Wet van 22 december 1999 tot wijziging van de Ziektewet en enkele andere wetten in verband met het uitsluiten van het recht op een socialeverzekeringsuitkering bij vrijheidsontneming en het openstellen van socialezekerheidsregelingen in die gevallen waarin de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt (Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is personen die rechtens hun vrijheid is ontnomen uit te sluiten van het recht op een uitkering op grond van een aantal socialezekerheidswetten, aangezien zij reeds door de Staat worden voorzien in de kosten van levensonderhoud, en de mogelijkheid te openen het recht op een uitkering op grond van een aantal socialezekerheidswetten toe te kennen aan personen die rechtens hun vrijheid is ontnomen in die gevallen waarin zij hun hoofdverblijf niet hebben binnen een justitiële inrichting;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. WIJZIGING VAN VERSCHILLENDE WETTEN

ARTIKEL I. ZIEKTEWET

De Ziektewet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt de punt aan het einde van onderdeel h vervangen door een puntkomma en worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

i. rechtens zijn vrijheid is ontnomen: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de gevallen, bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

j. justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting voor justitiële jeugdbescherming zijnde een landelijke voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

B

Voor Hoofdstuk 1 van de Tweede Afdeling wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19b
  • 1. Geen recht op ziekengeld heeft de verzekerde gedurende de periode dat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd. Indien de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid is gelegen in een periode dat de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, ontstaat geen recht op ziekengeld.

  • 2. Indien het recht op ziekengeld op grond van het eerste lid is geëindigd dan wel niet is ontstaan wordt betrokkene vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld weer als verzekerde aangemerkt, indien hij op die dag aan de overige voorwaarden, bedoeld in artikel 19, voldoet. Deze verzekerde heeft aanspraak op heropening dan wel toekenning van het recht op ziekengeld voor de resterende periode, bedoeld in artikel 29, vijfde lid, artikel 29a, eerste lid, dan wel artikel 29a, zevende lid, met inachtneming van de bepalingen van deze wet. Artikel 44, eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing en het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt.

C

Artikel 42 vervalt.

ARTIKEL II. WET OP DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING

De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt de punt aan het einde van onderdeel j vervangen door een puntkomma en worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

k. rechtens zijn vrijheid is ontnomen: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de gevallen, bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

l. justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting voor justitiële jeugdbescherming zijnde een landelijke voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

B

In artikel 19, zesde lid, wordt voor «29, 30, 31, 42, 44 en 45 van de Ziektewet» ingevoegd: 19b,.

C

Na artikel 19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19a
  • 1. De verzekerde, bedoeld in artikel 19, heeft geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan, is gelegen in een periode dat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

  • 2. De persoon, die op grond van het eerste lid geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft alsmede de persoon die op grond van artikel 19b van de Ziektewet geen recht heeft op ziekengeld, wordt vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 18, tweede tot en met vierde lid, en 30, eerste lid, onderdeel a, zijn niet van toepassing.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4. De persoon, bedoeld in het tweede lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na die dag, wordt vanaf de dag dat hij in vrijheid is gesteld weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 30, eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing en het tweede en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt.

D

Aan artikel 43 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken, indien degene die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd.

  • 6. Voor de toepassing van het vijfde lid worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

E

Aan artikel 43a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Artikel 19a en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing.

F

Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste, tweede, derde en vierde lid, wordt de zinsnede «artikel 43» telkens vervangen door: artikel 43, eerste lid,.

2. In het zesde lid wordt de zinsnede «19, vierde lid,» vervangen door: 19, vierde lid, 19a en de daarop berustende bepalingen,.

G

Voor artikel 48 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 47b
  • 1. De persoon, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 43, vijfde lid, is ingetrokken, heeft vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld met inachtneming van de bepalingen van deze wet aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is.

  • 2. Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de persoon, bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.

  • 3. De artikelen 19, vierde lid, 35, en 47, zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in dit artikel.

  • 4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt.

ARTIKEL III. WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING ZELFSTANDIGEN

De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt de punt aan het einde van onderdeel m vervangen door een puntkomma en worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

n. rechtens zijn vrijheid is ontnomen: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de gevallen, bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

o. justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting voor justitiële jeugdbescherming zijnde een landelijke voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

B

Artikel 3, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c, wordt vervangen door:

c. die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel die door de toepassing van artikel 7b, eerste lid, geen recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering doch met toepassing van artikel 7b, tweede of vierde lid, in aanmerking komt voor toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering;.

