Besluit van 6 februari 1999, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (splitsing van rechtspersonen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 23 december 1998, nr. WV98/538 M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op de artikelen 15, eerste lid, aanhef en onderdelen e en h, en 37, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer;

De Raad van State gehoord (advies van 14 januari 1999, nr. W06.99.0005);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 1 februari 1999, nr. WV99/31 M, Directoraat-Generaal voor Fiscale zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer1 wordt als volgt gewijzigd.

A.Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd.

  • A.1. In het vijfde lid, wordt «fusie of interne reorganisatie» vervangen door: fusie, splitsing of interne reorganisatie.

A.2. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Het vierde lid blijft buiten toepassing in geval van vervreemding in het kader van een fusie als bedoeld in artikel 5a, een interne reorganisatie als bedoeld in artikel 5b, dan wel een splitsing als bedoeld in artikel 5c.

B.

Artikel 5a wordt als volgt gewijzigd.

  • B.1. In het vijfde lid, wordt «fusie of interne reorganisatie» vervangen door: fusie, splitsing of interne reorganisatie.

B.2. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Het vierde lid blijft buiten toepassing in geval van vervreemding van de onderneming in het kader van een fusie als bedoeld in dit artikel, een interne reorganisatie als bedoeld in artikel 5b, dan wel een splitsing als bedoeld in artikel 5c.

C.

Na artikel 5b wordt ingevoegd:

Artikel 5c

  • 1. De in artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de wet bedoelde vrijstelling wegens splitsing is van toepassing wanneer sprake is van een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal en aan de splitsing in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen.

  • 2. Ingeval een aandeelhouder dan wel een samenwerkende groep van aandeelhouders ten tijde van de splitsing doorslaggevende zeggenschap in de splitsende vennootschap heeft, deze in een bij de splitsing betrokken lichaam behoudt of verkrijgt doch deze binnen drie jaren na de splitsing kwijtraakt door vervreemding van aandelen, dan wel ingeval van een afsplitsing waarbij de verkrijgende vennootschap aandelen uitreikt aan de splitsende vennootschap, de splitsende vennootschap zijn belang in de verkrijgende vennootschap binnen drie jaren na de splitsing geheel of ten dele vervreemdt, worden in overwegende mate zakelijke overwegingen niet aanwezig geacht, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.

  • 3. Het tweede lid blijft buiten toepassing in geval van vervreemding van de aandelen in het kader van een fusie, splitsing of interne reorganisatie als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de wet, met dien verstande dat de in dat kader verkregen aandelen in de plaats komen van de in het tweede lid bedoelde aandelen.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vennootschap verstaan de naamloze vennootschap, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, de open commanditaire vennootschap, alsmede andere vennootschappen waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld. Onder vennootschap wordt mede verstaan de vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij met een in aandelen verdeeld kapitaal. Tevens wordt daaronder verstaan het lichaam dat naar het recht van een andere Staat is opgericht en dat naar aard en inrichting vergelijkbaar is met een lichaam als bedoeld in dit lid.

D.

In artikel 14, tweede lid, wordt «in het kader van een fusie of interne reorganisatie» vervangen door: in het kader van een fusie, splitsing of interne reorganisatie.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 februari 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 februari 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de achttiende februari 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In de wet van 17 juni 1998, Stb. 350, tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en van enige andere belastingwetten in verband met de fiscale begeleiding van de overgang van vermogen onder algemene titel bij rechtspersonen op de voet van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zijn de fiscale gevolgen geregeld van onder meer de zogenoemde juridische splitsing. In het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna: het Uitvoeringsbesluit) dient nog een nadere uitwerking van die gevolgen plaats te vinden met betrekking tot de overdrachtsbelasting en de kapitaalsbelasting. Dit wijzigingsbesluit strekt daartoe.

Artikel I, onderdelen A en B (overdrachtsbelasting)

In de artikelen 5 en 5a van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat een reeds genoten vrijstelling van overdrachtsbelasting in geval van omzetting van een onderneming en ingeval van een fusie niet geldt wanneer binnen drie jaren na de omzetting of fusie bij die omzetting of fusie verkregen aandelen zijn vervreemd. Deze beperking is niet van toepassing indien de aandelen zijn vervreemd ten gevolge van een fusie of interne reorganisatie als bedoeld in artikel 37 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (de Wet). Deze onderdelen breiden de beperking van het vervreemdingsverbod uit tot splitsingssituaties.

