Besluit van 15 maart 2000, inzake voorwaarden en maatregelen met betrekking tot voorzieningen ten behoeve van remigratie, nadere regels over een terugkeerregeling en wijziging van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Ziekenfondswet (Uitvoeringsbesluit Remigratiewet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, van 8 december 1999, nr. CIM99/98720, gedaan mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst;

Gelet op de artikelen 3, eerste en tweede lid, 4, eerste lid, 6 en 8, tweede lid, van de Remigratiewet en de artikelen 3, eerste lid, onderdeel d, 5, derde lid, en 18, eerste lid, van de Ziekenfondswet;

De Raad van State gehoord (advies van 28 februari 2000, nr. W04.99.0621/l);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, van 8 maart 2000, nr. CIM2000/58930, gedaan mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. wet: de Remigratiewet;

    b. basisvoorzieningen: de basisvoorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet;

    c. remigratievoorzieningen: de periodieke uitkering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet en de voorziening, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de wet;

    d. vertrekdatum: de datum die de SVB hanteert bij de vaststelling van het recht op de basisvoorzieningen en de remigratievoorzieningen;

    e. terugkeerregeling: het terugkeren naar Nederland, bedoeld in artikel 8 van de wet.

  • 2. Onder partner wordt in de artikelen 8, 9, 12, tweede lid, 13, tweede en vierde lid, 14, eerste lid, onderdeel c en d, 15, eerste en vierde lid, en 16, eerste lid, mede verstaan de partner, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet.

  • 3. Onder kind wordt in de artikelen 8, 9, 12, derde lid, 13, tweede en vierde lid, 14, eerste lid, onderdeel c en d, 15, tweede en vierde lid, en 16, eerste lid, mede verstaan het kind, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de wet.

HOOFDSTUK 2. REMIGRATIEVOORWAARDEN

Artikel 2

  • 1. Om voor de basisvoorzieningen en de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen dient de remigrant:

    a. zijn schulden aan het Rijk te hebben voldaan dan wel ten behoeve van zijn schulden aan het Rijk een afbetalingsregeling te hebben getroffen;

    b. een schriftelijk bewijs aan de SVB te overleggen, afgegeven door de autoriteiten van het bestemmingsland, dat hij, zijn partner en hun kinderen zullen worden toegelaten, indien naar een ander land wordt geremigreerd dan het land waarvan de remigrant de nationaliteit bezit.

  • 2. Indien de echtgenoot of de geregistreerde partner van de remigrant van wie de remigrant niet duurzaam gescheiden leeft, eveneens in Nederland verblijf houdt, worden de basisvoorzieningen en de remigratievoorzieningen slechts verstrekt indien beide echtgenoten dan wel beide geregistreerde partners tot remigratie overgaan.

  • 3. Indien de remigrant en zijn partner het voornemen hebben met hun pleegkind te remigreren, dient de remigrant een schriftelijk bewijs van toestemming tot de voorgenomen remigratie van het pleegkind aan de SVB te hebben overgelegd van degene die het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent over het pleegkind.

Artikel 3

  • 1. De remigrant die niet tevens een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezit, dient voor de vertrekdatum een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de wet af te leggen. Deze verklaring dient deze remigrant over te leggen aan de SVB.

  • 2. De remigrant, bedoeld in het eerste lid, dient zo spoedig mogelijk bij de autoriteiten van het bestemmingsland een verzoek in ter verkrijging van de nationaliteit van dat land.

  • 3. Schriftelijke bewijsstukken van zijn verzoek, bedoeld in het tweede lid, zendt de remigrant, bedoeld in het eerste lid, onverwijld aan de SVB.

  • 4. De remigrant, bedoeld in het eerste lid, informeert de SVB eenmaal per jaar over de voortgang van de behandeling van zijn verzoek ter verkrijging van de nationaliteit van het bestemmingsland, tenzij de SVB anders bepaalt.

  • 5. Zodra de remigrant, bedoeld in het eerste lid, de nationaliteit van het bestemmingsland heeft verkregen, zendt hij bewijsstukken daarvan onverwijld aan de SVB.

Artikel 4

Onverminderd de artikelen 2 en 3 dient de remigrant om voor de basisvoorzieningen in aanmerking te komen:

a. indien hij Nederlander is, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag van de basisvoorzieningen in Nederland te hebben verbleven dan wel, indien hij vreemdeling is, gedurende tenminste één jaar ononderbroken op grond van artikel 9, 9a of 10 van de Vreemdelingenwet in Nederland te hebben verbleven, anders dan voor een verblijf voor een tijdelijk doel;

b. geen vermogensbelasting verschuldigd te zijn over het jaar waarin de basisvoorzieningen worden toegekend of, indien over dat jaar nog geen aanslag is opgelegd, over het daaraan voorafgaande jaar;

c. niet eerder, noch als remigrant noch als partner, basisvoorzieningen dan wel voorzieningen als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 11 van de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 te hebben genoten.

Artikel 5

Onverminderd de artikelen 2 en 3 dient de remigrant om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen:

a. indien hij Nederlander is, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag van de remigratievoorzieningen in Nederland te hebben verbleven dan wel, indien hij vreemdeling is, gedurende tenminste drie jaren ononderbroken op grond van artikel 9, 9a of 10, van de Vreemdelingenwet in Nederland te hebben verbleven en voor het besluit tot toekenning van de remigratievoorzieningen een vergunning als bedoeld in artikel 9 of 10 van die wet te hebben verkregen, anders dan voor een verblijf voor een tijdelijk doel;

b. over een periode van tenminste 6 maanden, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag van de remigratievoorzieningen, een uitkering te hebben ontvangen op grond van de Werkloosheidswet, de Algemene bijstandswet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Algemene Ouderdomswet, dan wel een wachtgeld in de zin van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, of een soortgelijke uitkering van een overheidswerknemer op grond van ontslag of werkloosheid alsmede een wachtgeld of daarmee gelijkgestelde uitkering in de zin van de Algemene militaire pensioenwet, met uitzondering van een uitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag of vrijwillig vervroegd uittreden.

Artikel 6

Onder verblijf voor een tijdelijk doel als bedoeld in de artikelen 4, onderdeel a, 5, onderdeel a, 10, eerste lid, onderdeel b, en 11, derde lid, wordt het verblijf verstaan van de vreemdeling die behoort tot een bij regeling van Onze Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid aan te wijzen categorie van vreemdelingen.

Artikel 7

  • 1. Een remigrant komt slechts in aanmerking voor de basisvoorzieningen, indien ook zijn partner voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, onderdeel a, en 4.

  • 2. Een remigrant komt slechts in aanmerking voor de remigratievoorzieningen, indien ook zijn partner voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 8

Een remigrant en, voorzover van toepassing, zijn partner en hun kinderen hebben geen recht op de voorziening, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de wet, indien zij reeds uit anderen hoofde recht hebben op een voorziening op grond van de Ziekenfondswet.

Artikel 9

De remigrant en, voor zover van toepassing, zijn partner en hun kinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger en de persoon of personen, bedoeld in de artikelen 15, vierde lid, onderdeel c, en 16, derde lid, van het Besluit voorzieningen Remigratiewet, zijn verplicht aan de SVB op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of op de hoogte van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 3, 4, 5 en 11 van de wet, op het geldend maken van het recht op laatstgenoemde voorzieningen of op het te betalen bedrag.

HOOFDSTUK 3. NADERE REGELS MET BETREKKING TOT DE TERUGKEER

Artikel 10

  • 1. Om voor de terugkeerregeling in aanmerking te komen dient de remigrant en zijn partner:

    a. niet eerder gebruik te hebben gemaakt van de terugkeerregeling;

    b. onmiddellijk voorafgaand aan de vertrekdatum als Nederlander in Nederland te hebben verbleven dan wel tenminste drie jaren ononderbroken op grond van artikel 9 of 10, van de Vreemdelingenwet in Nederland te hebben verbleven, anders dan voor een verblijf voor een tijdelijk doel;

    c. geen gevaar op te leveren voor de openbare orde.

  • 2. Onze Minister van Justitie stelt nadere regels over de wedertoelating van de remigrant, zijn partner en hun kinderen met betrekking tot de vergunning tot verblijf, bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet, en de vergunning tot vestiging, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van die wet, indien deze personen van de terugkeerregeling gebruik maken.

  • 3. Het kind dat binnen één jaar, nadat de remigrant is geremigreerd, meerderjarig is geworden, kan naar Nederland terugkeren op grond van de terugkeerregeling.

Artikel 11

  • 1. De remigrant, de partner, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de wet, dan wel het kind, bedoeld in artikel 10, derde lid, dient binnen één jaar na de vertrekdatum een aanvraag in tot wedertoelating als bedoeld in artikel 10, tweede lid, bij Onze Minister van Justitie of bij Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

  • 2. Bij de aanvraag tot wedertoelating, bedoeld in het eerste lid, legt de remigrant, de partner, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de wet, dan wel het kind, bedoeld in artikel 10, derde lid, afschriften van de beschikkingen van de SVB over waarin het recht op de basisvoorzieningen dan wel de remigratievoorzieningen is toegekend en waarin de vertrekdatum is vermeld, alsmede een afschrift van de in het derde lid bedoelde bijlage over aan Onze Minister van Justitie of aan Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

  • 3. De SVB vermeldt in een bijlage bij de beschikkingen, bedoeld in het tweede lid, in ieder geval de ingangsdatum van de vergunning, bedoeld in artikel 9 of 10 van de Vreemdelingenwet, anders dan voor een verblijf voor een tijdelijk doel, op grond waarvan de remigrant of zijn partner tot Nederland zijn toegelaten en de ononderbroken verblijfsduur van de remigrant of zijn partner op grond van genoemde vergunning, berekend vanaf bedoelde ingangsdatum van de vergunning tot de vertrekdatum, dan wel dat de remigrant of zijn partner voor de vertrekdatum Nederlander waren.

