iets soepeler is dan wanneer specifiek naar verkoopomstandigheden per categorie producten zou zijn gekeken. Uiterlijk drie jaar na de implementatiedatum van de richtlijn moet de Commissie van de Europese Gemeenschappen een verslag indienen bij het Europees Parlement waarin de toepassing van artikel 6 van de richtlijn wordt geëvalueerd (artikel 12 van de richtlijn). Ook op nationaal niveau zal in deze jaren worden nagegaan in hoeverre de hiervoor genoemde omstandigheden zich wijzigen en aldus aanleiding geven tot een andere opstelling inzake kleine detailhandel.

ad H. Als goederen overeenkomstig de nationale en communautaire wetgeving niet voorzien hoeven te zijn van een hoeveelheidsaanduiding, wil dit zeggen dat de communautaire en nationale wetgever aan de aanduiding van de hoeveelheid van dergelijke producten geen waarde hecht. Artikel 4, tweede lid, van de richtlijn bepaalt in dit verband dat de prijs per standaardhoeveelheid betrekking heeft op een overeenkomstig de nationale en communautaire bepalingen aangegeven hoeveelheid. Een pps-verplichting voor goederen waarvoor geen verplichting tot hoeveelheidsaanduiding bestaat is ook niet zinvol. Het zou in praktische zin moeilijk zijn om de pps op dergelijke goederen aan te brengen, omdat de hoeveelheid bij de winkeliers veelal onbekend zal zijn. Om deze reden zijn deze goederen vrijgesteld van de pps-verplichting.

ad I. De reden voor de vrijstelling in dit onderdeel van goederen die gewoonlijk worden verkocht in zeer kleine verpakkingen is dat aanduiding van de hoeveelheid niet relevant is voor de prijsvergelijking. Het betreft goederen die vrijwel uitsluitend in zeer kleine – dikwijls vergelijkbare – verpakkingen worden verkocht. Gedacht kan hierbij worden aan nagellak, oogschaduw en dergelijke. Dergelijke goederen zijn overigens deels ook vrijgesteld van de verplichting tot hoeveelheidsaanduiding (bijvoorbeeld cosmetica in verpakkingen van minder dan vijf gram of vijf milliliter1), waardoor de vergelijking van de prijs door middel van de pps tussen de goederen die wel en de goederen die net niet onder de vrijstelling van de verplichting tot hoeveelheidsaanduiding vallen, onmogelijk wordt. De toevoeging dat het moet gaan om goederen die gewoonlijk in deze kleine verpakkingen te koop worden aangeboden, is opgenomen om te voorkomen dat de vrijstelling ook gaat gelden voor goederen die niet alleen in kleine maar ook in grote(re) verpakkingen worden verkocht. Te denken valt hierbij bij voorbeeld aan kruiden in (kleine) zakjes en kruiden in (grotere) potjes.

ad J. Deze vrijstelling komt overeen met die van bijlage II, onderdeel K (oud). Het betreft hier de zogenaamde «etalagegoederen». Goederen in een etalage zijn dikwijls een selectie van in de winkel verkrijgbare goederen en zijn primair bedoeld om te laten zien welk soort goederen in de winkel aanwezig is. Vergelijking van de verschillende prijzen door middel van pps is bij deze greep uit het assortiment weinig zinvol.

Artikel II

Zoals in paragraaf I.1 van het algemeen deel van deze nota van toelichting uitgebreid wordt uiteengezet, is door middel van richtlijn nr. 95/58/EG de inwerkingtreding van enkele zeer ingewikkelde bepalingen inzake de pps van de richtlijnen nrs. 79/581/EEG (zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 88/315/EEG) en 88/314/EEG uitgesteld. Artikel 9, eerste lid, van richtlijn nr. 98/6/EG verlengt de overgangstermijn van richtlijn nr. 95/58/EG tot de datum waarop de richtlijnen 79/581/EEG en 88/314/EEG worden ingetrokken (18 maart 2000). Om deze reden kan het besluit van 9 december 1991, dat uitvoering gaf aan richtlijn nr. 95/58/EG, met ingang van dezelfde datum worden ingetrokken.