Artikel I, onderdeel C (overdrachtsbelasting)

In genoemde wijzigingswet wordt artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de Wet in die zin gewijzigd dat onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, bij splitsing een vrijstelling van overdrachtsbelasting van toepassing is. Dit besluit strekt ertoe, in lijn met de wettelijke systematiek van de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij fusie en interne reorganisatie, de voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij splitsing in het Uitvoeringsbesluit op te nemen. Ik acht het gewenst om de voorwaarden voor de vrijstelling van overdrachtsbelasting aan te laten sluiten bij die voor de begeleiding van splitsing in de vennootschapsbelasting. Het eerste lid van artikel 5c van het Uitvoeringsbesluit bepaalt derhalve, conform de regeling in de vennootschapsbelasting, dat een vrijstelling van de heffing van overdrachtsbelasting geldt bij de overdracht van onroerende zaken ingeval van een splitsing ingevolge artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indien aan die splitsing in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen.

Ingevolge het tweede lid van artikel 5c worden deze «in overwegende mate zakelijke overwegingen», tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, in ieder geval niet aanwezig geacht ingeval een aandeelhouder dan wel een samenwerkende groep van aandeelhouders ten tijde van de splitsing doorslaggevende zeggenschap in het splitsende lichaam heeft, deze in een bij de splitsing betrokken lichaam behoudt of verkrijgt doch deze binnen drie jaren na de splitsing kwijtraakt, dan wel in geval van een afsplitsing waarbij het verkrijgende lichaam aandelen uitreikt aan het splitsende lichaam, het splitsende lichaam zijn belang in het verkrijgende lichaam binnen drie jaren na de splitsing geheel of ten dele vervreemdt. Of bepaalde overwegingen om tot splitsing over te gaan al dan niet als zakelijk moeten worden beschouwd voor de overdrachtsbelasting, zal mede afhangen van hetgeen voor de vennootschapsbelasting al dan niet als zakelijk wordt aangemerkt. Hoewel het geenszins de bedoeling is de overdrachtsbelasting een belemmering te doen zijn bij een splitsing, moet het echter niet zo zijn dat transacties die naar doel en strekking van de Wet belast zouden moeten zijn met overdrachtsbelasting, via de rechtsfiguur van splitsing buiten de heffing blijven.

Het derde lid heft de sanctie van het tweede lid op indien de aandelen worden vervreemd in het kader van een voor de kapitaalsbelasting gefacilieerde fusie, splitsing of interne reorganisatie, waarbij voor de overdrachtsbelasting de alsdan verkregen aandelen in de plaats treden van de oorspronkelijk verkregen aandelen. Deze bepaling is in zoverre vergelijkbaar met die, bedoeld in de onderdelen A en B.

In het vierde lid is bepaald dat de splitsingsregeling van toepassing is voor vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen met een in aandelen verdeeld kapitaal, alsmede voor naar buitenlands recht opgerichte lichamen die naar aard en inrichting vergelijkbaar zijn met de in dit artikel genoemde Nederlandse lichamen.

Artikel I, onderdeel D (kapitaalsbelasting)

Artikel 14, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit stelt een sanctie op het afstoten van aandelen binnen vijf jaar nadat zij in het kader van een aandelenruil zijn verworven. Die sanctie houdt in dat de ten gevolge van de aandelenruil niet geheven belasting alsnog verschuldigd wordt. Het tweede lid van artikel 14 maakt hierop een uitzondering voor de fusie en de interne reorganisatie; voor die situaties is de sanctie derhalve niet van toepassing. De onderhavige wijziging voorziet in een uitbreiding van het tweede lid met de juridische splitsing. Hierdoor wordt artikel 14 in overeenstemming gebracht met het bij eerder genoemde wijzigingswet gewijzigde artikel 37 van de Wet waarin voor de kapitaalsbelasting is voorzien in een fiscale begeleiding van de juridische splitsing.

ARTIKEL II

Voor zover de artikelen uit eerder genoemde wijzigingswet betrekking hebben op een juridische splitsing, werken zij terug tot en met 1 februari 1998. In verband hiermee voorziet dit wijzigingsbesluit in terugwerkende kracht tot dezelfde datum.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1971, 393, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 februari 1996, Stb. 144.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Naar boven