Besluit van 23 december 1999 tot vaststelling van de overhevelingstoeslag 2000 en de overhevelingstoeslag 2001

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 december 1999, directie Algemeen- en Sociaal-Economische Aangelegenheden, nr. ASEA/LIV/99/77536;

Gelet op artikelen 2, tweede lid, en 9, tweede lid, van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen;

De Raad van State gehoord (advies van 16 december 1999, no. W12.99.0613/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 december 1999, directie Algemeen- en Sociaal- Economische Aangelegenheden, nr. ASEA/LIV/99/77549;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. De overhevelingstoeslag over het jaar 2000 is gelijk aan 2,15% van het loon van de werknemer, met een maximum van f 1830,–.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is de overhevelingstoeslag over het jaar 2000 gelijk aan 5,45% van de uitkering, met een maximum van f 4640,–, indien het betreft:

    a. een uitkering ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding, als bedoeld in artikel 11, vierde lid onder a, van de Wet op de loonbelasting, gedaan door een lichaam of persoon als bedoeld in artikel 11b van die wet, door het Rijk of door een lager publiekrechtelijk lichaam, indien deze reeds voor 1 januari 1999 werd verstrekt, of

    b. een uitkering ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Wet op de loonbelasting, welke ten laste komt van het Rijk of de Stichting Pensioenfonds ABP, behoudens voor zover krachtens artikel 30 van de Wet Financiële voorzieningen Privatisering ABP over die uitkering een inhouding inzake arbeidsongeschiktheid plaats heeft gevonden, indien deze reeds voor 1 januari 1999 werd verstrekt, of

    c. een door een werkgever verstrekte aanvulling op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien die aanvulling reeds voor 1 januari 1999 werd verstrekt, en daarover geen premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is geheven.

Artikel 2

  • 1. De overhevelingstoeslag per 1 januari 2001 is gelijk aan 2,05% van het loon van de werknemer, met een maximum van f 1745,–.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is de overhevelingstoeslag per 1 januari 2001 gelijk aan 5,35% van de uitkering, met een maximum van f 4555,–, indien het betreft:

    a. een uitkering ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding, als bedoeld in artikel 11, vierde lid onder a, van de Wet op de loonbelasting, gedaan door een lichaam of persoon als bedoeld in artikel 11b van die wet, door het Rijk of door een lager publiekrechtelijk lichaam, indien deze reeds voor 1 januari 1999 werd verstrekt, of

    b. een uitkering ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Wet op de loonbelasting, welke ten laste komt van het Rijk of de Stichting Pensioenfonds ABP, behoudens voor zover krachtens artikel 30 van de Wet Financiële voorzieningen Privatisering ABP over die uitkering een inhouding inzake arbeidsongeschiktheid plaats heeft gevonden, indien deze reeds voor 1 januari 1999 werd verstrekt, of

    c. een door een werkgever verstrekte aanvulling op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien die aanvulling reeds voor 1 januari 1999 werd verstrekt, en daarover geen premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is geheven.

Artikel 3

De Wet overhevelingstoeslag opslagpremies en de Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies vervallen met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 december 1999

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

K. G. de Vries

Uitgegeven de dertigste december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

In artikel 2, tweede lid, van de Wet Brutering Overhevelingstoeslag Lonen (WBOL) is bepaald dat het voor de overhevelingstoeslag (OT) geldende percentage en maximum bedrag jaarlijks per 1 januari worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur (amvb).

OT 2000

Uitgangspunt voor de vaststelling per 1 januari 2000 zijn het percentage en maximum bedrag zoals deze voor 1999 zijn bepaald (zie tabel 1). Mutaties in het percentage kunnen op twee manieren totstandkomen. Naast de reguliere aanpassing op basis van de mutatie van de lasten in de AWBZ zijn ook beleidsmatige aanpassingen mogelijk, gekoppeld aan lastenverlichting en/of stelselherzieningen. Voor 2000 geldt dat aanpassing alleen vanwege de eerstgenoemde reden plaats vindt.

Tabel 1 Overzicht hoogte percentage, maximum grondslag en maximumbedrag

 1997199819992000
percentage9,91,72,22,15
maximum grondslag78 70080 60083 20085 150
maximumbedrag7 7911 3701 8301 830

De endogene mutatie van de OT is het gevolg van veranderingen in het voor de OT relevante deel van de AWBZ-premie. De hoogte van deze endogene OT-mutatie ten opzichte van het niveau 1999 bedraagt per saldo – 0,05 procent. De koppeling tussen de hoogte van de OT en de hoogte van de AWBZ-premie maakt dat de endogene aanpassing gemiddeld genomen inkomensneutraal voor gezinnen is en, zoals in de vòòr-Oortse situatie, voor rekening van werkgevers komt.

