Wet van 22 december 1999 tot wijziging van de Politiewet 1993 en de Wet politieregisters in verband met de overdracht van het beheer van het Korps landelijke politiediensten aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Politiewet 1993 en de Wet politieregisters te wijzigen in verband met de overdracht van het beheer van het Korps landelijke politiediensten van Onze Minister van Justitie aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Politiewet 19931 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 5, eerste lid, 6, eerste lid, onder c, 9, eerste en vierde lid, 11, tweede lid, 16, tweede lid, 17, 21, eerste lid, 25, 32, tweede en vijfde lid, 43, eerste lid, 44, 45, eerste tot en met het vierde lid, 46, 47, 49a, 50, 51, 52, 53, eerste en tweede lid, 53b, 53c, 55, 58, tweede en derde lid, 59, tweede lid, 60, en 71 wordt telkens «van Binnenlandse Zaken» vervangen door: van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Aa

In artikel 1 wordt de zinsnede «College: het College van procureurs-generaal, bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet op de rechterlijke organisatie;» vervangen door «hoofd van het landelijk parket: de hoofdofficier van justitie, bedoeld in artikel 137, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie;».

Ab

In de artikelen 19, eerste en tweede lid, en 43, eerste lid, wordt «Het College» telkens vervangen door: Het College van procureurs-generaal.

Ac

Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «het College» vervangen door «het College van procureurs-generaal» en wordt «in hun ambtsgebied» vervangen door: in het ambtsgebied van de betrokken commissaris van de Koning.

2. In het tweede lid wordt «het College» vervangen door: het College van procureurs-generaal.

Ad

In de artikelen 25, tweede lid, en 32, eerste en tweede lid, wordt «het College» telkens vervangen door: het College van procureurs-generaal.

Ae

Artikel 29 komt te luiden:

Artikel 29

  • 1. Indien de hoofdofficier van justitie en de korpsbeheerder niet met elkaar tot overeenstemming kunnen komen over de in artikel 28 genoemde stukken, legt de hoofdofficier van justitie dit verschil van zienswijze schriftelijk voor aan het College van procureurs-generaal. Het College van procureurs-generaal beslist in overeenstemming met de commissaris van de Koning. De korpsbeheerder brengt de stukken in overeenstemming met het besluit van het College van procureurs-generaal.

  • 2. Indien het College van procureurs-generaal en de commissaris van de Koning niet tot overeenstemming komen over het te nemen besluit, wordt het verschil van zienswijze door het College van procureurs-generaal voorgelegd aan Onze Minister van Justitie die alsdan, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, beslist. Het College van procureurs-generaal brengt de stukken in overeenstemming met het besluit van Onze Minister van Justitie.

B

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken» vervangen door: Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie.

2. In het derde lid wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

C

Na artikel 38 worden nieuwe artikelen 38a tot en met 38d ingevoegd, luidende:

Artikel 38a

  • 1. Onze Minister van Justitie kan de korpschef van het Korps landelijke politiediensten voorzover het de uitoefening van de taak, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onder a en b, door het daartoe bestemde onderdeel of daartoe bestemde onderdelen betreft, de nodige algemene en bijzondere aanwijzingen geven, voorzover de politie optreedt bij of krachtens de wet of op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie onder verantwoordelijkheid van Onze Minister van Justitie.

  • 2. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, komt eveneens toe aan Onze Minister van Justitie, met betrekking tot de taak, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onder c, en andere taken die als zodanig zijn aangewezen door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 3. De korpschef verstrekt gevraagd en ongevraagd aan Onze Minister van Justitie de inlichtingen die deze nodig heeft met het oog op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, de uitvoering van de taken ten dienste van de justitie en de beveiliging van de leden van het Koninklijk Huis en andere door het bevoegd gezag aangewezen personen.