2. Onderdeel d, wordt vervangen door:

d. wiens recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering is geëindigd op grond van artikel 19, eerste lid, onderdeel b, of vierde lid, doch met toepassing van artikel 20, 21 of 21b in aanmerking komt voor toekenning of heropening van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering;.

3. Onderdeel f, wordt vervangen door:

f. die recht heeft op een uitkering in verband met bevalling op grond van deze wet dan wel die door de toepassing artikel 22, zesde lid, geen recht heeft op uitkering in verband met bevalling doch met toepassing van dat artikel, door overeenkomstige toepassing van artikel 7b, tweede of vierde lid, of 21b, in aanmerking komt voor toekenning of heropening van die uitkering;.

C

Voor artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7b. Geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering tijdens vrijheidsontneming
  • 1. De verzekerde, bedoeld in artikel 7, heeft geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan, is gelegen in een periode dat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

  • 2. De verzekerde, die op grond van het eerste lid geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft, heeft vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is. Artikel 7, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4. De verzekerde, bedoeld in het tweede lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na die dag, heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 7, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing en het tweede en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt.

D

Aan artikel 19 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt, indien de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd.

  • 5. Voor de toepassing van het vierde lid worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

E

Aan artikel 20 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Artikel 7b en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing.

F

Aan artikel 21 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Artikel 7b en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing.

G

Aan het einde van Hoofdstuk 3, Afdeling 1, § 1, wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21b. Heropening van de uitkering na afloop vrijheidsontneming
  • 1. De verzekerde, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met artikel 19, vierde lid, is geëindigd, heeft vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld met inachtneming van de bepalingen van deze wet aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is. Artikel 7, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.

  • 3. De artikelen 7, zevende lid, 36 en 37, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in dit artikel.

  • 4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt.

H

Aan artikel 22 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De artikelen 7b, 19, vierde en vijfde lid, en 21b, zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het recht op uitkering in verband met bevalling.

ARTIKEL IV. WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVOORZIENING JONGGEHANDICAPTEN

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten4 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt de punt aan het einde van onderdeel h vervangen door een puntkomma en worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

i. rechtens zijn vrijheid is ontnomen: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de gevallen, bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

j. justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting voor justitiële jeugdbescherming zijnde een landelijke voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

B

Voor artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6b. Geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering tijdens vrijheidsontneming
  • 1. De jonggehandicapte, bedoeld in artikel 6, heeft geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan, is gelegen in een periode dat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

  • 2. De jonggehandicapte, die op grond van het eerste lid geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft, heeft vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is. Artikel 6, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4. Met inachtneming van de bepalingen van deze wet heeft eveneens recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering de jonggehandicapte, bedoeld in het tweede lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na die dag. Artikel 6, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing en het tweede lid en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt.

C

Aan artikel 17 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt, indien de jonggehandicapte rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd.

  • 6. Voor de toepassing van het vierde lid worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

D

Aan artikel 19 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Artikel 6b en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing.

E

Aan artikel 20 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Artikel 6b en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing.

F

Na artikel 20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20a. Heropening van de uitkering na afloop vrijheidsontneming
  • 1. De jonggehandicapte, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met artikel 17, vijfde lid, is geëindigd, heeft vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is. Artikel 6, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.

  • 3. De artikelen 6, vijfde lid, 29 en 30, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in dit artikel.

  • 4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt.

ARTIKEL V. WERKLOOSHEIDSWET

Aan artikel 19 van de Werkloosheidswet5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Het eerste lid, onderdeel h, is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting voor justitiële jeugdbescherming zijnde een landelijke voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

ARTIKEL VI. TOESLAGENWET

Aan artikel 2 van de Toeslagenwet6 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Zolang een gehuwde of ongehuwde geen recht heeft op een loondervingsuitkering omdat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen, heeft hij geen recht op toeslag.

