Besluit van 23 december 1999 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 10 november 1999, nr. WV 1999/2123 M, directoraat-generaal voor Fiscale Zaken, directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op de artikelen 11h, tweede lid, 11i, vijfde lid, 11j, derde lid, 12, tweede lid, 18, vierde lid, 18b, derde lid, en 28a, derde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag;

De Raad van State gehoord (advies van 10 december 1999, nr. W06.99.0564/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 21 december 1999, nr. WV 1999/2239U, directoraat-generaal voor Fiscale Zaken, directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag1 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1, eerste lid, wordt vervangen door:

  • 1. Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 6, derde lid, 10a, vijfde lid, 11h, tweede lid, 11i, vijfde lid, 11j, derde lid, 12, tweede lid, 18, vierde lid, 18a, tweede lid, 18b, derde lid, 27, achtste lid, 28, zevende lid, 28a, derde lid, 30, tweede lid, 36j, tweede en zesde lid, 36k, tweede lid, 36l, negende lid, 36m, tweede lid, 36o, vierde lid, 36r, derde lid, en 38, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.

B. Na hoofdstuk II wordt een nieuw hoofdstuk IIa ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IIA. BELASTING OP LEIDINGWATER

Artikel 4a

De in artikel 11h van de wet bedoelde vrijstelling wordt slechts verleend indien de belastingplichtige in zijn administratie aantekening houdt van de in dat artikel bedoelde buitengewone omstandigheden die zich hebben voorgedaan.

Artikel 4b

Voor de toepassing van artikel 11i, eerste lid, van de wet wordt ter zake van de vorderingen waarvoor tevens een verzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is gedaan, teruggaaf verleend voor zover ter zake van die vorderingen teruggaaf van omzetbelasting wordt verleend.

Artikel 4c

  • 1. Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 11j, eerste lid, van de wet kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en dient uiterlijk te worden gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode van 12 maanden.

  • 2. Teruggaaf wordt alleen verleend indien de eindfacturen worden overgelegd.

C. Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Voor de toepassing van artikel 12, tweede lid, van de wet, wordt de toepassing van stoffen, preparaten of andere producten binnen een inrichting waar afvalstoffen worden gestort, geacht hetzij verband te houden met de bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uit te maken van het bedrijfsproces dat leidt tot bewerking, verwerking of definitieve verwijdering van afvalstoffen, indien de stoffen, preparaten of andere producten in de inrichting dienen voor dan wel bestaan uit:

a. materiaal voor het realiseren en onderhouden van een afrastering;

b. materiaal voor het realiseren van de onderafdichtingsconstructie zoals verlangd in het Stortbesluit bodembescherming;

c. materiaal voor het realiseren van de bovenafdichtingsconstructie zoals verlangd in het Stortbesluit bodembescherming;

d. (riool)buizen voor de opvang en afvoer van percolaat en neerslag en materiaal voor installaties voor de behandeling van percolaat en neerslag;

e. verzamelleidingen voor de opvang en afvoer van stortgas in de egalisatie- of steunlaag en materiaal voor installaties voor de behandeling van stortgas;

f. het realiseren en in werking houden van nutsvoorzieningen;

g. het realiseren en in werking houden van installaties voor het be- of verwerken van afvalstoffen;

h. het operationeel houden van kantoren, van de controle- en registratieposten, van een laboratorium, van werkplaatsen, van het aanwezige rollende materieel en van de wasplaats;

i. materiaal voor het realiseren en in stand houden van bouwwerken;

j. materiaal voor het realiseren en in stand houden van een terreinverharding buiten het deel van de stortplaats, al dan niet in compartimenten onderverdeeld, waar tussen een onderafdichtings- en een bovenafdichtingsconstructie, als verlangd in het Stortbesluit bodembescherming, afvalstoffen worden gestort (stortlichaam);

k. ongediertebestrijding.

D. Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De teruggaaf van de belasting, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, onderscheidenlijk 18b, eerste lid, van de wet, wordt uitsluitend verleend aan degene die beschikt over een door de inspecteur afgegeven vergunning, waarin nadere voorwaarden kunnen worden gesteld ter vaststelling van de betrokken hoeveelheid ontinktingsresidu onderscheidenlijk de betrokken hoeveelheid stoffen, preparaten of andere producten ter zake waarvan teruggaaf wordt gevraagd.