Artikel 38b

  • 1. Het Korps landelijke politiediensten registreert gegevens voor door Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te bepalen doeleinden en door hen te bepalen categorieën dan wel in door hen aan te wijzen wettelijk geregelde registers en verstrekt deze gegevens aan door hen aan te wijzen personen en instanties, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet politieregisters.

  • 2. Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen bepalen dat in door hen aan te wijzen registers geen andere dan de in het eerste lid bedoelde gegevens worden geregistreerd en dat door hen aan te wijzen categorieën van gegevens in geen andere dan door hen aan te wijzen registers worden geregistreerd.

  • 3. Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen regels geven over de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden geregistreerd, verwijderd dan wel verstrekt en op welke wijze bestandsvergelijking met die gegevens plaatsvindt.

  • 4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan ter uitvoering van het derde lid nadere regels geven over de schrijfwijze, classificatie of codering van gegevens en de samenstelling van de gegevens in de vorm van berichten.

Artikel 38c

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt jaarlijks in overeenstemming met het hoofd van het landelijk parket het ontwerp van het beleidsplan en het jaarverslag voor het Korps landelijke politiediensten op. In het beleidsplan wordt in ieder geval aangegeven met welke personele en financiële middelen wordt beoogd het plan en zijn onderdelen te verwezenlijken.

Artikel 38d

Indien het hoofd van het landelijk parket en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet met elkaar tot overeenstemming kunnen komen over het ontwerp van het beleidsplan, bedoeld in artikel 38c, legt de eerstgenoemde dit verschil van zienswijze door tussenkomst van het College van procureurs-generaal schriftelijk voor aan Onze Minister van Justitie die alsdan, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, beslist.

D

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. In het vijfde lid wordt «Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken» vervangen door: Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie.

E

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. Aan het derde lid wordt een tweede volzin toegevoegd, die komt te luiden: Voorzover het de benoeming van de leden van het openbaar ministerie betreft vindt de voordracht plaats in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

3. In het vierde lid wordt «Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken dienstig oordelen» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dienstig oordeelt.

4. Onder vernummering van het vijfde, zesde en zevende lid tot zesde, zevende en achtste lid, wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Aan de vergaderingen van de Raad wordt deelgenomen door de korpschef.

5. In het nieuw genummerde zevende lid wordt «Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken voorzien» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorziet.

6. In het nieuw genummerde achtste lid wordt «Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

7. Aan het nieuw genummerde achtste lid wordt een tweede volzin toegevoegd, luidende: De Raad zendt een exemplaar van het rapport aan Onze Minister van Justitie.

F

Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. Het eerste lid, tweede volzin, komt te luiden: De instemming met het beleidsplan wordt gegeven in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

3. Aan het eerste lid wordt een nieuwe volzin toegevoegd, die komt te luiden: Het jaarverslag wordt aan Onze Minister van Justitie gezonden.

4. In het tweede lid wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

G

Na artikel 41 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 41a

  • 1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het hoofd van het landelijk parket overleggen regelmatig tezamen met de korpschef over de uitvoering van het beleidsplan.

  • 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het hoofd van het landelijk parket, alsmede de korpschef, verschaffen elkaar de gewenste inlichtingen.

H

Artikel 42 komt te luiden:

Artikel 42

  • 1. De korpschef wordt benoemd, geschorst, en ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, het hoofd van het landelijk parket en de Raad voor het Korps landelijke politiediensten gehoord.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen ambtenaren van politie die deel uitmaken van de leiding van het Korps landelijke politiediensten.

  • 3. De overige ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten worden, onverminderd artikel 52, benoemd, bevorderd, geschorst en ontslagen door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, met dien verstande dat plaatsing van ambtenaren van politie die uitsluitend of in hoofdzaak belast zijn met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel het verrichten van taken ten dienste van de justitie, niet geschiedt dan na overleg met het hoofd van het landelijk parket. Indien de taakvervulling van een zodanige ambtenaar van politie dit naar het oordeel van het hoofd van het landelijk parket noodzakelijk maakt, draagt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor vervanging zorg.