Voor de indexatie van de maximum grondslag wordt gebruik gemaakt van de index voor de regelingslonen van het CBS. Uit het nieuwe percentage en de nieuwe maximum grondslag volgt na vermenigvuldiging het nieuwe maximumbedrag. Het hogere OT-percentage wordt berekend door een opslag van 3,3%-punt op te tellen bij het algemene percentage van 2,15.

OT per 1 januari 2001

Per brief van 12 mei 1999 heeft de minister van SZW het voornemen aangekondigd, naar aanleiding van het unanieme voorstel daartoe van werkgevers en werknemers in de Stichting van de Arbeid, de OT per 1 januari 2001 te bruteren.

Uitgangspunt voor de berekening van het bruteringspercentage is het OT-percentage per 1 januari 2001. Voor het berekenen hiervan dient op het OT-percentage over 2000 in mindering te worden gebracht de voor werkgevers overeengekomen compensatie in het kader van de introductie van een geclausuleerd recht op betaald kortdurend zorgverlof van maximaal 10 dagen per jaar. Deze correctie bedraagt – 0,06%. Na afronding is het OT-percentage per 1 januari 2001 dat ten grondslag ligt aan de brutering 2,05.

Brutering

De WBOL vormt het wettelijk kader waarbinnen de brutering moet plaatsvinden. De bruteringsoperatie, zoals in de memorie van toelichting beschreven, omvat het volgende:

– het eindigen van de verplichting om OT te betalen per 1 januari 2001;

– één algemeen wettelijk bruteringspercentage, dat wordt afgeleid van het laatst geldende OT-percentage;

– werkgevers en werknemers kunnen hiervan afwijken bij schriftelijke (collectieve of individuele) overeenkomst;

– om inkomensneutraliteit te waarborgen is op het wettelijk minimumloon (WML) en de daarvan afgeleide uitkeringen een apart bruteringspercentage van toepassing;

– via een paraplubepaling worden de gevolgen van de brutering voor pensioenaanspraken gedurende een periode van 4 jaar geneutraliseerd (debrutering), tenzij werkgevers en werknemers schriftelijk anders overeenkomen.

Er is één algemeen wettelijk bruteringspercentage, dat op macroniveau inkomens- en loonkostenneutraal uitwerkt. Dit algemene bruteringspercentage zal 1,90 bedragen. Het pensioengevend loon wordt hiermee gedurende 4 jaar gedebruteerd, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen. Voor specifieke categorieën kunnen als gevolg van de brutering geringe positieve of negatieve inkomens- en loonkosteneffecten ontstaan. De inkomens- en loonkosteneffecten zullen, zoals aangekondigd in de memorie van toelichting bij de WBOL, nader worden bezien in het licht van het verwachte inkomensbeeld bij de begrotingsvoorbereiding voor het jaar 2001.

Het bruteringspercentage is berekend als het quotiënt van de totale som van OT-bedragen en de totale loonsom waarop betaling van de OT aan de werknemers betrekking heeft. Inkomens boven de maximum grondslag zullen worden gebruteerd met het maximum bedrag per 1 januari 2001, zijnde f 1745,–. Het bruteringspercentage wordt gelijktijdig met dit besluit vastgesteld in een aparte ministeriële regeling, gebaseerd op artikel 3, tweede lid, van de WBOL. Het specifieke bruteringspercentage voor het WML wordt eind 2000 vastgesteld, tegelijkertijd met de bepaling van het WML per 1 januari 2001.

Voor degenen op wie het verhoogde OT-percentage van toepassing is, zal het wettelijk bruteringspercentage 5,6 met een maximum bedrag van f 4555,– bedragen. Het bruteringspercentage dat nodig is om voor deze groepen inkomens- en loonkostenneutraliteit te bewerkstelligen, is, in tegenstelling tot het algemene bruteringspercentage, hoger dan het voor deze categorie geldende OT-percentage. Als gevolg van het niet verschuldigd zijn van premies werknemersverzekeringen geldt als bijzondere omstandigheid voor deze groep dat de grondslag voor de OT hoger is dan het brutoloon, waar in het algemeen juist van het omgekeerde sprake is. Hierdoor is voor het compenseren van eenzelfde OT-percentage een hoger bruteringspercentage nodig. Dit hogere percentage doet geen afbreuk aan het uitgangspunt van loonkostenneutraliteit.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

K. G. de Vries


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 januari 2000, nr. 7.

Naar boven