Besluit van 5 februari 2000 tot wijziging van het Sanctiebesluit Libië 1993 in verband met de totstandkoming van Verordening (EG) nr. 836/99 van de Raad van de Europese Unie van 20 april 1999

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 25 oktober 1999, nr. DJZ/BR/1983-99, gedaan mede namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op Verordening (EG) nr. 836/99 van de Raad van de Europese Unie van 20 april 1999 tot opschorting van de toepassing van Verordening (EG) nr. 3274/93 waarbij de levering van een aantal goederen en diensten aan Libië wordt verhinderd (Pb EG L 106);

Gelet op artikel 2 van de Sanctiewet 1977;

De Raad van State gehoord (advies van 30 november 1999, nr. W02.99.0530/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 2 februari 2000, nr. DJZ/BR/2590-99, uitgebracht mede namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Sanctiebesluit Libië 19931 wordt als volgt gewijzigd.

A

De artikelen 1, 2 en 4 vervallen.

B

In artikel 5 wordt «De artikelen 1 tot en met 4 zijn» vervangen door: Artikel 3 is.

C

De bijlagen A en B vervallen.

D

In bijlage C wordt «Uitvoerbesluit strategische goederen 1963 (Stb. 128)» vervangen door «In- en uitvoerbesluit strategische goederen» en in de bijlagen E en F wordt «Uitvoerbesluit strategische goederen 1963» vervangen door: In- en uitvoerbesluit strategische goederen.

ARTIKEL II

  • 1. Met uitzondering van artikel I, onderdeel D, treedt dit besluit in werking met ingang van de dag liggende twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst wordt uitgegeven na 19 januari 2000 werkt het besluit, met uitzondering van artikel I, onderdeel D, terug tot en met 20 maart 2000.

  • 2. Artikel I, onderdeel D, treedt in werking met ingang van 29 april 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 5 februari 2000

Beatrix

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

Uitgegeven de achtentwintigste maart 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Deze nota is opgesteld mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Staatssecretaris van Economische Zaken.

Bij Wet van 11 september 1997 (Stb. 1997, 394) is de werkingsduur van het Sanctiebesluit Libië 1993 voor onbepaalde tijd verlengd. Deze verlenging was noodzakelijk aangezien artikel 6, vierde lid, van de Sanctiewet 1997 bepaalt dat een sanctiebesluit vervalt, behoudens eerdere intrekking, drie jaren na het in werking treden. Zonder de voornoemde verlenging zou het besluit zijn vervallen terwijl de situatie in Libië destijds de Veiligheidsraad geen aanleiding gaf om resoluties die aan het sanctieregime ten grondslag lagen, in te trekken.

Het onderhavige besluit strekt ertoe het Sanctiebesluit Libië 1993 te wijzigen aangezien inmiddels sprake is van de volgende internationale ontwikkelingen.

De medewerking van Libië aan de berechting van de twee verdachten van de bomaanslag in 1988 op PanAm vlucht 103 boven Lockerbie leidde tot opschorting van de sancties jegens dat land. Op 5 april 1999 heeft de Veiligheidsraad aangekondigd dat alle economische sancties die werden ingesteld of bevestigd bij resolutie 731 (1992) van 21 januari 1992, 748 (1992) van 31 maart 1992 en 883 (1993) van 11 november 1993 tegen Libië onmiddellijk worden opgeschort. De Veiligheidsraad is tot de aankondiging gekomen nadat Secretaris-Generaal Kofi Annan aan de Veiligheidsraad had gerapporteerd dat de twee personen die worden verdacht van betrokkenheid bij de bomaanslag op de PanAm vlucht 103 boven het Schotse Lockerbie, op maandag 5 april 1999 in Nederland zijn gearriveerd en zijn overgedragen aan de Nederlandse justitiële autoriteiten. Hiermee is voldaan aan resolutie 1192 (1998). Dit besluit van de secretaris-generaal werd gevolgd door de totstandkoming van Verordening (EG) nr. 836/1999 van de Raad van de Europese Unie van 20 april 1999 tot opschorting van de toepassing van verordening (EG) nr. 3274/93 waarbij de levering van een aantal goederen en diensten aan Libië wordt verhinderd (Pb EG L 106) (hierna te noemen: de verordening van 20 april 1999). Bij Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van de Europese Unie van 16 april 1999 (1999/261/GBVB) door de Raad bepaald op basis van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende Libië (Pb EG L 103) bevestigde de Raad het embargo op de uitvoer van wapens of ander militair materieel. Voornoemd embargo is tevens bevestigd in Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van de Europese Unie van 13 september 1999 (1999/611/CFSP) (Pb EG L 242) (hierna te noemen: het gemeenschappelijk standpunt van 16 april 1999 respectievelijk van 13 september 1999).