Ha

Na artikel 42 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 42a

  • 1. Onze Minister van Justitie kan, indien hij dit nodig acht in verband met de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 38, eerste lid, onder a tot en met c, daarvoor in aanmerking komende bestuursorganen schriftelijk opdragen de noodzakelijke medewerking te verlenen om door hem aangewezen personen tijdelijk van een aan te nemen identiteit te voorzien.

  • 2. De voor de bestuursorganen geldende wettelijke voorschriften ter zake van de verlangde werkzaamheden blijven, voorzover deze in de weg staan aan het verrichten van die werkzaamheden, buiten toepassing.

I

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken kunnen» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan.

2. In het tweede lid wordt «Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken kunnen» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan.

3. Een nieuw derde lid wordt toegevoegd, luidende:

  • 3. Artikel 47, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de regels, bedoeld in het eerste en tweede lid.

J

Artikel 49 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «van Binnenlandse Zaken» vervangen door: van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt «van Binnenlandse Zaken» vervangen door: van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

3. Het tweede lid, tweede volzin, vervalt.

K

Artikel 53a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, eerste volzin, tweede, vijfde en zesde lid wordt «Minister van Binnenlandse Zaken» telkens vervangen door: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. Aan het eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een nieuw onderdeel d toegevoegd, luidende:

d. het verrichten van onderzoek, indien in andere bijzondere gevallen dan die, bedoeld onder c, dit nodig wordt geoordeeld.

3. Het derde en vierde lid komen als volgt te luiden:

  • 3. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties oefent de bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, onder c, en die, genoemd in het eerste lid onder d, uit na overleg onderscheidenlijk in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

  • 4. De bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, onder c, en die, genoemd in het eerste lid, onder d, komen eveneens toe aan onze Minister van Justitie, indien de ingrijpende gebeurtenissen onderscheidenlijk de andere bijzondere gevallen betrekking hebben op de taakuitvoering door de politie in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, de taken ten dienste van de justitie, dan wel de beveiliging van leden van het Koninklijk Huis en andere door het bevoegd gezag aan te wijzen personen. Hij oefent de bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, onder c, en die, genoemd in het eerste lid, onder d, uit na overleg onderscheidenlijk in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

L

Na artikel 53c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 53d

  • 1. De voorschriften, vastgesteld bij of krachtens artikel 50, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren die werkzaam zijn bij de Organisatie Informatie- en communicatietechnologie OOV. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen daaromtrent nadere regels worden gegeven.

  • 2. De directeur alsmede de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren, die werkzaam zijn bij de organisatie, bedoeld in het eerste lid, worden bij koninklijk besluit benoemd, geschorst en ontslagen op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

M

Artikel 54 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het derde lid, eerste volzin, wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» telkens vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. In het derde lid, derde volzin, wordt «richt Onze Minister van Binnenlandse Zaken een verzoek daartoe aan Onze Minister van Justitie en stelt» vervangen door: treft Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de nodige voorzieningen en stelt Onze Minister van Justitie en.

3. In het vierde lid wordt «worden Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie» vervangen door: worden Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie.

N

Artikel 56 komt te luiden:

Artikel 56

  • 1. Behoeft een regionaal politiekorps bijstand van andere politiekorpsen voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie, dan richt de korpsbeheerder op aanvrage van de officier van justitie een verzoek daartoe aan het College van procureurs-generaal.

  • 2. Het College van procureurs-generaal pleegt alvorens te beslissen overleg met de korpsbeheerders die de bijstand moeten verlenen en met de betrokken commissaris van de Koning. De korpsbeheerders verlenen de gevraagde bijstand. Indien bijstand van het Korps landelijke politiediensten nodig is, brengt het College van procureurs-generaal de aanvrage van de korpsbeheerder om bijstand ter kennis van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die de nodige voorzieningen treft en het College van procureurs-generaal daarvan in kennis stelt.

  • 3. Van beslissingen als bedoeld in het tweede lid worden Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.

O

Artikel 57 komt te luiden:

Artikel 57

  • 1. Behoeft het Korps landelijke politiediensten bijstand van regionale politiekorpsen voor de handhaving van de openbare orde, dan verstrekt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op aanvrage van de burgemeester door tussenkomst van de betrokken commissarissen van de Koning, aan de betrokken korpsbeheerders de nodige opdrachten.

  • 2. Behoeft het Korps landelijke politiediensten bijstand van regionale politiekorpsen voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie, dan richt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op aanvrage van de officier van justitie een verzoek daartoe aan het College van procureurs-generaal dat alsdan aan de betrokken korpsbeheerders de nodige opdrachten verstrekt en Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daarvan in kennis stelt.

P

In artikel 62, eerste lid, eerste volzin, wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Q

In artikel 64, tweede en vierde lid, wordt telkens voor «Onze Minister van Justitie» ingevoegd: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onderscheidenlijk.

ARTIKEL II

De Wet politieregisters2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder a wordt «van Binnenlandse Zaken» vervangen door: van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. Onder f, punt 2, wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties».

B

In artikel 18, vijfde lid, wordt «Minister van Binnenlandse Zaken» vervangen door: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 17 juni 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet politieregisters, houdende nadere regels voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke marechaussee en daartoe aangewezen diensten van publiekrechtelijke lichamen die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast (Kamerstukken II, 1996–1997, 25 398, nr. 2) tot wet wordt verheven, wordt de Wet politieregisters als volgt gewijzigd:

In artikel 13c, derde lid, wordt Onze Minister van Justitie vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

ARTIKEL IV

In onderdeel A van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht3 wordt «en 35, tweede lid,» vervangen door: 35, tweede lid, en 38d.

ARTIKEL V

  • 1. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet gaan van rechtswege over naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de ambtenaren van het Ministerie van Justitie, werkzaam bij

    a. het Korps landelijke politiediensten, of

    b. een ander onderdeel van het Ministerie van Justitie, voor zover de functie van de ambtenaar geheel of grotendeels bestaat uit het verrichten van werkzaamheden ter ondersteuning van het beheer van het Korps landelijke politiediensten, en van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vastgestelde lijst.

  • 2. De overgang van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde ambtenaren vindt plaats met een rechtspositie die gelijk is aan die welke voor ieder van hen gold bij het Ministerie van Justitie.

    3. De overgang van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaren vindt plaats met een rechtspositie die als geheel gelijkwaardig is aan die welke voor ieder van hen gold bij het Ministerie van Justitie.

ARTIKEL VI

  • 1. De vermogensbestanddelen van de Staat die aan het Ministerie van Justitie, onderdeel Korps landelijke politiediensten, worden toegerekend, worden toebedeeld aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de datum van inwerkingtreding van deze wet.

  • 2. Archiefbescheiden van het Ministerie van Justitie, onderdeel Korps landelijke politiediensten, gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet over naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

ARTIKEL VII

  • 1. In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij het Korps landelijke politiediensten is betrokken, treedt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de plaats van Onze Minister van Justitie.

  • 2. In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman op grond van artikel 15 van die wet een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan het Korps landelijke politiediensten, treedt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van Onze Minister van Justitie.

ARTIKEL VIII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 22 december 1999

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Uitgegeven de achtentwintigste december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1994, 145, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 juli 1999, Stb. 318.

XNoot
2

Stb. 1990, 414, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 mei 1999, Stb. 245.

XNoot
3

Stb. 1998, 1, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 juli 1999, Stb. 302.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1998/1999, 1999/2000, 26 461.

Handelingen II 1999/2000, blz. 1135–1156; 1398; 1603–1604; 1634.

Kamerstukken I 1999/2000, 26 461 (71, 71a, 71b, 71c).

Handelingen I 1999/2000, zie vergadering d.d. 21 december 1999.

Naar boven