HOOFDSTUK 4. BEËINDIGING, SCHORSING EN TERUGVORDERING

Artikel 12

  • 1. Het recht op de remigratievoorzieningen van de remigrant eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de remigrant zijn hoofdverblijf wederom in Nederland vestigt.

  • 2. Het recht van de partner op de voorzieningen, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de wet eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de partner zijn hoofdverblijf in Nederland vestigt.

  • 3. Het recht van het kind op de voorzieningen, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin het kind zijn hoofdverblijf in Nederland vestigt.

  • 4. Indien de remigrant, zijn partner of een van hun kinderen van de terugkeerregeling gebruik heeft gemaakt, worden de basisvoorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, b en d, van de wet, teruggevorderd, voorzover deze voorzieningen ten behoeve van de teruggekeerde personen zijn toegekend.

  • 5. Indien de remigrant, zijn partner of een van hun kinderen binnen drie jaren na remigratie, anders dan op grond van de terugkeerregeling zijn hoofdverblijf wederom in Nederland vestigt, worden de basisvoorzieningen teruggevorderd, voorzover deze voorzieningen ten behoeve van de teruggekeerde personen zijn toegekend.

  • 6. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op de verzekering ingevolge de Ziekenfondswet die voortvloeit uit de toepassing van artikel 4, tweede lid, van de wet.

Artikel 13

  • Onverminderd het elders bij of krachtens de wet bepaalde inzake wijziging of intrekking van een besluit tot toekenning van de basisvoorzieningen dan wel de remigratievoorzieningen, wijzigt de SVB een dergelijk besluit of trekt zij dat in:

    a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 8g van de wet of artikel 9 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de basisvoorzieningen dan wel de remigratievoorzieningen;

    b. indien anderszins de basisvoorzieningen dan wel de remigratievoorzieningen ten onrechte of tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld;

    c. voorzover het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 8g van de wet of de artikelen 3, derde en vierde lid, en 9 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld in hoeverre nog recht op remigratievoorzieningen bestaat;

    d. indien een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de wet heeft nagelaten al het geen te doen wat in redelijkheid mogelijk is, om de nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed te verkrijgen.

  • 2. Onverminderd het eerste lid trekt de SVB een besluit tot toekenning van de remigratievoorzieningen in, voorzover na een schorsing van maximaal 6 maanden de remigrant, zijn partner, een van hun kinderen dan wel diens wettelijke vertegenwoordiger geen aanvraag indient of anderszins weigert mee te werken aan de vaststelling van een recht op uitkering als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel d.

  • 3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan de SVB besluiten met betrekking tot uitkeringstijdvakken in het verleden geheel of gedeeltelijk van wijziging of intrekking af te zien.

  • 4. Indien de remigrant, zijn partner, een van hun kinderen dan wel diens wettelijke vertegenwoordiger aan alle bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen heeft voldaan, en hij in redelijkheid niet heeft kunnen begrijpen dat de basisvoorzieningen dan wel de remigratievoorzieningen ten onrechte of op een te hoog bedrag zijn vastgesteld, besluit de SVB met betrekking tot uitkeringstijdvakken in het verleden geheel of gedeeltelijk van wijziging of intrekking af te zien.

Artikel 14

  • 1. De SVB besluit de betaling van de remigratievoorzieningen te schorsen, indien zij het gegronde vermoeden heeft dat:

    a. het recht op de remigratievoorzieningen niet meer bestaat;

    b. het recht op de remigratievoorzieningen bestaat tot een lager bedrag;

    c. de remigrant, zijn partner, een van hun kinderen dan wel diens wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 8g van de wet of de artikelen 3 en 9 niet of niet behoorlijk is nagekomen;

    d. de remigrant, zijn partner dan wel een van hun kinderen recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 11 van het Besluit voorzieningen Remigratiewet, doch terzake geen aanvraag heeft ingediend of anderszins weigert mee te werken aan de vaststelling van dat recht.

  • 2. De schorsing kan maximaal zes maanden duren.

Artikel 15

  • 1. De basisvoorzieningen en de remigratievoorzieningen die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 13, eerste of tweede lid, onverschuldigd zijn betaald, alsmede alle bedragen die anderszins op grond van deze wet onverschuldigd zijn betaald, worden door de SVB van de remigrant respectievelijk zijn partner teruggevorderd.

  • 2. Onverschuldigd betaalde voorzieningen als bedoeld in artikel 5, derde lid van de wet, worden van de kinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger teruggevorderd.

  • 3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan de SVB besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

  • 4. Indien de remigrant, zijn partner, een van hun kinderen dan wel diens wettelijke vertegenwoordiger aan alle bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen heeft voldaan, en hij in redelijkheid niet heeft kunnen begrijpen dat de basisvoorzieningen dan wel de remigratievoorzieningen ten onrechte of op een te hoog bedrag zijn verleend, besluit de SVB geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Artikel 16

  • 1. De SVB kan bedragen die met toepassing van artikel 15 zijn teruggevorderd, verrekenen met later uit te betalen remigratievoorzieningen, met een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet dan wel met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet waarop de remigrant of zijn partner, of in het geval bedoeld in artikel 15, tweede lid, een van hun kinderen of diens wettelijke vertegenwoordiger, aanspraak heeft.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde personen een uitkering ontvangen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, betaalt het orgaan dat deze uitkering verschuldigd is het teruggevorderde bedrag op haar verzoek aan de SVB, zonder dat daarvoor een machtiging van de rechthebbende nodig is.

HOOFDSTUK 5. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Het Aanwijzingsbesluit verzekerden Ziekenfondswet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt, na vervanging van de punt aan het einde van onderdeel jj door een puntkomma, een onderdeel kk toegevoegd, luidende:

kk. degene die niet in Nederland woont en een periodieke uitkering ontvangt ingevolge artikel 4, eerste of vierde lid, of artikel 5 van de Remigratiewet, indien betrokkene met toepassing van een verordening van de Raad van de Europese Unie of een door Nederland met een of meer andere staten gesloten verdrag inzake sociale zekerheid, in de staat op het grondgebied waarvan hij woont, recht kan doen gelden op verstrekkingen die hem in beginsel worden verleend ten laste van de middelen van de ziekenfondsverzekering en

1. de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, dan wel

2. 65 jaar of ouder is.

B

Aan artikel 2 wordt na het zestiende lid een zeventiende lid toegevoegd, luidende:

  • 17. Artikel 1, onderdeel kk, is niet van toepassing op degene die op de dag voor de inwerkingtreding van de Remigratiewet is geremigreerd.

C

Na artikel 13b wordt een artikel 13c toegevoegd, luidende:

Artikel 13c
  • 1. Voor de verzekering van degenen, bedoeld in artikel 1, onderdeel kk, onder 1, wordt over de bruto periodieke uitkering waarop de verzekerde aanspraak heeft ingevolge artikel 4, eerste of vierde lid, of ingevolge artikel 5 van de Remigratiewet, een premie geheven tot het krachtens artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Ziekenfondswet vastgestelde percentage. Indien de periodieke uitkering slechts ten dele wordt uitbetaald wegens samenloop met wettelijke uitkeringen, wordt de uitkering voor de vaststelling van de verschuldigde premie geacht ten volle te zijn uitbetaald, voor zover over het bedrag van die andere wettelijke uitkeringen niet reeds premie wordt geheven.

  • 2. Voor de verzekering van degenen, bedoeld in artikel 1, onderdeel kk, onder 2, wordt over de bruto periodieke uitkering waarop de verzekerde aanspraak heeft ingevolge artikel 4, eerste of vierde lid, of artikel 5 van de Remigratiewet, een premie geheven tot het krachtens artikel 14, tweede lid, vastgestelde percentage. De tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het bepaalde krachtens artikel 15, tweede en vierde lid, van de Ziekenfondswet is van overeenkomstige toepassing. De Sociale Verzekeringsbank wordt als werkgever beschouwd en de uitkering wordt als loon aangemerkt.

  • 4. De Sociale Verzekeringsbank houdt de voor de verzekerde ingevolge dit artikel verschuldigde premie in op de uitkering.

  • 5. De Sociale Verzekeringsbank stort de in het eerste lid bedoelde premie in de Algemene Kas, bedoeld in artikel 1q, eerste lid, van de Ziekenfondswet. Onze Minister kan voorschriften geven met betrekking tot de vaststelling, de invordering, de afdracht en de verantwoording van de premie.

  • 6. De ingevolge dit artikel afgedragen premie wordt niet teruggevorderd van de Algemene Kas indien de periodieke uitkering, anders dan in verband met overlijden, ten volle wordt teruggevorderd.

D

In artikel 14, eerste en vierde lid, wordt «onder gg en hh» gewijzigd in: onder gg, hh en kk, onderdeel 2.

E

In artikel 16a, eerste lid, wordt vóór «9» ingevoegd: kk,.