ARTIKEL VII. ALGEMENE NABESTAANDENWET

De Algemene nabestaandenwet7 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt de punt aan het einde van onderdeel l vervangen door een puntkomma en worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

m. rechtens zijn vrijheid is ontnomen: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de gevallen, bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

n. justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting voor justitiële jeugdbescherming zijnde een landelijke voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

B

Voor Hoofdstuk 3, Afdeling II, wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 10. Geen recht op nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering en wezenuitkering tijdens vrijheidsontneming
Artikel 32c
  • 1. Geen recht op nabestaandenuitkering ontstaat voor de nabestaande indien hem op de dag van het overlijden van de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Geen recht op halfwezenuitkering ontstaat voor de nabestaande indien hem of de halfwees op de dag van het overlijden van de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Geen recht op wezenuitkering ontstaat voor het kind indien het op de dag van het overlijden van de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

  • 2. Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, ontstaat, onverminderd artikel 15, 23 of 27, recht op nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering of wezenuitkering vanaf de dag dat:

    a. de nabestaande in vrijheid wordt gesteld en hij voldoet aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 14, eerste lid, of de voorwaarden bedoeld in artikel 66a, tweede lid, en onverminderd artikel 14, derde lid;

    b. de nabestaande en de halfwees in vrijheid worden gesteld en de nabestaande voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 22, eerste en tweede lid;

    c. het kind in vrijheid wordt gesteld en het voldoet aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 26, eerste en tweede lid.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing en het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt.

Artikel 32d
  • 1. Het recht op nabestaandenuitkering eindigt, indien de nabestaande rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd. Het recht op halfwezenuitkering eindigt, indien de nabestaande of de halfwees rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd. Het recht op wezenuitkering eindigt, indien het kind rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd.

  • 2. Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, herleeft, onverminderd artikel 15, 23 of 27, het recht op nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering of wezenuitkering op de dag dat:

    a. de nabestaande in vrijheid wordt gesteld en hij voldoet aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 14, eerste lid, of de voorwaarden bedoeld in artikel 66a, tweede lid, en onverminderd artikel 14, derde lid;

    b. de nabestaande en de halfwees in vrijheid worden gesteld en de nabestaande voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 22, eerste en tweede lid;

    c. het kind in vrijheid wordt gesteld en het voldoet aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 26, eerste en tweede lid.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4. Artikel 32c, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VIII. ALGEMENE BIJSTANDSWET

Aan artikel 9 van de Algemene bijstandswet8 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting voor justitiële jeugdbescherming zijnde een landelijke voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

ARTIKEL IX. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

Aan artikel 6 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers9 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting voor justitiële jeugdbescherming zijnde een landelijke voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

ARTIKEL X. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

Aan artikel 6 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen10 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Het derde lid, onderdeel d, is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting voor justitiële jeugdbescherming zijnde een landelijke voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

ARTIKEL XI. WET INKOMENSVOORZIENING KUNSTENAARS

Aan artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars11 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting voor justitiële jeugdbescherming zijnde een landelijke voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

ARTIKEL XII. ORGANISATIEWET SOCIALE VERZEKERINGEN 1997

Artikel 95 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 199712 wordt als volgt gewijzigd: 1°. Voor de tekst wordt de aanduiding 1. geplaatst.

2°. Onderdeel e wordt vervangen door:

e. Onze Minister van Justitie voorzover het betreft de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen;.

3°. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Onze Minister van Justitie verstrekt ten aanzien van de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, onverwijld en kosteloos de beschikbare informatie en alle overige opgaven en inlichtingen, die van invloed kunnen zijn op het recht op een uitkering, aan de Sociale Verzekeringsbank en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, waarbij hij gebruik kan maken van het sociaal-fiscaal nummer.

ARTIKEL XIII. WIJZIGING ARTIKEL III, ONDERDEEL B

Indien artikel III, onderdeel A, van het bij koninklijke boodschap van 25 november 1997 ingediende voorstel van wet (Wet beperking export uitkeringen; kamerstukken 25 757)13 voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in werking is getreden, wordt artikel III, onderdeel B, van deze wet vervangen door:

B

Artikel 3, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c, wordt vervangen door:

c. die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel die door de toepassing van artikel 7a, eerste lid, of 7b, eerste lid, geen recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering doch met toepassing van artikel 7a, tweede of derde lid, of 7b, tweede of vierde lid, in aanmerking komt voor toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering;.

2. Onderdeel d, wordt vervangen door:

d. wiens recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering is geëindigd op grond van artikel 19, eerste lid, onderdeel b, of vierde lid, of 19a doch met toepassing van artikel 20, 21, 21a of 21b in aanmerking komt voor toekenning of heropening van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering;.

3. Onderdeel f, wordt vervangen door:

f. die recht heeft op een uitkering in verband met bevalling op grond van deze wet dan wel die door de toepassing van artikel 22, zesde lid, of 22a geen recht heeft op uitkering in verband met bevalling doch met toepassing van dat artikel, door overeenkomstige toepassing van artikel 7a, tweede of derde lid, 7b, tweede of vierde lid, 21a of 21b, in aanmerking komt voor toekenning of heropening van die uitkering;.

HOOFDSTUK 2. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL XIV. OVERGANGSBEPALING INZAKE ARTIKEL 42, TWEEDE LID, VAN DE ZIEKTEWET

Ten aanzien van een persoon wiens vrijheid op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van artikel I van deze wet reeds rechtens was ontnomen, wordt voor de toepassing van het in artikel I, onderdeel B, opgenomen artikel 19b, eerste en vierde lid, van de Ziektewet, als eerste dag waarop de vrijheidsontneming plaatsvindt aangemerkt de dag van inwerkingtreding van artikel I van deze wet en blijft het Landelijk instituut sociale verzekeringen tot de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd, bevoegd het ziekengeld, geheel of gedeeltelijk uit te keren aan de personen, wier kostwinner hij is, overeenkomstig artikel 42, tweede lid, van de Ziektewet, zoals dit artikellid luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I van deze wet.

ARTIKEL XV. OVERGANGSBEPALING OVERIGE WETTEN

Ten aanzien van een persoon wiens vrijheid op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de artikelen in deze wet reeds rechtens was ontnomen, wordt voor de toepassing van het in artikel II, onderdeel D, opgenomen artikel 43, vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de in artikel III, onderdelen D en F, opgenomen artikelen 19, vierde lid, en 22, zesde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, het in artikel IV, onderdeel C, opgenomen artikel 17, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, het in artikel VI opgenomen artikel 2, vijfde lid, van de Toeslagenwet respectievelijk het in artikel VII, onderdeel B, opgenomen artikel 32d, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, als eerste dag waarop de vrijheidsontneming plaatsvindt, aangemerkt de dag van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, III, onderdelen D en F, IV, onderdeel C, VI respectievelijk VII, onderdeel B, van deze wet.

ARTIKEL XVI. EENMALIGE INFORMATIEVERSTREKKING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE

Onze Minister van Justitie verstrekt onverwijld na het tijdstip van inwerkingtreding van respectievelijk de artikelen I, II, III, IV, VI of VII ten aanzien van de persoon wiens vrijheid op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van het desbetreffende artikel reeds rechtens was ontnomen en op de dag van die inwerkingtreding nog steeds is ontnomen, kosteloos de beschikbare informatie en alle overige opgaven en inlichtingen die van invloed kunnen zijn op respectievelijk:

a. het recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet;

b. het recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

c. het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel het recht op een uitkering in verband met bevalling op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

d. het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

e. het recht op toeslag op grond van de Toeslagenwet; of

f. het recht op nabestaandenuitkering, het recht op halfwezenuitkering dan wel het recht op wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, aan de Sociale Verzekeringsbank en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, waarbij hij gebruik kan maken van het sociaal-fiscaal nummer.

ARTIKEL XVII. INTREKKING

De Wet sociale verzekering gedetineerden wordt ingetrokken.

ARTIKEL XVIII. INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XIX. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 22 december 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

K. G. de Vries

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de dertigste december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1999, 22, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 1999, Stb. 594.

XNoot
2

Stb. 1999, 23, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 1999, Stb. 594.

XNoot
3

Stb. 1999, 24, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 1999, Stb. 594.

XNoot
4

Stb. 1999, 25, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1999, Stb. 564.

XNoot
5

Stb. 1999, 21, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1999, Stb. 564.

XNoot
6

Stb. 1987, 91, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1999, Stb. 564.

XNoot
7

Stb. 1995, 690, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1999, Stb. 564.

XNoot
8

Stb. 1990, 199, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1999, Stb. 564.

XNoot
9

Stb. 1995, 205, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1999, Stb. 564.

XNoot
10

Stb. 1995, 206, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1999, Stb. 564.

XNoot
11

Stb. 1998, 59, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1999, Stb. 564.

XNoot
12

Stb. 1997, 95, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 december 1999, Stb. 564.

XNoot
13

Stb. 1999, 250.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1997/1998, 1998/1999, 26 063.

Handelingen II 1998/1999, blz. 3971–3991; 4055–4076; 4079–4084; 4296–4298; 4307–4309.

Kamerstukken I 1998/1999, 26 063 (236, 236a); 1999/2000, 26 063 (42, 42a, 42b, 42c).

Handelingen I 1999/2000, zie vergadering d.d. 21 december 1999.

Naar boven