Besluit van 29 februari 2000 tot vaststelling van
enkele maatregelen ter uitvoering van de wet van 22 december 1999, Stb. 573
(afschaffing omroepbijdrage)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
dr. F. van der Ploeg, van 4 februari 2000, nr. MLB/JZ/2000/4583;
Gelet op artikel IX van de wet van 22 december 1999 (Stb. 573),
tot wijziging van de Mediawet in verband met nieuwe regels omtrent de financiering
van de publieke omroep (afschaffing omroepbijdrage);
De Raad van State gehoord (advies van 17 februari 2000, no. W05.00.0037/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, van 23 februari 2000, nr. MLB/JZ/2000/7.226;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
1. Bij invordering van nog niet betaalde omroepbijdragen, waarvan de verschuldigdheid
is ontstaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 22 december
1999 (Stb. 573), tot wijziging van de Mediawet in verband met nieuwe regels
omtrent de financiering van de publieke omroep (afschaffing omroepbijdrage),
worden bedragen van zes gulden en vijfentwintig cent of minder niet ingevorderd.
2. Bij restitutie van reeds betaalde omroepbijdragen over tijdvakken die
liggen na het tijdstip van inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde
wet, worden bedragen van minder dan één gulden niet gerestitueerd.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1
januari 2000.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 29 februari 2000
Beatrix
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
F. van der Ploeg
Uitgegeven de veertiende maart 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
I. Algemeen
Bij de wet van 22 december 1999 (Stb. 573), tot wijziging van de Mediawet
in verband met nieuwe regels omtrent de financiering van de publieke omroep
(afschaffing omroepbijdrage)(kamerstukken II, 1998/1999, 26 707, nrs.
1–2) is de heffing van de omroepbijdrage met ingang van 1 januari 2000
komen te vervallen. De voor de bekostiging van de publieke omroep benodigde
middelen worden voortaan opgebracht via de heffing van inkomstenbelasting.
Op grond van artikel IX van genoemde wet kunnen bij algemene maatregel van
bestuur regels worden gesteld in gevallen waarin het voorstel van wet niet
voorziet, alsmede omtrent de vaststelling van invorderings- en restitutiedrempels
bij invordering van nog verschuldigde omroepbijdragen, respectievelijk terugbetaling
van omroepbijdrage over perioden die liggen na genoemde datum. Onderhavig
besluit strekt tot vaststelling van drempelbedragen voor invordering en terugbetaling
van omroepbijdragen.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1
De feitelijke afwikkeling van de overgang van heffing van omroepbijdrage
naar belastingheffing betreft onder meer het alsnog invorderen van nog niet
betaalde bedragen aan omroepbijdrage die verschuldigd zijn over de periode
tot aan het vervallen van de heffing van omroepbijdrage. Tevens zal tot terugbetaling
worden overgegaan van reeds betaalde bedragen voor zover die bedragen vooruitbetaald
zijn en betrekking hebben op tijdvakken die liggen na het tijdstip van vervallen
van de heffing van omroepbijdrage. Op grond van het tweede lid van artikel
IX van de hiervoor genoemde wet kan bepaald worden dat bij invordering van
verschuldigde maar nog niet betaalde omroepbijdrage, bedragen van ten hoogste
tien gulden niet worden teruggevorderd en dat bij terugbetaling van reeds
betaalde omroepbijdragen bedragen van ten hoogste één gulden
niet worden gerestitueerd. In artikel 1, eerste lid, van dit besluit wordt
bepaald dat bedragen van minder dan f 6,25 niet worden ingevorderd. Genoemd
bedrag komt overeen met de aanmaningskosten. Uit een oogpunt van efficiency
en voorkoming van extra werk en kosten is het gewenst deze invorderingsdrempel
te hanteren. Door deze invorderingsdrempel wordt voorkomen dat nota's moeten
worden verzonden die enkel bestaan uit aanmaningskosten en dat in voorkomende
gevallen nota's van enkele centen moeten worden verzonden.
Evenzo is het gewenst dat een teruggavedrempel wordt gehanteerd om te
voorkomen dat bedragen van enkele centen moeten worden overgemaakt. Deze drempel
is zo laag mogelijk gehouden. Uitgangspunt is immers dat burgers terugkrijgen
wat hen toekomt, ook als het gaat om kleine bedragen.
Artikel 2
De wet van 22 december 1999 is op 1 januari 2000 in werking getreden.
De inwerkingtreding van dit besluit wordt eveneens op genoemde datum bepaald,
hetgeen terugwerkende kracht impliceert.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
F. van der Ploeg
XHistnoot
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond
van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van
State, omdat het zonder meer instemmend luidt.