E. Na artikel 7 wordt ingevoegd:

Artikel 7a

  • 1. Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 28a, eerste lid, van de wet, kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en dient uiterlijk te worden gedaan binnen dertien weken na het einde van het kalenderjaar.

  • 2. Teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfacturen worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

F. Aan artikel 8c wordt na het zesde lid toegevoegd:

  • 7. Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36l, vijfde lid, van de wet, kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en dient uiterlijk te worden gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode van 12 maanden.

  • 8. De in het zevende lid bedoelde teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfacturen worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

  • 9. Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36l, zevende lid, van de wet, wordt uiterlijk gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode van 12 maanden.

  • 10. De in het negende lid bedoelde teruggaaf wordt alleen verleend indien de eindfactuur wordt overgelegd.

G. Aan artikel 8f wordt na het tweede lid toegevoegd:

  • 3. Artikel 8e is van overeenkomstige toepassing op warmte, bedoeld in artikel 36o, vierde lid, van de wet.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 december 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de dertigste december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

De in dit besluit opgenomen wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag houden verband met de Wet van 22 december 1999 houdende wijzigingen van enkele belastingwetten c.a. (belastingplan 2000) (Stb. 579). Bij het belastingplan wordt een nieuwe belasting op milieugrondslag ingevoerd, namelijk de belasting op leidingwater, wordt de belastinggrondslag in de afvalstoffenbelasting aangepast en wordt voorzien in een teruggaafregeling in de brandstoffenbelasting en de regulerende energiebelasting indien aardgas – en voor de regulerende energiebelasting aardgas dan wel elektriciteit – van verschillende leveranciers is betrokken.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A (artikel 1)

De in het eerste lid van dit artikel opgenomen delegatiebepalingen zijn in overeenstemming gebracht met de tekst van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals deze luidt na de wijzigingen bij de Wet van 22 december 1999 houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (belastingplan 2000).

Artikel I, onderdeel B (hoofdstuk IIa)

Er is een nieuw hoofdstuk ingevoegd, waarin de bepalingen met betrekking tot de nieuwe belasting op leidingwater zijn opgenomen.

In artikel 4a is opgenomen dat de vrijstelling voor levering van leidingwater door middel van noodvoorzieningen slechts van toepassing is indien in de administratie wordt opgenomen wat de buitengewone omstandigheden waren waaronder dit water is geleverd.

In artikel 4b is een soortgelijke bepaling als in artikel 8d voor de regulerende energiebelasting opgenomen. Dit betekent dat, ingeval de afnemer van leidingwater zijn waterrekening niet betaalt, de teruggaaf van de belasting op leidingwater plaatsvindt tegelijk met de terzake verleende teruggaaf van omzetbelasting.

In artikel 4c zijn de voorwaarden opgenomen voor de toepassing van de in artikel 11j, eerste lid, van de wet opgenomen teruggaafregeling voor de situatie waarin een afnemer meer dan één leverancier heeft en zijn totale verbruik meer dan 300 kubieke meter bedraagt. Het eerste lid van artikel 4c bepaalt dat het verzoek om teruggaaf kan worden ingediend na afloop van elke kalendermaand, maar dat het uiterlijk dient te worden gedaan binnen 13 weken na afloop van het kalenderjaar.

Verbruikers die al in de loop van de verbruiksperiode van 12 maanden de bovengrens van 300 kubieke meter leidingwater overschrijden, hoeven dus niet met het verzoek om teruggaaf te wachten tot het einde van de verbruiksperiode. Het tweede lid bevat een bepaling met betrekking tot de bij het verzoek om teruggaaf over te leggen bescheiden.

Artikel I, onderdeel C (artikel 5)

Artikel 5 (nieuw) geeft invulling aan artikel 12, tweede lid, van de wet. Het oude artikel 5 kon vervallen omdat dit voorzag in een bepaling met betrekking tot de bij het belastingplan 2000 vervallen regeling van artikel 13, tweede lid, van de wet inzake het verhoudingsgetal in het kader van de afvalstoffenbelasting.

Met de omschrijving in artikel 5 worden de stoffen, preparaten of andere producten die met de bedrijfsvoering van de inrichting verband houden of deel uitmaken van het bedrijfsproces dat leidt tot bewerking, verwerking of definitieve verwijdering van afvalstoffen, zo goed mogelijk aangegeven. In artikel 12 van de wet is uitdrukkelijk aangegeven dat de toepassing van deze stoffen enz. in het bedrijfsproces tot gevolg heeft dat zij worden aangemerkt als niet-afvalstoffen, zodat daarover geen afvalstoffenbelasting verschuldigd is.