Artikel 18

Het Besluit van 11 december 1989, houdende aanwijzing van uitkeringen waarover geen overhevelingstoeslag wordt toegekend, Stb. 1989, 573, wordt als volgt gewijzigd:

Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 1, onderdeel g, door een puntkomma wordt een nieuw onderdeel h toegevoegd, luidende:

h. een periodieke uitkering als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Remigratiewet en een tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Remigratiewet.

Artikel 19

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 19652 wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 11, eerste lid, onderdeel q, wordt na «ingevolge» ingevoegd: de Remigratiewet en.

Artikel 20

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking treedt.

Artikel 21

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Remigratiewet.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 maart 2000

Beatrix

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de achtentwintigste maart 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

I ALGEMEEN

De artikelen 3, eerste en tweede lid, en 4, eerste lid, van de Remigratiewet bepalen dat bij algemene maatregel van bestuur voorwaarden (kunnen) worden gesteld om in aanmerking te komen voor de basis- en de remigratievoorzieningen. Artikel 6 van de wet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld of en welke maatregelen worden genomen, indien niet (of niet meer) wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de basis- en remigratievoorzieningen. Voorts bepaalt artikel 8, tweede lid, van de wet dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over een terugkeer naar Nederland op grond van artikel 8, eerste lid, van de wet en de daaraan te verbinden voorwaarden. Dit besluit strekt er in hoofdzaak toe het bovenstaande te regelen.

In hoofdstuk 2 zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de basis- en remigratievoorzieningen, behalve die die reeds in de wet zijn opgenomen, geregeld. Hoofdstuk 3 bevat nadere regels over de terugkeer naar Nederland, op grond van artikel 8, eerste lid, van de wet. Voorts regelt hoofdstuk 4 in welke gevallen de basis- en de remigratievoorzieningen worden beëindigd, geschorst of teruggevorderd. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens wijzigingen van andere regelgeving: het Aanwijzingsbesluit verzekerden Ziekenfondswet, het Besluit van 11 december 1989, houdende wijziging van uitkeringen waarover geen overhevelingstoeslag wordt toegekend, Stb. 1989, 573 en het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en slotbepalingen.

Behalve de onderhavige algemene maatregel van bestuur is er nog een andere algemene maatregel van bestuur opgesteld op basis van de Remigratiewet: het Besluit voorzieningen Remigratiewet. Voorts wordt er nog een algemene maatregel van bestuur opgesteld waarin de inhoud, de inrichting en het tijdstip van aanbieding van de schriftelijke stukken wordt geregeld, die de SVB aan de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid moet aanbieden ten behoeve van de uitvoering van de wet (artikel 8c, tweede lid, van de wet).

Het Besluit voorzieningen Remigratiewet regelt in hoofdlijnen:

• de hoogte van de vergoedingen, de tegemoetkoming in de kosten en de periodieke uitkering (hoofdstuk 2);

• de gevolgen voor de periodieke uitkering van de samenloop met andere uitkeringen (hoofdstuk 3);

• de termijn waarbinnen op een aanvraag moet zijn beslist (artikel 12);

• de termijn waarbinnen tot remigratie moet zijn overgegaan, nadat op een aanvraag is beslist (artikel 13);

• de datum waarop het recht op de voorzieningen ingaat en het recht op de voorzieningen, bedoeld in artikel 4, van de wet, vervalt (hoofdstuk 5).

In het geval voortzetting van de bestaande beleidslijn met betrekking tot een bepaald onderwerp wenselijk is, is bij het opstellen van de onderhavige algemene maatregel van bestuur zoveel mogelijk aangesloten bij de bepalingen in de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 en de Remigratieregeling 1985.

Het op termijn verwerven van de nationaliteit van het bestemmingsland

Uitgangspunt van de wet is dat personen met de Nederlandse nationaliteit niet voor de basis- en remigratievoorzieningen in aanmerking komen. Degenen die naast het Nederlanderschap reeds beschikken over de nationaliteit van het bestemmingsland, zullen voordat tot remigratie wordt overgegaan expliciet afstand dienen te doen van het Nederlanderschap. Voor personen uit minderheidsgroepen die naast de Nederlandse nationaliteit niet tevens over een andere nationaliteit beschikken is het vanuit Nederland verwerven van een vreemde nationaliteit doorgaans niet mogelijk. Het afstand doen van de Nederlandse nationaliteit teneinde te voldoen aan de voorwaarde voor remigratie kan in deze gevallen niet. Deze situatie doet zich op dit moment bijvoorbeeld voor voor Nederlanders van Surinaamse afkomst. Teneinde ook voor deze categorie van personen remigratie mogelijk te maken is de volgende voorwaarde in de wet opgenomen. Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de wet juncto artikel 3, derde lid, van de wet dienen deze personen voor vertrek te verklaren dat zij bereid zijn in het bestemmingsland al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is, om de nationaliteit van dat bestemmingsland te ver/herkrijgen. De procedure met betrekking tot het op termijn verwerven van de nationaliteit van het bestemmingsland is geregeld in artikel 3 van het onderhavige besluit. Voor de toelichting bij deze procedure wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.

De terugkeerregeling

Bij amendement van het kamerlid Apostolou c.s. is een terugkeerregeling in de Remigratiewet opgenomen (artikel 8, eerste lid, van de wet). Deze regeling luidt dat personen die op grond van deze wet zijn geremigreerd tot uiterlijk één jaar na het tijdstip waarop zij zich in het bestemmingsland hebben gevestigd naar Nederland kunnen terugkeren. Het tweede lid van genoemd artikel regelt dat nadere regels worden gesteld over bedoelde terugkeer en de daaraan te verbinden voorwaarden.

Remigratie dient een serieuze en weloverwogen beslissing te zijn, waarop men niet lichtvaardig moet kunnen terugkomen. Niettemin kan eenmaal ter plekke blijken dat een in Nederland gemaakte weloverwogen beslissing op een ernstige taxatiefout blijkt te berusten. Om tal van redenen kan vervreemding van het land van herkomst zijn opgetreden. De vrees dat vanuit Nederland niet een alomvattende inschatting kan worden gemaakt kan een remigratie belemmerende factor zijn. Een terugkeerregeling kan hierin dienstig zijn, maar komt niet in de plaats van de noodzaak dat vooral in Nederland een zeer serieuze afweging plaats moet vinden. Benadrukt wordt dat een lichtvaardig besluit tot remigratie moet worden ontraden. Aan de terugkeerregeling zijn voorwaarden gebonden. De belangrijkste voorwaarden om gebruik te kunnen maken van de terugkeerregeling zijn:

a) dat personen op grond van de Remigratiewet moeten zijn geremigreerd;

b) dat de remigrant binnen één jaar na de vertrekdatum een aanvraag tot wedertoelating indient bij de Minister van Justitie (de Vreemdelingendienst) of bij de Minister van Buitenlandse Zaken (de Nederlandse vertegenwoordiging in het bestemmingsland);

c) dat de remigrant en zijn partner niet eerder op grond van deze regeling naar Nederland zijn teruggekeerd;

d) dat de remigrant en zijn partner geen gevaar opleveren voor de openbare orde; en

e) dat de remigrant en zijn partner, indien zij vreemdeling zijn, onmiddellijk voorafgaand aan de remigratie tenminste drie jaren ononderbroken op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 9 of 10 van de Vreemdelingenwet, anders dan voor een verblijf voor een tijdelijk doel, in Nederland hebben verbleven.

Zoals onder b is gesteld, dient de remigrant binnen één jaar na de vertrekdatum een aanvraag tot wedertoelating in te dienen bij de Minister van Justitie (de Vreemdelingendienst) of de Minister van Buitenlandse Zaken (de Nederlandse vertegenwoordiging). Onder een aanvraag tot wedertoelating wordt verstaan: een aanvraag om een vergunning tot verblijf dan wel een vergunning tot vestiging (bij de Vreemdelingendienst) of een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) (bij de Nederlandse vertegenwoordiging). Dit betekent dat de remigrant zich hiervoor binnen één jaar tot de Vreemdelingendienst of de Nederlandse vertegenwoordiging dient te wenden. Een aanvraag om een Schengenvisum wordt niet beschouwd als een aanvraag om toelating tot Nederland, maar als een visum voor kort verblijf.

Op grond van de voorwaarde genoemd onder e kunnen de meeste remigranten die geremigreerd zijn met de remigratievoorzieningen en een vreemde nationaliteit bezitten in principe gebruik maken van de terugkeerregeling. Zij hebben immers al drie jaar of langer in Nederland gewoond. De remigranten met een vreemde nationaliteit die geremigreerd zijn met alleen de basisvoorzieningen dienen te hebben voldaan aan de gestelde voorwaarde van drie jaren ononderbroken verblijf in Nederland, voordat tot terugkeer kan worden overgegaan.

Voor de minderjarige kinderen van de remigrant en van zijn partner gelden, met uitzondering van eerstgenoemde voorwaarde, bovenstaande voorwaarden niet, indien zij met hen terugkeren op grond van de terugkeerregeling.

Behalve de hier beschreven terugkeerregeling hebben twee groepen jongeren, op grond van een reeds bestaande regeling, het recht om zich na remigratie zelfstandig opnieuw in Nederland te vestigen (Vreemdelingen circulaire, deel B21/5.3.1). Het gaat hierbij om jongeren die tussen hun vierde en negentiende levensjaar tenminste tien jaren in Nederland hebben verbleven op grond van artikel 9 of 10 van de Vreemdelingenwet en hun aanvraag om wedertoelating voor hun drieëntwintigste jaar doen. Ook jongeren die voor hun negentiende jaar tenminste vijf jaren in Nederland hebben verbleven op grond van de bovengenoemde artikelen en hun aanvraag om wedertoelating doen, omdat zij zodanige banden met Nederland hebben dat dit voor hen is aan te merken als meest aangewezen land, worden wederom toegelaten.