III. Transponeringstabel

De in deze tabel niet genoemde artikelen of artikelleden van de richtlijn behoeven geen afzonderlijke implementatie of kunnen worden geïmplementeerd door feitelijk handelen.

richtlijnBesluit prijsaanduiding goederen 1980 na wijziging/implementatie
art. 1 jo. art. 3, eerste lid, eerste volzin– art. 1, art. 2, eerste lid, art. 2a, eerste en derde lid, art. 2, eerste lid, jo. Bijl. I, onder E en art. 2b (– boek 7 van het Burgerlijk Wetboek)
art. 3, eerste lid, tweede volzinart. 2a, zevende lid, jo. bijl. II, onder C en D
art. 3, tweede lidart. 2, vijfde lid, jo. bijl. I, onder A t/m D
art. 3, derde lidzie de nota van toelichting, onder «Implementatie en wijziging van de Prijzenwet»
art. 3, vierde lid art. 2b
art. 4, eerste lidart. 2, derde en vierde lid, en art. 2a, vijfde lid
art. 4, tweede lid, eerste alineaart. 2a, zevende lid, jo. bijl. II, onder H
art. 4, tweede lid, tweede alineaart. 2a, tweede lid
art. 5, eerste lidart. 2a, zevende lid, jo. bijl. II, onder A, B, C, E, F, I en J
art. 6art. 2a, zevende lid, jo. bijl. II, onder G

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema


XNoot
1

Stb. 1991, 700.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 april 2000, nr. 72.

XNoot
1

Het begrip standaardhoeveelheid wordt gehanteerd, omdat dit overeenkomt met de terminologie van artikel 2b van de Prijzenwet. Het heeft dezelfde betekenis als het begrip «meeteenheid» in de verschillende richtlijnen. Zie in verband met het verschil in terminologie tussen de richtlijn en de Prijzenwet ook paragraaf I.2, onder Implementatie en wijziging Prijzenwet.

XNoot
2

Richtlijn nr. 79/581/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 juni 1979 inzake de bescherming van de consument op het gebied van de prijsaanduiding van levensmiddelen (PbEG L 158).

XNoot
3

Richtlijn nr. 88/314/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 7 juni 1988 inzake de bescherming van de consument op het gebied van de prijsaanduiding van niet voor de voeding bestemde produkten (PbEG L 142).

XNoot
4

Richtlijn nr. 88/315/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 7 juni 1988 tot wijziging van richtlijn 79/581/EEG inzake de bescherming van de consument op het gebied van de prijsaanduiding van levensmiddelen (PbEG L 142).

XNoot
5

Richtlijn nr. 95/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 november 1995 tot wijziging van Richtlijn 79/581/EEG inzake de bescherming van de consument op het gebied van de prijsaanduiding van levensmiddelen en van Richtlijn 88/314/EEG inzake de bescherming van de consument op het gebied van de prijsaanduiding van niet voor de voeding bestemde produkten (PbEG L 299).

XNoot
1

Ook de voorgangster van de richtlijn op het gebied van niet-levensmiddelen, de in voetnoot 3 bedoelde richtlijn 88/314/EEG, sprak van producten, terwijl de implementatieregeling het begrip roerende zaken hanteerde. Zie in verband met het verschil in terminologie tussen de richtlijn en de Prijzenwet ook paragraaf I.2, onder Implementatie en wijziging Prijzenwet.

XNoot
1

In artikel 1, eerste lid, van de Prijzenwet worden goederen gedefinieerd als: roerende zaken in de zin van het Burgerlijk Wetboek.

XNoot
1

Richtlijn nr. 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PbEG L 144).

XNoot
1

Zie omtrent het resultaatgerichte karakter van een richtlijn artikel 249 van het EG-Verdrag en de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie (bijvoorbeeld HvJ EG 20 mei 1992, Commissie/Nederland, Jurispr. 1992, blz. I-3265, r.o. 17).

XNoot
1

Artikel 4, eerste lid, onder c, van het Warenwetbesluit kosmetische produkten.

Naar boven