In milieuvergunningen is een groot aantal voorschriften opgenomen betreffende het inrichten en in werking houden van een inrichting. Deze voorschriften zijn enerzijds gebaseerd op regelgeving en anderzijds leggen ze vast wat de aanvrager/exploitant in de vergunningaanvraag heeft beschreven. Bij stortplaatsen dient een aantal noodzakelijke voorzieningen te zijn gerealiseerd alvorens met het daadwerkelijk storten van afvalstoffen in het stortlichaam aangevangen kan worden. Het stortlichaam is dat deel van de stortplaats, al dan niet in compartimenten onderverdeeld, waar – tussen een onderafdichtings- en een bovenafdichtingsconstructie als verlangd in het Stortbesluit bodembescherming – de afvalstoffen daadwerkelijk worden gestort. Het terrein dient gereed te worden gemaakt om afvalstoffen te kunnen ontvangen en te storten. Dit houdt in dat rond de inrichting een afrastering dient te worden aangebracht en te worden onderhouden. Het terreingedeelte waar het stortlichaam wordt gerealiseerd, dient te worden voorzien van een afdichtingsconstructie en van controledrainagebuizen onder deze constructie. De opbouw hiervan is in de aanvraag en/of vergunning exact aangegeven. Buiten het stortlichaam dienen, in ieder geval voor de periode dat de stortplaats operationeel is, voorzieningen te worden aangebracht en onderhouden als een weegbrug, kantoorruimten, een controle- en registratiepost, een laboratorium, een loods voor de stalling en het onderhoud van rollend materieel, een wasplaats voor vrachtwagens en rollend materieel, een verhard terrein met rioolstelsel voor het parkeren van voertuigen en voor het doen van sorteerproeven. In sommige gevallen zal de stortplaats ook een eigen afvalwaterzuiveringsinstallatie hebben en worden binnen het terrein van de inrichting be- en verwerkingsactiviteiten uitgevoerd. De stoffen, preparaten of andere producten die binnen de stortplaats worden gebracht om een in de milieuvergunning voorgeschreven voorziening te realiseren en operationeel te houden zijn in artikel 5 opgenomen en blijven daarmee buiten de afvalstoffenbelasting.

Onderdeel a, materiaal voor het realiseren en onderhouden van een afrastering

Stortplaatsen dienen van de omgeving te worden gescheiden door een natuurlijke of kunstmatige afscheiding. Veelal wordt daartoe een afrastering aangebracht. Ook binnen een stortplaats kunnen in verband met het indelen in compartimenten van het terrein, bijvoorbeeld tussen het stortlichaam en het terrein waarop be- of verwerking van afvalstoffen plaatsvindt, afscheidingsconstructies, zoals hekwerken van metaal of gaas of betonnen keerwanden, worden aangebracht. Deze voorzieningen dienen de bedrijfsvoering en de daarvoor gebruikte materialen zijn, als zij een stortplaats worden binnengebracht voor dit doel, niet als afvalstof aan te merken.

Onderdeel b, materiaal voor het realiseren van de onderafdichtingsconstructie zoals verlangd in het Stortbesluit bodembescherming

Alvorens in het stortlichaam van een stortplaats afvalstoffen te kunnen storten dient een afdichtingsconstructie te zijn gerealiseerd. De onderafdichtingsconstructie is voorgeschreven op basis van het Stortbesluit bodembescherming. Deze constructie wordt voornamelijk gerealiseerd met primaire bouwstoffen en met producten. De onderafdichtingsconstructie omvat een zand-bentonietlaag met folie of een daaraan ten minste gelijkwaardige constructie met daarop een drainagelaag. De maximale dikte van de totale onderafdichtingsconstructie is één meter en de exacte opbouw is beschreven in de aanvraag en/of in de vergunning.