De procedure van de terugkeerregeling.

Remigranten en hun partners die voldoen aan eerdergenoemde voorwaarden worden vrijgesteld van de verplichting om een mvv te overleggen bij de aanvraag om een vergunning tot verblijf dan wel een vergunning tot vestiging bij de Vreemdelingendienst. Hiertoe zal het Besluit van 1 juli 1998 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit in verband met de invoering van de machtiging tot voorlopig verblijf (aanwijzing categorieën vrijgestelde vreemdelingen), Stb. 1998, 497, worden gewijzigd. Het is echter voor de remigrant wel mogelijk om een mvv aan te vragen bij de Nederlandse vertegenwoordiging. Hiermee geeft de remigrant duidelijk aan dat hij van de terugkeerregeling gebruik wenst te maken.

Indien geen mvv wordt aangevraagd zullen de remigrant en zijn partner in het bezit moeten zijn van een Schengen-meerjarenvisum (maximaal 5 vijf jaar) om Nederland te kunnen inreizen. Dit Schengen-meerjarenvisum is een visum afgegeven om met name familiebezoek in Nederland eenvoudiger te maken.

Remigranten en hun partners kunnen, wanneer zij daartoe een verzoek doen bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het bezit worden gesteld van een visum met een geldigheidsduur van maximaal 5 jaar voor meerdere inreizen, mits het reisdocument voor eenzelfde periode geldig is. Dit betekent dat zij slechts eens in de 5 jaar of bij vernieuwing van het paspoort een visum behoeven aan te vragen bij de Nederlandse vertegenwoordiging en op basis van dit visum een onbeperkt aantal keren kunnen inreizen. De enige restrictie is dat zij per half jaar maximaal 90 dagen in het Schengengebied mogen verblijven. De visumregeling zal door de Minister van Buitenlandse Zaken nader worden uitgewerkt.

Indien geen Schengen-meerjarenvisum is aangevraagd zal de remigrant in het bezit moeten zijn van een mvv om Nederland te kunnen inreizen. Voor dit document dienen de remigrant en zijn partner, zoals al is gesteld, een verzoek in te dienen bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het bestemmingsland. Bij dat verzoek dient de remigrant de beschikkingen en de daarbij behorende bijlage van de SVB te overleggen, waaruit blijkt dat de remigrant en zijn partner op grond van de Remigratiewet zijn geremigreerd. Op basis van de inhoud van deze beschikkingen en bijlage (met name datum van vertrek en de daaraan voorafgaande onafgebroken verblijfsduur in Nederland) wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging besloten of het recht bestaat om van de terugkeerregeling gebruik te maken. Is dit het geval en wordt voldaan aan de «zgn. openbare orde toets» (zie hieronder) dan gaat de Nederlandse vertegenwoordiging over tot afgifte van de mvv. Bij twijfel kan de Nederlandse vertegenwoordiging de afschriften van de beschikkingen faxen aan de SVB ter controle. De SVB kan zeer snel (binnen 4 uur) verifiëren of de betreffende gegevens kloppen en dit terugfaxen aan de Nederlandse vertegenwoordiging.

Bij terugkeer in Nederland dienen de ex-remigrant en zijn partner zich te melden bij de Vreemdelingendienst om een verzoek in te dienen tot wedertoelating. Ten behoeve van een snelle wedertoelating dienen de remigrant en zijn partner eveneens de afschriften van de beschikkingen en de daarbij behorende bijlage van de SVB te overleggen. De gegevens kan de Vreemdelingendienst verifiëren in de GBA. De enige voorwaarde waar voorts aan voldaan moet worden is de toets die wordt gedaan in verband met mogelijke risico's voor de openbare orde. Bij deze «openbare orde toets» wordt rekening gehouden met het aantal jaren dat de ex-remigrant en zijn partner in Nederland hebben verbleven voordat tot remigratie werd overgegaan. Afhankelijk van de duur van het voorafgaand verblijf in Nederland voordat tot remigratie werd overgegaan, hebben de remigrant en zijn partner bij wedertoelating tot Nederland recht op de volgende verblijfsvergunning. Een vergunning tot verblijf zonder beperkingen indien de remigrant en zijn partner 3 jaar of langer dan 3 jaar, maar korter dan 5 jaar ononderbroken op basis van een verblijfsvergunning, anders dan voor een verblijf voor een tijdelijk doel, in Nederland hebben verbleven en een vergunning tot vestiging indien de remigrant en zijn partner 5 jaar of langer dan 5 jaar ononderbroken op basis van die vergunning in Nederland hebben verbleven voordat tot remigratie werd overgegaan. De voorwaarde van de verblijfsduur wordt door de Minister van Justitie geregeld in het Voorschrift Vreemdelingen.

De remigrant en zijn partner dienen, met uitzondering van de kosten voor het afgeven van het document, voor het behandelen van de aanvraag van een mvv, een vergunning tot verblijf of een vergunning tot vestiging geen leges te betalen. Hiertoe zal de betreffende regelgeving worden aangepast.

De remigrant die voor zijn vertrek afstand heeft gedaan van de Nederlandse nationaliteit kan na gebruik te hebben gemaakt van de terugkeerregeling en weder toegelaten te zijn tot Nederland opnieuw een verzoek tot naturalisatie doen bij de burgemeester van de gemeente waar hij zich vestigt. Als oud-Nederlander behoeft hij niet te voldoen aan de als hoofdregel aan naturalisatie gestelde termijnen. De gemeente zal in een dergelijk geval snel een advies kunnen geven aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op basis waarvan de IND de voordracht voor het verlenen van het Nederlanderschap aan Hare Majesteit de Koningin doet.

Momenteel is een wetsvoorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in behandeling. Met betrekking tot naturalisatie van oud-Nederlanders is als wijziging opgenomen dat oud-Nederlanders na een jaar toelating voor onbepaalde termijn en hoofdverblijf in Nederland door middel van het afleggen van een optie het Nederlanderschap kunnen herkrijgen. M.a.w. terugkeermigranten kunnen na wedertoelating na een jaar door een verklaring bij de burgemeester van de gemeente van vestiging, hun Nederlandse nationaliteit herkrijgen. De mogelijkheid tot naturalisatie blijft bestaan maar is kostbaarder en langduriger dan opteren.

Beëindiging, schorsing en terugvordering

Dit hoofdstuk regelt de maatregelen zoals neergelegd in artikel 6 van de Remigratiewet.

Het betreft het beëindigen van het recht op de remigratievoorzieningen, het schorsen van de betaling en het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van reeds betaalde bedragen.

Met het in dit hoofdstuk neergelegde systeem van het opleggen van deze maatregelen is zoveel mogelijk aangesloten bij het systeem van de Wet van 25 april 1996 tot wijziging van de sociale zekerheidswetten in verband met de nadere vaststelling van een stelsel van administratieve sancties, alsook tot wijziging van de daarin vervatte regels tot terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen en de invordering daarvan (wet boeten en maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid), Stb. 1996, 248.

Beëindiging van het recht op de remigratievoorzieningen vindt op grond van dit besluit in ieder geval plaats wanneer de remigrant zijn hoofdverblijf weer in Nederland vestigt. Voorts is het uitgangspunt dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden. Deze verplichting dient de SVB met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur uit te oefenen. Deze beginselen kunnen ertoe leiden dat de beëindiging van het recht met betrekking tot uitkeringstijdvakken in het verleden geheel of gedeeltelijk achterwege moet blijven.

De mogelijkheid om de betaling te schorsen kan veel complicaties voorkomen. Schorsing dient te worden toegepast, indien er een gegrond vermoeden bestaat dat de rechtens relevante feiten niet langer sporen met de toekenning. Aan het feitelijk schorsen van de betaling dient een besluit ten grondslag te liggen. Tegen zo'n besluit staan de normale rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open en de mogelijkheid om op grond van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening bij de president van de Rechtbank te vragen.

De terugvordering dient niet te worden beschouwd als het opleggen van een sanctie, ook al kan dit door de remigrant wel als zodanig worden ervaren. De terugvordering en in aansluiting daarop de invordering is niets meer dan het herstel van de rechtmatige situatie. Een adequaat handhavingsbeleid impliceert dat in beginsel alle onverschuldigde betaalde uitkeringen teruggevorderd worden en dat de teruggevorderde bedragen ook daadwerkelijk ingevorderd worden.

Wijziging van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Ziekenfondswet

In de Remigratiewet is in een aantal bepalingen geregeld, dat voor bepaalde categorieën van remigranten een ziekenfondsverzekering in het leven kan worden geroepen. Met de wijziging van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Ziekenfondswet in het onderhavige besluit wordt dit bewerkstelligd. Om aanspraken krachtens de Ziekenfondswet buiten Nederland geldend te maken, is het evenwel noodzakelijk daartoe met de staten behorende tot de EU/EER en andere staten waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten en waarvan de verlening van medische zorg aan wederzijdse verzekerden deel uitmaakt, in het kader van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 en de desbetreffende verdragen (hierna te noemen: internationale regelingen), afspraken te maken op grond waarvan ook aan remigranten in hun woonland medische zorg wordt verleend die in beginsel ten laste van de Nederlandse sociale ziektekostenverzekering kan worden verleend. Van ziekenfondsverzekering is derhalve eerst sprake indien de desbetreffende internationale regelingen in deze mogelijkheid van zorgverlening voorzien. Indien de remigrant (nog) geen ziekenfondsverzekerde is ontvangt hij op basis van artikel 4, derde lid, van de wet een tegemoetkoming in de kosten ten behoeve van het zelf afsluiten van een verzekeringsovereenkomst tegen ziektekosten in het bestemmingsland.