Binnen 90 dagen zou door de Secretaris-Generaal Kofi Annan conform paragraaf 16 van resolutie 883 (1993) aan de Veiligheidsraad worden gerapporteerd of, afhankelijk van de volledige medewerking van Libië aan de eisen en beslissingen van eerder genomen resoluties, de sancties kunnen worden opgeheven dan wel dat de opschorting dient te worden beëindigd. Uit het daartoe opgestelde SGVN-rapport (S/1999/726) blijkt dat niet afdoende kan worden vastgesteld dat er sprake is van volledige medewerking van Libië aan voornoemde eisen en beslissingen. De Veiligheidsraad heeft vervolgens besloten (UN presidential statement S/PRST/1999/22) de opschorting van de sancties jegens Libië voor onbepaalde duur te continueren.

Die opschorting heeft in Nederland vorm gekregen in een tweetal ministeriële regelingen tot buitenwerkingstelling van respectievelijk:

a. het Sanctiebesluit betalingsverkeer en financiële-dienstenverkeer Libië en

b. het Sanctiebesluit Libië 1993.

Ingevolge artikel 8 van de Sanctiewet 1977 komen deze ministeriële regelingen tien maanden na hun inwerkingtreding automatisch te vervallen. Om een onbedoelde herleving van het sanctieregime te voorkomen is het noodzakelijk om bij algemene maatregel van bestuur een voorziening te treffen. Die voorziening bestaat uit intrekking van het Sanctiebesluit betalingsverkeer en financiële-dienstenverkeer Libië en wijziging van Sanctiebesluit Libië 1993. Deze wijziging is immers noodzakelijk in verband met de gemeenschappelijke standpunten van 16 april 1999 en van 13 september 1999 waarin de Raad het embargo op de uitvoer van wapens of ander militair materieel bevestigde. De wijziging houdt kort gezegd in dat ter uitvoering van de gemeenschappelijke standpunten van 16 april 1999 en van 13 september 1999, het artikel aangaande het embargo en de daarbij behorende bijlagen, van kracht blijven.

Artikelen

Artikel I

Het onderhavige besluit wijzigt het Sanctiebesluit Libië 1993 door o.a. het vervallen verklaren van de artikelen 1, 2 en 4 ter uitvoering van de verordening van 20 april 1999. Deze artikelen, alsmede de bijlagen A en B, gaven uitvoering aan de luchtvaartboycot (artikelen 1 en 4; Bijlage A) en de olieboycot (artikel 2; Bijlage B). Artikel 3 van het Sanctiebesluit Libië 1993 vervalt niet. Dit artikel blijft in stand ingevolge de gemeenschappelijke standpunten van 16 april 1999 en van 13 september 1999. Artikel 2, eerste lid onder a, van het gemeenschappelijk standpunt van 16 april 1999 vermeldt dat de maatregelen waartoe de lidstaten van de Europese Unie op 27 januari en 14 april 1986 hebben besloten, waaronder het embargo op de uitvoer van wapens of ander militair materieel, van kracht blijven. In de bijlagen C t/m F staan vermeld welke wapens en welk materieel daaronder vallen. De achtergrond van het van kracht blijven van het embargo blijkt uit een van de overwegingen van het gemeenschappelijk standpunt van 16 april 1999: «Overwegende dat de Unie het ondertussen dienstig acht de maatregelen te blijven uitvoeren die de lidstaten in 1986 tegen Libië hebben vastgesteld wegens de steun van dat land aan het terrorisme.»

Artikel II

Buitenwerkingstelling van het Sanctiebesluit Libië 1993 heeft plaatsgevonden bij ministeriële regeling van 12 mei 1999 (Stcrt. 92). Deze regeling is op 20 mei 1999 in werking getreden en vervalt derhalve met ingang van 20 maart 2000. Aangezien de inwerkingtreding van het onderhavige besluit ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Sanctiewet 1977 eerst twee maanden na publicatie kan plaatsvinden, dient het besluit uiterlijk op 19 januari van dat jaar te worden gepubliceerd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1994, 559.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 april 2000, nr. 72.

Naar boven