Onderdeel c, materiaal voor het realiseren van de bovenafdichtingsconstructie zoals verlangd in het Stortbesluit bodembescherming

Nadat een stortlichaam is volgestort dient een bovenafdichtingsconstructie te worden aangebracht. Alvorens daartoe te kunnen overgaan wordt op de gestorte afvalstoffen veelal een egalisatie- of steunlaag aangebracht welke tevens dient voor de opvang en afvoer van stortgas. Deze egalisatie- of steunlaag behoort dus niet tot de bovenafdichtingsconstructie en de daarvoor gebruikte afvalstoffen zijn niet uitgezonderd van het begrip afvalstof en derhalve aan de afvalstoffenbelasting onderworpen. De bovenafdichtingsconstructie bestaat uit de materialen die op de genoemde lagen wordt aangebracht, en wordt gevormd door een zand-bentonietlaag met folie of een daaraan ten minste gelijkwaardige constructie en de lagen die daarboven worden aangebracht, zoals een drainagelaag en teeltlaag voor aan te brengen vegetatie. De opbouw van de bovenafdichtingsconstructie is in de aanvraag en/of vergunning aangegeven. Het komt ook voor dat het bevoegd gezag voorschrijft dat een afdichtingsplan dient te worden overgelegd en goedgekeurd een aantal maanden voordat met het daadwerkelijk realiseren van de bovenafdichtingsconstructie wordt begonnen.

Onderdeel d, (riool)buizen voor de opvang en afvoer van percolaat en neerslag en materiaal voor installaties voor de behandeling van percolaat en neerslag

In het stortlichaam van de inrichting dienen in verband met de opvang en afvoer van neerslag, welke leidt tot percolaat, voorzieningen te worden gerealiseerd. In het stortlichaam worden daartoe verzameldrainagebuizen aangebracht. Buiten het stortlichaam monden deze buizen uit in verzameldrains of in rioolbuizen. Binnen een inrichting is het bebouwde en verharde terrein voorzien van een rioolstelsel, waarvoor eveneens buismateriaal benodigd is. Opgevangen percolaat en neerslag kan in de inrichting in een afvalwaterbehandelingsinstallatie worden verwerkt.

De materialen benodigd voor de drainage- en rioleringsbuizen en voor de installatie voor de behandeling van afvalwater vallen onder de uitzonderingen van dit besluit. Tevens geldt dat voor chemicaliën die dienen te worden toegevoegd aan de afvalwaterbehandelingsinstallatie.

Onderdeel e, verzamelleidingen voor de opvang en afvoer van stortgas in de egalisatie- of steunlaag en materiaal voor installaties voor de behandeling van stortgas

In het stortlichaam ontstaat stortgas ten gevolge van afbraak van de gestorte afvalstoffen. Dit stortgas, dat tijdens de exploitatie en nadat het stortlichaam is afgedekt, ontwijkt, moet worden opgevangen en uit het stortlichaam worden afgevoerd. In het stortlichaam worden daartoe voorzieningen aangebracht om het stortgas naar de bovenzijde van het stortlichaam te geleiden. Deze voorzieningen worden vrijwel altijd gerealiseerd met afvalstoffen en deze behoren dan ook niet tot de in dit artikel opgenomen uitzonderingen, zodat voor de toepassing daarvan afvalstoffenbelasting verschuldigd is. Aan de bovenzijde van het stortlichaam, in de egalisatie- of steunlaag, worden verzamelleidingen geplaatst voor de opvang en afvoer van het stortgas naar een behandelings- of vernietigingsinstallatie. De verzamelleidingen en de behandelings- of vernietigingsinstallatie vallen onder uitzonderingen van dit besluit.

Onderdeel f, het realiseren en in werking houden van nutsvoorzieningen

Binnen inrichtingen worden altijd diverse nutsvoorzieningen zoals die voor gas, water, elektriciteit en telecommunicatie aangelegd. De materialen die nodig zijn om deze voorzieningen aan te leggen en in werking te houden behoren tot de uitzonderingen.

Onderdeel g, het realiseren en in werking houden van installaties voor het be- of verwerken van afvalstoffen

Op een tijdelijk niet in gebruik zijnd deel van het stortlichaam of op een deel van de inrichting buiten het stortlichaam worden steeds vaker be- of verwerkingsinstallaties opgericht en in bedrijf genomen. De materialen die nodig zijn om deze installaties te bouwen en operationeel te houden, worden aangemerkt als middelen die deel uitmaken van het bedrijfsproces. De afvalstoffen die in deze installaties worden be- of verwerkt vallen uiteraard niet onder de uitzonderingen. Voor deze afvalstoffen is terzake van de afgifte aan de inrichting afvalstoffenbelasting verschuldigd. Op grond van artikel 18b van de wet wordt teruggaaf van de afvalstoffenbelasting verleend indien zij na de bewerking of verwerking de inrichting verlaten.