Wijziging van het Besluit van 11 december 1989, houdende wijziging van uitkeringen waarover geen overhevelingstoeslag wordt toegekend, Stb. 1989, 573.

In het Besluit voorzieningen Remigratiewet wordt de remigratie-uitkering vastgesteld op grond van bruto bedragen. In verband met het vaststellen van deze bruto bedragen is het van belang dat het hierboven genoemde besluit wordt aangepast, omdat tussen remigranten anders verschillende uitkeringsbedragen zullen gaan bestaan, terwijl het netto bedrag van de uitkering voor de remigranten bij inwerkingtreding van de wet zoveel mogelijk gelijk behoort te zijn.

Wijziging van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965

De in artikel 19 opgenomen wijziging betreft een technische wijziging die verband houdt met de invoering van de Remigratiewet. Door toevoeging van de Remigratiewet in artikel 11, eerste lid, onderdeel q, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 worden uitkeringen ingevolge de Remigratiewet onder de heffing van de loonbelasting gebracht.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1, eerste lid, onderdeel c

Met remigratievoorzieningen wordt voor de uitvoering van het onderhavige besluit bedoeld de remigratie-uitkering en de tegemoetkoming voor het zelf afsluiten van een verzekeringsovereenkomst tegen ziektekosten in het bestemmingsland. Met remigratievoorzieningen wordt hier niet bedoeld de verzekering ingevolge de Ziekenfondswet (artikel 4, tweede lid, van de wet). De ziekenfondsverzekering en de uit deze verzekering voortvloeiende aanspraken worden immers geregeld in de Ziekenfondswet en de daarop gebaseerde regelgeving, in verbinding met de, voor de verlening van medische zorg aan buiten Nederland wonende ziekenfondsverzekerden relevante EG-verordeningen en de verdragen inzake sociale zekerheid.

Artikel 1, tweede en derde lid

In deze leden wordt bepaald dat in de hierin genoemde artikelen, de uitgebreide definitiebepaling van partner en kind, zoals omschreven in artikel 1, tweede en derde lid, van de wet mede van toepassing is. In artikel 1, tweede en derde lid, van de wet wordt onder partner en kind mede verstaan de bij het vertrek van de remigrant uit Nederland in het bestemmingsland verblijvende echtgenoot of geregistreerde partner c.q. het minderjarige eigen kind, stiefkind of pleegkind van de remigrant of zijn partner. Het van toepassing verklaren van deze uitgebreide definitiebepalingen van de wet is noodzakelijk, omdat de toestand bij vertrek uit Nederland bepalend is voor de vraag op welke remigratie-uitkering aanspraak bestaat en het daarbij niet relevant is of de partner en de kinderen bij vertrek van de remigrant meeremigreren, dan wel reeds in het bestemmingsland wonen.

Artikel 2

De voorwaarde in onderdeel a is opgenomen omdat de basis- en remigratievoorzieningen verstrekt worden uit 's Rijks kas. Het gaat niet aan om deze voorzieningen te verstrekken aan personen, die zich door hun remigratie feitelijk kunnen onttrekken aan invordering van hun schulden aan diezelfde rijksoverheid. Het gaat hierbij om rijksbelastingen, welke door de aanslag van de inspecteur der belastingen verschuldigd zijn geworden, om niet betaalde justitiële boetes en om ten onrechte ontvangen individuele huursubsidies. Deze bepaling wijkt voor een deel af van de remigratieregelingen van 1985. Op basis van die regelingen dienen de genoemde schulden te zijn voldaan, voordat tot remigratie kan worden overgegaan. De onderhavige bepaling maakt het ook mogelijk dat reeds tot remigratie kan worden overgegaan, indien met de desbetreffende instantie een afbetalingsregeling is getroffen. De SVB controleert of de remigrant schulden heeft bij bedoelde instanties en of hiervoor een afbetalingsregeling is getroffen. Met machtiging van de remigrant kan de SVB de schuld verrekenen met de periodieke uitkering.

De bepaling in onderdeel b is met name van belang voor vluchtelingen en asielgerechtigden. Zij zijn immers gerechtigd naar een ander bestemmingsland te remigreren, dan hun land van herkomst. Deze remigranten zullen in dat geval niet beschikken over de nationaliteit van het land waarnaar zij remigreren. Van belang is dat zij voor vertrek een schriftelijk bewijs van toelating hebben van de autoriteiten van dat bestemmingsland. Echter nu op grond van de wet ook Nederlanders die niet beschikken over een andere nationaliteit, mogen remigreren, indien zij zich inspannen om binnen een redelijke termijn de nationaliteit van het bestemmingsland te verkrijgen, is deze bepaling ook voor hen van belang. Ook zij dienen voor vertrek een schriftelijk bewijs van toelating te hebben van de autoriteiten van het bestemmingsland.

In het tweede lid is de voorwaarde voor het recht op de basis- en de remigratievoorzieningen opgenomen dat beide echtgenoten of beide geregistreerde partners achter de remigratie staan en daartoe zullen overgaan. Met deze bepaling wordt aangesloten bij de beleidslijn zoals neergelegd in de remigratieregelingen van 1985.

Op grond van de wet kunnen ook pleegkinderen van de remigrant of zijn partner meeremigreren. Omdat de pleegouders niet in alle gevallen het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefenen over de pleegkinderen is in het derde lid bepaald dat een pleegkind alleen kan meeremigreren indien de remigrant een schriftelijk bewijs van toestemming van de voorgenomen remigratie overlegt aan de SVB van degene die het ouderlijk gezag of de voogdij wel uitoefent. Het overleggen van een dergelijk schriftelijk bewijs is een voorwaarde voor het recht op de basis- en remigratievoorzieningen ten behoeve van het pleegkind.

Artikel 3

In artikel 3, derde lid, van de wet zijn reeds twee voorwaarden opgenomen voor de remigrant die niet tevens over een andere dan de Nederlandse nationaliteit beschikt. Deze zijn:

a. het afleggen van een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de wet; en

b. overeenkomstig deze verklaring al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is, om binnen een redelijke termijn de nationaliteit van het bestemmingsland te verkrijgen.

In het eerste lid van het onderhavige artikel is hieraan toegevoegd dat deze verklaring afgelegd dient te worden voor de vertrekdatum en overgelegd dient te worden aan de SVB. Het tweede lid bepaalt dat de remigrant zo spoedig mogelijk een verzoek tot naturalisatie bij de autoriteiten van het bestemmingsland dient in te dienen. «Zo spoedig mogelijk» is afhankelijk van de wettelijke bepalingen van het bestemmingsland. De nationaliteitswetgevingen en de daarin gehanteerde voorwaarden en termijnen van de verschillende landen lopen uiteen en zijn uiteraard onderhevig aan wijzigingen. In Suriname bijvoorbeeld schrijft de nationaliteitswetgeving voor dat de Surinaamse nationaliteit kan worden verworven, nadat men 5 jaar in Suriname heeft gewoond. Indien echter een persoon een vreemde nationaliteit bezit (bijvoorbeeld de Nederlandse) doch in Suriname is geboren of ooit de Surinaamse nationaliteit heeft bezeten kan op verzoek door de President de Surinaamse nationaliteit worden verleend. In deze laatste situatie geldt niet de voorwaarde dat men een bepaalde termijn in Suriname moet hebben gewoond. Vereist is enkel dat de persoon zijn woonplaats dan wel zijn hoofdverblijf in Suriname heeft.

Omdat de SVB belast is met de uitvoering en de controle van de Remigratiewet dienen schriftelijk bewijsstukken van het verzoek tot naturalisatie onverwijld aan de SVB te worden gezonden. Ten behoeve van de controle dient de remigrant eveneens de SVB jaarlijks schriftelijk te informeren over zijn naturalisatieprocedure. Dit is in het vierde lid geregeld. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin zo'n jaarlijkse schriftelijke rapportage niet (meer) zinvol is. In dat geval kan de SVB bepalen dat daarvan kan worden afgezien. Tot slot is in het vijfde lid geregeld dat de remigrant bewijsstukken van het verkrijgen van de nationaliteit van het bestemmingsland eveneens onverwijld naar de SVB zendt.

De controle van de inspanningsverplichting van de remigrant en de procedure zoals neergelegd in het onderhavige artikel zal in de meeste gevallen door de SVB plaatsvinden. In uitzonderingsgevallen, bij problemen of twijfel, kan de Nederlandse vertegenwoordiging worden ingeschakeld. De Nederlandse vertegenwoordigingen zullen behulpzaam zijn bij het geven van voorlichting aan remigranten over de naturalisatieprocedures in het betreffende bestemmingsland. Met de Nederlandse vertegenwoordigingen in de belangrijkste remigratielanden zullen daartoe nadere afspraken worden gemaakt.

Indien uit de controle blijkt dat de remigrant aan het gestelde in dit artikel heeft voldaan en het niet verkrijgen van de nationaliteit van het bestemmingsland gelegen is buiten de schuld van de betrokkene, worden er geen maatregelen opgelegd. In de andere situaties zijn de maatregelen van hoofdstuk 4 van toepassing.

Artikel 4

Bij Besluit van 23 februari 1998 tot wijziging van de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 en van de Remigratieregeling 1985, Stb. 1998, 145 is de in onderdeel a genoemde termijn teruggebracht van twee naar een jaar. De reden hiervan was en is nog steeds dat het beleid van het kabinet erop gericht is de opvang in de regio van herkomst te bevorderen. De termijn dient aan de ene kant niet zo kort te zijn dat van de remigratiefaciliteiten gebruik kan worden gemaakt door personen die zich eerst onlangs in Nederland hebben gevestigd. Van de andere kant dient deze periode echter niet zodanig lang te zijn dat daardoor het terugkeerbeleid van het kabinet wordt belemmerd. Gelet hierop wordt om voor de basisvoorzieningen in aanmerking te komen ook in het onderhavige besluit uitgegaan van een periode van tenminste één jaar verblijf onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag. In bedoeld jaar dient de aspirant-remigrant ononderbroken in Nederland te hebben verbleven op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 9, 9a, of 10 van de Vreemdelingenwet.

Nu ook personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen remigreren mits zij in het bestemmingsland de nationaliteit van dat land verwerven, is in dit onderdeel ook opgenomen dat de aspirant-remigrant onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag op grond van het Nederlanderschap in Nederland kan hebben verbleven.

De voorwaarden opgenomen in de onderdelen b en c sluiten aan bij artikel 4, eerste lid, onderdeel d, respectievelijk onderdeel b van de Basisremigratiesubsidieregeling 1985.

Artikel 5

Bij Besluit van 23 februari 1998 tot wijziging van de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 en de Remigratieregeling 1985, Stb. 1998, 145 is de in onderdeel a genoemde termijn teruggebracht van vijf naar drie jaren. Voor de reden hiervan wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4.

Om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen wordt ook in het onderhavige besluit uitgegaan van een periode van tenminste drie jaren verblijf onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag. In deze drie jaar dient de aspirant-remigrant ononderbroken in Nederland te hebben verbleven op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 9, 9a, of 10 van de Vreemdelingenwet en voor het besluit tot toekenning van de remigratievoorzieningen een vergunning als bedoeld in artikel 9 of 10 van die wet te hebben verkregen. Nu ook personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen remigreren mits zij in het bestemmingsland de nationaliteit van dat land verwerven, is in dit onderdeel ook opgenomen dat de aspirant-remigrant onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag op grond van het Nederlanderschap in Nederland kan hebben verbleven.

De voorwaarde opgenomen in onderdeel b sluit aan bij artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de Remigratieregeling 1985.

Omdat het bij remigratievoorzieningen gaat om periodieke uitkeringen zijn de in dit artikel opgenomen voorwaarden verschillend ten opzichte van de voorwaarden opgenomen in artikel 4.

Artikel 6

De ministeriële regeling op basis van dit artikel zal zoveel mogelijk aansluiten bij bijlage 11 van het Voorschrift Vreemdelingen. In deze bijlage gaat het om vreemdelingen aan wier verblijf in Nederland beperkingen zijn verbonden. Tot de in de genoemde ministeriële regeling aan te wijzen categorie vreemdelingen zal in ieder geval de vreemdeling behoren aan wie een vergunning is verleend onder een beperking die samenhangt met: verblijf voor arbeid in loondienst, waarvoor een tewerkstellingsvergunning vereist is; verblijf voor het verrichten van arbeid als zelfstandige (de eerste drie jaar); verblijf voor studie; verblijf in het kader van een cultureel uitwisselingsprogramma, verblijf als au pair; verblijf voor medische behandeling; verblijf als slachtoffer van vrouwenhandel en verblijf voor familiebezoek. Voorts zullen in de ministeriële regeling tevens de gezinsleden van bovengenoemde vreemdelingen worden aangewezen als categorie van vreemdelingen, bedoeld in dit artikel.

Artikel 7

In de artikelen 2 tot en met 5 zijn de voorwaarden opgenomen waaraan de remigrant moet voldoen om voor de basis- en/of remigratievoorzieningen in aanmerking te komen. In het onderhavige artikel is nog een voorwaarde voor de remigrant opgenomen, namelijk dat ook zijn partner moet voldoen aan een aantal voorwaarden, voordat de remigrant in aanmerking komt voor bedoelde voorzieningen. Dit zijn de volgende voorwaarden met betrekking tot de basisvoorzieningen:

• de partner dient ook zijn schulden aan het Rijk te hebben voldaan of ten behoeve van zijn schulden aan het Rijk een afbetalingsregeling te hebben getroffen;

• de partner dient ook indien hij Nederlander is onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in Nederland te hebben verbleven dan wel indien hij vreemdeling is gedurende tenminste één jaar ononderbroken op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 9, 9a of 10 van de Vreemdelingenwet in Nederland te hebben verbleven, anders dan voor een verblijf voor een tijdelijk doel;

• de partner dient ook geen vermogensbelasting verschuldigd te zijn over het jaar, waarin de basisvoorzieningen worden toegekend of, indien over dat jaar nog geen aanslag is opgelegd, over het daaraan voorafgaande jaar; en

• de partner dient ook niet eerder, noch als remigrant noch als partner, basisvoorzieningen dan wel voorzieningen als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 11 van de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 te hebben genoten.

De voorwaarde waaraan de partner eveneens moet voldoen met betrekking tot het verstrekken aan de remigrant van de remigratievoorzieningen is dat de partner ook zijn schulden aan het Rijk dient te hebben voldaan of ten behoeve van zijn schulden een afbetalingsregeling te hebben getroffen.

Artikel 8

In de Remigratiewet is bepaald dat voor bepaalde categorieën van remigranten een ziekenfondsverzekering in het leven wordt geroepen. Artikel 4, derde lid, van de wet bepaalt dat indien een remigrant niet behoort tot bedoelde categorie van remigranten aan deze remigranten een tegemoetkoming in de kosten wordt verstrekt ten behoeve van het zelf afsluiten van een verzekeringsovereenkomst tegen ziektekosten in het bestemmingsland. Het onderhavige artikel bepaalt dat een remigrant en voorzover van toepassing zijn partner en hun kinderen geen recht hebben op bedoelde tegemoetkoming, indien deze personen reeds uit andere hoofde ziekenfonds verzekerd zijn. Dit artikel sluit de mogelijkheid uit dat een remigrant, zijn partner of hun kinderen tegelijk ziekenfonds verzekerd zijn en recht hebben op bedoelde tegemoetkoming.

Artikel 10

In het eerste lid zijn de voorwaarden om gebruik te kunnen maken van de terugkeerregeling opgenomen.

Deze voorwaarden gelden zowel voor de remigrant als voor zijn partner, doch niet voor de minderjarige kinderen.

Voor de remigrant en zijn partner bestaat niet de verplichting om samen van de terugkeerregeling gebruik te maken. Tevens zijn de minderjarige kinderen niet verplicht mee terug te keren.

De nadere regels over de wedertoelating van de remigrant, zijn partner en hun kinderen met betrekking tot de vergunning van verblijf zonder beperkingen en de vergunning tot vestiging worden neergelegd in het Voorschrift Vreemdelingen. Zoals al in het algemeen deel van de toelichting is gesteld is het verkrijgen van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen of een vergunning tot vestiging afhankelijk van de duur van het verblijf in Nederland, voordat tot remigratie werd overgegaan.

In het derde lid is geregeld dat kinderen die binnen het jaar, nadat de remigrant is geremigreerd, meerderjarig zijn geworden nog kunnen terugkeren op grond van de terugkeerregeling. Zoals reeds in het algemeen deel van de toelichting is opgemerkt hebben naast bovenbedoelde terugkeerregeling twee groepen jongeren, op grond van een reeds bestaande regeling, het recht om zich na remigratie zelfstandig opnieuw in Nederland te vestigen.

Artikel 11

Zoals in het algemeen deel van de toelichting is gesteld zijn remigranten die gebruik kunnen maken van de terugkeerregeling vrijgesteld van de verplichting om een mvv te overleggen ten behoeve van de afgifte van een verblijfstitel in Nederland. Het ontbreken van een mvv zal hen bij de vraag of een verblijfstitel kan worden verleend niet worden tegengeworpen. De terugkeerregeling is van toepassing in de periode van het eerste jaar na remigratie. Om deze periode van een jaar na remigratie te kunnen vaststellen wordt uitgegaan van de vertrekdatum die de SVB hanteert bij de vaststelling van het recht op de basisvoorzieningen dan wel de remigratievoorzieningen en de dag waarop de remigrant een aanvraag tot wedertoelating doet bij de Vreemdelingendienst of de dag waarop de remigrant in het bestemmingsland bij de Nederlandse vertegenwoordiging een mvv aanvraagt.

Het tweede lid regelt welke bewijsstukken de remigrant bij de aanvraag tot wedertoelating aan de Vreemdelingendienst of aan de Nederlandse vertegenwoordiging dient te overleggen. Voorts regelt het derde lid de gegevens die de SVB in ieder geval dient te vermelden in haar beschikkingen en de daarbij behorende bijlage.

Op grond van artikel 12, eerste lid, eindigt het recht op de remigratievoorzieningen van de remigrant met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de remigrant wederom zijn hoofdverblijf in Nederland vestigt. Dit geldt ook voor de remigrant die terugkeert op grond van de terugkeerregeling. Het is derhalve van belang dat de ex-remigrant zo spoedig mogelijk een verzoek tot wedertoelating doet bij de Vreemdelingendienst, omdat recht op een eventuele bijstandsuitkering eerst ontstaat nadat de ex-remigrant weer beschikt over een verblijfsvergunning.

Artikel 12

De leden 1 tot en met 3 regelen dat het recht op de remigratievoorzieningen eindigt indien de remigrant, of zijn partner of hun kind, in geval de partner en het kind zelfstandig recht hebben op de voorzieningen, bedoeld in artikel 5 van de wet, hun hoofdverblijf weer in Nederland vestigen.

Het vierde lid bepaalt dat indien gebruik wordt gemaakt van de terugkeerregeling de basisvoorzieningen gedeeltelijk worden teruggevorderd. Dit zijn de vergoedingen van de reiskosten van het vervoer van personen en bagage, de eventuele vergoedingen van de kosten van het vervoer van een bedrijfsinventaris en van de opslagkosten van goederen in het bestemmingsland. Voorts is in het vijfde lid geregeld dat indien binnen drie jaren na remigratie het hoofdverblijf weer in Nederland wordt gevestigd, anders dan op grond van de terugkeerregeling, alle basisvoorzieningen worden teruggevorderd. Behalve de in het vierde lid genoemde vergoedingen wordt in dit geval bovendien de tegemoetkoming in de kosten van hervestiging in het bestemmingsland teruggevorderd.

Artikel 13

In het algemeen deel van de toelichting is reeds gesteld dat het uitgangspunt is dat in alle gevallen in principe correctie van fouten moet plaatsvinden. Op grond hiervan is in het eerste lid verplichtend geregeld dat de SVB in geval van situaties zoals omschreven in de onderdelen a tot en met d een besluit dient te wijzigen of in te trekken. Om tot uitdrukking te laten komen dat aan bedoelde verplichting niet een absoluut karakter wordt toegekend, in de zin dat nooit ruimte voor welke afwijking dan ook zou bestaan, is in het derde lid een uitzonderingsbepaling opgenomen.

Het vierde lid is eveneens een uitzondering op het eerste lid. Hierin is voor de SVB een verplichting opgenomen om met betrekking tot uitkeringstijdvakken in het verleden geheel of gedeeltelijk van de wijziging of de intrekking af te zien, indien de in dit lid genoemde personen aan alle bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen hebben voldaan, en zij in redelijkheid niet hebben kunnen begrijpen dat de basis- en remigratievoorzieningen ten onrechte of op een te hoog bedrag zijn vastgesteld.

De SVB dient omtrent het achterwege laten van de wijziging of intrekking te «besluiten». Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de desbetreffende besluitvorming zichtbaar moet worden gemaakt door vastlegging in een (gemotiveerd) besluit. Dit is wenselijk zowel van uit een oogpunt van rechtszekerheid voor de betrokkene als ten behoeve van het toezicht op de uitvoering.

Artikel 14

Bij de uitvoering van de Remigratieregeling 1985 is gebleken dat er blijvende behoefte bestaat aan de mogelijkheid de betaling van remigratievoorzieningen te schorsen. Als voorbeeld kan de volgende situatie dienen. Na de feitelijke remigratie wordt de controle of de remigrant nog gerechtigde is uitgevoerd met behulp van een vragen- en inlichtingenformulier, het zgn. levensbewijs. In de controle op grond van artikel 8g van de wet zullen regels worden gesteld omtrent het invullen en retourneren van het levensbewijs door de remigrant. Het komt voor dat zo'n levensbewijs niet of niet tijdig wordt geretourneerd. Daaraan kunnen zeer gevarieerde redenen ten grondslag liggen, bijv. slordigheid van de ontvanger, het niet doorgegeven hebben van een verhuizing, onwil om een wijziging in de omstandigheden waarvan men weet dat die tot intrekking of verlaging van de remigratievoorzieningen moet leiden kenbaar te maken of de omstandigheid dat de (alleenstaande) remigrant inmiddels is overleden. De SVB zal de toedracht rond het niet retourneren van het levensbewijs moeten onderzoeken. Zo'n onderzoek kan mede gezien de geografische afstanden en de situatie ter plaatse de nodige tijd vergen. Het is ongewenst om hangende het onderzoek te moeten doorgaan met het betalen van de remigratievoorzieningen, gezien het ervaringsgegeven dat in een belangrijk deel van de gevallen achteraf moet worden geconstateerd dat er ten onrechte betalingen zijn verricht, alsmede gezien de problemen die bij de terug- en invordering van ten onrechte genoten voorzieningen kunnen ontstaan. Een schorsingsmogelijkheid kan veel van dit soort complicaties voorkomen. Bovendien kan de schorsingsmogelijkheid het niet primair beoogde, maar niet ongewenste effect hebben, dat remigranten sneller en zorgvuldiger het levensbewijs invullen en retourneren. Het spreekt vanzelf dat een schorsing in afwijking van de maximale termijn van zes maanden, zoals bepaald in het tweede lid, eerder mag worden opgeheven, indien de aanleiding voor de schorsing – een gegrond vermoeden dat de rechtens relevante feiten niet langer sporen met de toekenning – tot het verleden behoort. Dit geldt zowel in positieve als in negatieve zin, dus ongeacht of het vermoeden niet blijkt te kloppen en de voorziening met terugwerkende kracht kan worden hervat of dat het vermoeden juist bleek en de toekenning moet worden ingetrokken of gewijzigd (zie artikel 13).

Artikel 15

Een verplichting tot terugvorderen is de meest geëigende vorm om te bewerkstelligen dat het onverschuldigd betaalde wordt teruggevorderd. Het instrument van de terugvordering dient te waarborgen dat een remigrant, na teveel te hebben ontvangen, in de juiste voorzieningensituatie geplaatst wordt door hem het teveel ontvangene te ontnemen. In beginsel maakt het niet uit wat de oorzaak is van het onverschuldigd zijn van de betaling. Het kan daarbij gaan om gevallen waarin een wijziging in de omstandigheden of (nieuw) gebleken feiten nopen tot wijziging van de (primaire) toekenning. De oorzaak kan ook zijn dat een remigrant door een administratieve vergissing van de SVB meer krijgt dan waar hij op grond van het correcte toekenningsbesluit recht op heeft. In al deze gevallen zal terugvordering moeten plaatsvinden. De terugvordering omvat zowel het nemen van de terugvorderingsbesluit als het effectueren van die beslissing (de tenuitvoerlegging). De verplichting om een terugvorderingsbesluit te nemen houdt in beginsel ook de verplichting in om ervoor te zorgen dat het teruggevorderde bedrag daadwerkelijk wordt betaald. Voor de toelichting bij het derde en het vierde lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 13, derde en vierde lid.

Het ligt voor de hand dat het vierde lid niet van toepassing is in geval gebruik wordt gemaakt van de terugkeerregeling of terug wordt gekeerd naar Nederland zonder de terugkeerregeling en op grond daarvan een deel of alle basisvoorzieningen worden teruggevorderd.

Artikel 16

Op grond van het eerste lid kan het onverschuldigd betaalde door de SVB in mindering worden gebracht op toekomstige termijnen van de te betalen remigratievoorzieningen en op toekomstige termijnen van andere uitkeringen op basis van wetten die door de SVB worden uitgevoerd.

Het tweede lid maakt het mogelijk dat de SVB het onverschuldigd betaalde verrekent met andere uitkeringen welke door andere organen worden betaald. Hiervoor dient de SVB bij dat andere orgaan een verzoek in te dienen, echter zonder dat daarvoor een machtiging van de rechthebbende nodig is. Voor de goede orde zij vermeld dat het vanzelfsprekend is dat de SVB de remigrant respectievelijk zijn partner respectievelijk de wettelijke vertegenwoordiger van het kind, met uitzondering van kleine bedragen, eerst in de gelegenheid stelt vrijwillig te betalen. Pas indien dit niet tot het gewenste resultaat leidt vindt in eerste instantie verrekening plaats op grond van het eerste lid en pas daarna, indien nodig, vindt verrekening plaats op grond van het tweede lid.

Artikel 17

A

Onderdeel kk, onder 1, strekt ertoe een ziekenfondsverzekering in het leven te roepen voor personen, jonger dan 65 jaar, die met een remigratie-uitkering remigreren. De in dit onderdeel opgesomde voorwaarden zijn cumulatief. Dit betekent dat eerst sprake van ziekenfondsverzekering is indien betrokkenen in het land van herkomst of het bestemmingsland de ziekenfondsaanspraken krachtens internationale regelingen ook daadwerkelijk geldend kunnen maken. Bij samenloop met een andere wettelijke sociale zekerheidsuitkering is het mogelijk dat de remigrant reeds uit hoofde van die sociale zekerheidsuitkering verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet en dat de hieruit voortvloeiende aanspraken reeds op grond van de onderscheiden internationale regelingen in het nieuwe woonland geldend kunnen worden gemaakt. Bij een dergelijke samenloop neemt de verzekering op grond van de remigratie-uitkering derhalve direct met de inwerkingtreding van de Remigratiewet een aanvang. Sprake is dan van meerdere verzekeringsgronden, maar dat vormt op zich geen probleem.

Ten aanzien van de remigranten, die met uitsluitend een remigratie-uitkering, dan wel tezamen met een andere sociale zekerheidsuitkering zonder Zfw-verzekeringsgrond remigreren, is eerst sprake van verzekering indien de onderscheiden internationale regelingen zijn aangepast.

Onderdeel kk, onder 2, heeft tot doel de ziekenfondsverzekering in stand te houden voor personen die vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd zijn geremigreerd dan wel die op of na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar met een remigratie-uitkering remigreren. Ook hier geldt een cumulatieve opsomming van voorwaarden.

Door deze bepaling ontstaat ten aanzien van remigranten die vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd reeds ziekenfondsverzekerd zijn geworden uitsluitend of mede op grond van een remigratie-uitkering, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd een samenloop van verzekeringsgronden omdat zij ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Ziekenfondswet (de zogeheten «blijf-zitten-waar-je-zit-regeling») ook verzekerd worden. Datzelfde gebeurt ten aanzien van degenen die bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd op grond van de zogeheten «opt-in»-regeling, bedoeld in artikel 3c van de Ziekenfondswet ziekenfondsverzekerd zijn geworden en na die datum met een remigratie-uitkering remigreren. Samenloop van meerdere verzekeringsgronden vormt ook hier geen probleem. Integendeel, deze categorie van remigranten wordt (en blijft) ziekenfondsverzekerd, zonder dat aanpassing van de onderscheiden internationale instrumenten nodig is. Zij kunnen reeds op grond van de bestaande internationale regelingen hun ziekenfondsaanspraken in het nieuwe woonland doen gelden. Remigranten met een enkelvoudige verzekeringsgrond, te weten uitsluitend uit hoofde van de remigratie-uitkering, worden eerst verzekerd na aanpassing van de internationale regelingen.

B

Ingevolge artikel 10 van de Remigratiewet geldt de bevoegdheid tot het in het leven roepen van een ziekenfondsverzekering niet ten aanzien van personen die reeds vóór de dag van inwerkingtreding van de Remigratiewet zijn geremigreerd. Op personen die op de dag van de inwerkingtreding van de Remigratiewet een uitkering ontvangen op basis van de Remigratieregeling 1985, wordt de Remigratiewet evenwel van toepassing. Deze personen verkrijgen een remigratie-uitkering op basis van laatstgenoemde wet. Met de onderhavige bepaling wordt beoogd duidelijk te stellen dat artikel 1, onderdeel kk, uitsluitend betrekking heeft op personen, die op of ná de datum van inwerkingtreding van de Remigratiewet remigreren.

C

Artikel 13c regelt de inhouding en betaling van de premies, verschuldigd krachtens de Ziekenfondswet, ook in geval van samenloop met andere wettelijke uitkeringen.

Om uitvoeringstechnische redenen wordt ten aanzien van de ziekenfondsverzekering van remigranten ervoor gekozen de procentuele premie gelijk te stellen aan die welke geldt ten aanzien van uitkeringen ingevolge de Algemene Nabestaandenwet (Anw) voor personen jonger dan 65 jaar en voor 65-jarigen en ouder de procentuele premie gelijk te stellen aan die welke over uitkeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) is verschuldigd.

Ten behoeve van de inhouding en afdracht van de procentuele premies die krachtens de Ziekenfondswet zijn verschuldigd, voorziet deze bepaling in de aanmerking van de uitkering als loon en de aanwijzing van de SVB als werkgever.

In het zesde lid wordt geregeld dat, wanneer een reeds toegekende remigratie-uitkering om enigerlei reden geheel wordt teruggevorderd, de daarover betaalde ziekenfondspremie niet uit de Algemene Kas wordt teruggevorderd, behoudens in geval van overlijden. De Algemene Kas van de ziekenfondsverzekering heeft immers het verzekeringsrisico gedragen en heeft voor de in een verdragsland wonende verzekerden betalingsverplichtingen jegens dat land. Bovendien kunnen kosten van medische zorg zijn voldaan in geval van tijdelijk verblijf in Nederland van de verzekerde of van zijn gezinsleden.

D

Voor personen die na het bereiken van de 65-jarige leeftijd verzekerd zijn ingevolge de Ziekenfondswet, geldt ingevolge artikel 14 van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Ziekenfondswet dat over de AOW-uitkering, de toeslag en de vakantie-uitkering waarop zij aanspraak hebben krachtens de AOW een premie verschuldigd is die kan afwijken van het premiepercentage, bedoeld in artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Ziekenfondswet. Het invoegen van de betreffende bepaling in dit artikel leidt ertoe dat de remigrant die een AOW-uitkering ontvangt premie gaat betalen over de AOW-uitkering en de eventuele aanvullende pensioenen. Zoals hiervoor reeds vermeld wordt over de remigratie-uitkering van 65-plussers een afzonderlijk premiepercentage vastgesteld. Dit percentage is gelijk aan het percentage dat over de AOW-uitkering is verschuldigd.

E

Door toevoeging van de vermelding van onderdeel kk in artikel 16a, eerste lid, wordt bewerkstelligd, dat voor de verzekering van de verzekerde en zijn medeverzekerde, een jaarlijkse nominale premie wordt geheven. In beginsel dient de verzekerde de nominale premie zelf aan het ziekenfonds waarbij hij is aangesloten, af te dragen. Artikel 16a van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Ziekenfondswet voorziet in de mogelijkheid tot het stellen van andere regels voor pensioen- en rentetrekkers die buiten Nederland wonen. Beoogd wordt door middel van het opnemen van een bepaling in de desbetreffende verdragen de uitkeringsgerechtigden krachtens de Remigratiewet uitsluitend voor de toepassing van het onderdeel ziekte en moederschap van die verdragen, een gelijkstelling met pensioen- en rentetrekkers in de zin van de desbetreffende verdragsregeling te realiseren. Aldus zal worden bereikt dat, mede op basis van artikel 16a, tweede lid, van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Ziekenfondswet juncto de Regeling heffing nominale premie Ziekenfondswet, de SVB eveneens wordt belast met de inhouding van de nominale premies op de remigratie-uitkering en de afdracht hiervan aan de Algemene Kas. Het voornemen bestaat om medio 2000 een aanvang te maken met de onderhandelingen met de daarvoor in aanmerking te komen verdragspartners om tot verdragswijziging te komen.

Artikel 18

Na inwerkingtreding van de nieuwe Remigratiewet zal op basis van het Besluit voorzieningen Remigratiewet de remigratie-uitkering worden vastgesteld op grond van bruto bedragen. Hierdoor kan het al of niet toepassen van de overhevelingstoeslag van invloed zijn op het uiteindelijk uit te keren netto bedrag.

Bij toepassing van de overhevelingstoeslag op de remigratie-uitkering zal rechtsongelijkheid ontstaan tussen remigranten, omdat bij samenloop met een uitkering uit het stelsel van de sociale zekerheid de een meer en de ander minder zal krijgen. Zo zal bij remigranten met een hoge uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet en een aanvullende remigratie-uitkering een lage overhevelingstoeslag worden verleend, terwijl bij remigranten met een lage uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet en een hogere aanvullende remigratie-uitkering een hogere overhevelingstoeslag worden verleend, omdat de toeslag over de hoogte van de remigratie-uitkering wordt berekend. Hierdoor zullen tussen de remigranten verschillende uitkeringsbedragen gaan bestaan, terwijl het netto bedrag zoveel mogelijk gelijk behoort te zijn.

Gelet op het bovenstaande en omdat het systeem van de overhevelingstoeslag per 1 januari 2001 zal worden ingetrokken wordt het Besluit van 11 december 1989, houdende wijziging van uitkeringen waarover geen overhevelingstoeslag wordt toegekend, Stb. 1989, 573 gewijzigd door artikel 1 aan te vullen met een bepaling, dat een uitkering en een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 4, eerste en derde lid, van de wet wordt uitgezonderd van de verplichting hierover een overhevelingstoeslag op het loon toe te kennen. Dit houdt in dat de verplichting tot toekenning van een overhevelingstoeslag niet geldt met betrekking tot het verstrekken van een remigratie-uitkering en het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten ten behoeve van het zelf afsluiten van een verzekeringsovereenkomst tegen ziektekosten in het bestemmingsland.

Artikel 19

De in dit artikel opgenomen wijziging betreft een technische wijziging die verband houdt met de invoering van de Remigratiewet. Dit onderdeel bewerkstelligt dat loonbelasting wordt geheven over uitkeringen ingevolge de Remigratiewet. In deze wet wordt een wettelijke grondslag geboden voor het nieuwe remigratiebeleid op grond waarvan uitkeringen aan remigranten kunnen worden verstrekt. Soortgelijke uitkeringen worden thans reeds verstrekt op grond van de Remigratieregeling 1985 die haar wettelijke grondslag vindt in de Emigratiewet. Deze Emigratiewet wordt bij inwerkingtreding van de Remigratiewet ingetrokken. Dit heeft echter geen gevolgen voor de op grond van de Remigratieregeling 1985 reeds vastgestelde beschikkingen die van kracht blijven.

Door de in dit onderdeel opgenomen toevoeging worden naast uitkeringen ingevolge de Remigratieregeling 1985 ook uitkeringen ingevolge de Remigratiewet onder de heffing van de loonbelasting gebracht.

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Stb. 1996, 66, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 februari 2000, Stb. 103.

XNoot
2

Stb. 1965, 202, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 mei 1999, Stb. 212.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 april 2000, nr. 72.

Naar boven