Bij de be- of verwerking van afvalstoffen in deze installaties zijn soms nog andere materialen nodig, zoals bijvoorbeeld cement bij immobilisatieprocessen of toeslagstoffen voor het op specificatie brengen van compost. Ook deze materialen worden niet tot de uitzonderingen gerekend. Als ze in de be- of verwerkte afvalstof de inrichting verlaten dan wordt de betaalde afvalstoffenbelasting gecompenseerd op basis van de in-uit-methode. Als de be- of verwerkte afvalstof met toeslagstof gestort wordt dan is terecht een belasting geheven. Dit legt extra druk op het van tevoren overwegen van de wijze waarop bijvoorbeeld immobilisatieprocessen worden vormgegeven.

Onderdeel h, het operationeel houden van kantoren, van de weegbrug(gen), van de controle- en registratieposten, van een laboratorium, van werkplaatsen, van het aanwezige rollende materieel en van de wasplaats

Voor het in bedrijf houden van de diverse faciliteiten in de inrichting zijn er materialen nodig, zoals kantoorbehoeften, reservemateriaal, brandstoffen, schoonmaakmiddelen, materieel.

Dergelijke materialen behoren tot de uitzonderingen als bedoeld in dit onderdeel van het besluit.

Onderdeel i, materiaal voor het realiseren en in stand houden van bouwwerken

Binnen een inrichting zijn er altijd gebouwen aanwezig waarin werkzaamheden worden verricht om de inrichting draaiende te houden. Materialen voor het bouwen en in stand houden van deze gebouwen zijn hier bedoeld.

Onderdeel j, materiaal voor het realiseren en in stand houden van een terreinverharding buiten het stortlichaam

Binnen de inrichting wordt er altijd een deel van het terrein verhard, bijvoorbeeld voor verkeersbewegingen, voor overslaglocatie, als parkeerterrein van (vracht)auto's, voor het neerzetten van installaties of het doen van sorteerproeven. Deze gedeelten liggen buiten het eigenlijke stortlichaam. Het stortlichaam is, zoals gezegd, dat deel van de stortplaats, al dan niet in compartimenten onderverdeeld, waar tussen een onderafdichtings- en een bovenafdichtingsconstructie als verlangd in het Stortbesluit bodembescherming, afvalstoffen worden gestort.

In de vergunningaanvraag dient te zijn aangegeven welke terreingedeelten van de inrichting voor deze doeleinden zullen worden verhard en hoe dat zal geschieden. Het bevoegd gezag dient erop toe te zien dat de terreinverharding overeenkomstig wordt gerealiseerd. Voor dergelijke terreinverharding worden categorie-1 bouwstoffen of primaire bouwmaterialen gebruikt. Deze terreinverhardingen zijn veelal al gerealiseerd op het moment dat het storten in het stortlichaam gaat plaatsvinden. De categorie-1 bouwstoffen of primaire bouwmaterialen benodigd voor het aanleggen en in stand houden van de terreinverharding buiten het stortlichaam behoren tot de uitzonderingen als bedoeld in dit onderdeel van het besluit.

Materialen ten behoeve van wegen en verharde terreingedeelten binnen het stortlichaam worden niet tot de uitzonderingen gerekend. Deze materialen dienen zo veel mogelijk te worden hergebruikt en niet in het stortlichaam achter te blijven. Zo zij achterblijven dan is terecht afvalstoffenbelasting in rekening gebracht. Als zij weer worden verwijderd dan kan via de in-uit-methode van artkel 18b van de wet teruggaaf worden verleend.

Onderdeel k, ongediertebestrijding

Binnen inrichtingen waar afvalstoffen worden gestort, be- of verwerkt kan het noodzakelijk zijn aan ongediertebestrijding te doen. De hulp- en bestrijdingsmiddelen die voor dat doel in de inrichting worden gebracht worden uitgezonderd voor de afvalstoffenbelasting.

Artikel I, onderdeel D (artikel 6, eerste lid)

Dit artikel, dat de voorwaarden bevat waaronder de teruggaaf van belasting wordt verleend voor ontinktingsresidu (artikel 18a van de wet), is aangevuld in die zin dat deze voorwaarden nu ook gelden voor teruggaaf van belasting voor stoffen, preparaten of andere producten die de inrichting verlaten (artikel 18b van de wet).

Artikel I, onderdeel E (artikel 7a)

Dit artikel bevat de voorwaarden voor de toepassing van de in het nieuwe artikel 28a van de wet opgenomen teruggaaf van brandstoffenbelasting voor aardgas. Deze teruggaafregeling ziet op de situatie waarin een afnemer meer dan één leverancier heeft en zijn verbruik hoger is dan 10 mln m3 per jaar. Teruggaaf wordt verleend voor de hoeveelheid aardgas boven de 10 mln m3 waarover het normale tarief is berekend, maar waarvoor eigenlijk het gemitigeerde tarief van toepassing is.

Het eerste lid van artikel 7a bepaalt dat het verzoek om teruggaaf kan worden ingediend na afloop van elke kalendermaand, maar dat het uiterlijk dient te worden gedaan binnen 13 weken na afloop van het kalenderjaar. Verbruikers die al in de loop van het kalenderjaar de grens van 10 mln m3 aardgas overschrijden, hoeven dus niet met het verzoek om teruggaaf te wachten tot het einde van het kalenderjaar.

Het tweede lid bevat een bepaling met betrekking tot de bij het verzoek om teruggaaf over te leggen bescheiden; voorts wordt bepaald dat de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt moet voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

Artikel I, onderdeel F (artikel 8c)

Het nieuwe zevende en achtste lid van artikel 8c bevatten de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 36l, vijfde lid, van de wet opgenomen teruggaaf van regulerende energiebelasting voor aardgas en elektriciteit. Deze teruggaafregeling ziet op de situatie waarin een afnemer meer dan één leverancier heeft. Toepassing van het schijventarief door iedere leverancier kan ertoe leiden dat de afnemer per saldo te veel belasting betaalt.

Het zevende lid van artikel 8c bepaalt dat het verzoek om teruggaaf kan worden ingediend na afloop van elke kalendermaand, maar dat het uiterlijk dient te worden gedaan binnen 13 weken na afloop van de verbruiksperiode van 12 maanden. Verbruikers die al in de loop van de verbruiksperiode van 12 maanden de bovengrenzen van 1 mln m3 aardgas en 10 mln kWh elektriciteit overschrijden, hoeven dus niet met het verzoek om teruggaaf te wachten tot het einde van de verbruiksperiode.

Het achtste lid bevat een bepaling met betrekking tot de bij het verzoek om teruggaaf over te leggen bescheiden; voorts wordt bepaald dat de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt moet voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

Het nieuwe negende en tiende lid van artikel 8c bevatten de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 36l, zevende lid, van de wet opgenomen teruggaaf van regulerende energiebelasting voor kerkgebouwen. De teruggaaf bedraagt 50% van de aan het kerkgebouw in rekening gebrachte energiebelasting.

In het negende lid van artikel 8c wordt bepaald dat het verzoek om teruggaaf wordt ingediend uiterlijk binnen dertien weken na afloop van de voor het kerkgebouw geldende verbruiksperiode van 12 maanden.

In het tiende lid is bepaald dat het verzoek om teruggaaf vergezeld moet gaan van de eindfactuur. Dit is de factuur van het energiebedrijf met de eindafrekening over de desbetreffende verbruiksperiode.

Artikel I, onderdeel G (artikel 8f)

In artikel 8e van het Uitvoeringsbesluit zijn nadere regels opgenomen voor de toepassing van de vermindering van belasting, bedoeld in artikel 36o, eerste lid, van de wet. In het nieuwe derde lid van artikel 36o wordt bepaald dat vorenbedoelde vermindering van overeenkomstige toepassing is op warmte, die is opgewekt door middel van installaties waarin biomassa zonder enige bijstook van andere stoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit en warmte. In verband daarmee wordt in het nieuwe derde lid van artikel 8f van het Uitvoeringsbesluit bepaald dat artikel 8e van overeenkomstige toepassing is op warmte, die op deze wijze is opgewekt.

Artikel II

De in dit besluit opgenomen wijzigingen houden verband met het belastingplan 2000. Het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijzigingen is dan ook dezelfde als die van de overeenkomstige onderdelen van het belastingplan, te weten 1 januari 2000.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1994, 948, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 december 1998, Stb. 730.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven