Besluit van 15 december 1999, houdende regels ter uitvoering van de artikelen 126aa, tweede lid, en 126cc, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 16 juli 1999, nr. 777191/99/6;

Gelet op de artikelen 126aa, tweede lid, en 126cc, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Raad van State gehoord (advies van 11 oktober 1999, nr. WO3.99.0423/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 9 december 1999, nr. 770087/99/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

b. geheimhouder: een persoon als bedoeld in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering;

c. officier van justitie: de officier van justitie, belast met de bewaring van de processen-verbaal en andere voorwerpen.

Artikel 2

  • 1. De processen-verbaal en andere voorwerpen, bedoeld in artikel 126cc, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, worden bewaard op een door de officier van justitie aangewezen, beveiligde plaats. Van deze processen-verbaal en andere voorwerpen wordt een registratie bijgehouden.

  • 2. De processen-verbaal, bedoeld in het eerste lid, worden bewaard in de vorm van een schriftelijk stuk of van een bestand op een afzonderlijke gegevensdrager.

  • 3. De officier van justitie draagt er zorg voor dat de processen-verbaal en andere voorwerpen, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk ter beschikking van het onderzoek kunnen worden gesteld.

Artikel 3

  • 1. Zodra de termijn, genoemd in artikel 126cc, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, is verstreken, beveelt de officier van justitie de vernietiging van de processen-verbaal en andere voorwerpen.

  • 2. Indien op grond van artikel 126dd, tweede lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering een bevel als bedoeld in het eerste lid achterwege blijft, beveelt de officier van justitie de vernietiging van de processen-verbaal en andere voorwerpen zo spoedig mogelijk nadat het onderzoek, bedoeld in artikel 126dd, eerste lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering, is beëindigd, behoudens in het geval dat dit onderzoek ten grondslag ligt aan zaken die nog niet zijn beëindigd. In het laatstgenoemde geval geldt de termijn, genoemd in artikel 126cc, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

  • 3. Indien op grond van artikel 126dd, tweede lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering een bevel als bedoeld in het eerste lid achterwege blijft, beveelt de officier van justitie de vernietiging van de processen-verbaal en andere voorwerpen zo spoedig mogelijk nadat de Wet politieregisters opslag van de gegevens die aan deze processen-verbaal en andere voorwerpen kunnen worden ontleend, niet meer toelaat.

  • 4. Het bevel tot vernietiging is schriftelijk. Het proces-verbaal van vernietiging wordt terstond gezonden aan de officier van justitie. Deze houdt van de ingezonden processen-verbaal van vernietiging een registratie bij.

Artikel 4

  • 1. De opsporingsambtenaar die door de uitoefening van een van de bevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Va van het Wetboek van Strafvordering, kennisneemt van mededelingen waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze zijn gedaan door of aan een geheimhouder, stelt hiervan de officier van justitie onverwijld in kennis.

  • 2. Indien de officier van justitie vaststelt dat de mededelingen, bedoeld in het eerste lid, mededelingen zijn als bedoeld in artikel 126aa, tweede lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, beveelt hij terstond de vernietiging van de processen-verbaal en andere voorwerpen, voorzover zij deze mededelingen behelzen. Het bevel tot vernietiging is schriftelijk. Van de vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt, dat wordt gezonden aan de officier van justitie.

  • 3. Indien de mededelingen, bedoeld in het eerste lid, zijn gedaan door of aan een geheimhouder die als verdachte is aangemerkt, wint de officier van justitie het oordeel in van een gezaghebbend lid van de beroepsgroep waartoe de geheimhouder behoort, omtrent de vraag of de mededelingen zijn aan te merken als mededelingen in de zin van artikel 126aa, tweede lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Indien de officier van justitie besluit af te wijken van het oordeel van het gezaghebbende lid van de beroepsgroep, wordt dit besluit met redenen omkleed.

Artikel 5

  • 1. Indien het proces-verbaal is opgeslagen op een afzonderlijke gegevensdrager, staat met de vernietiging van het proces-verbaal gelijk het op zodanige wijze bewerken van de gegevensdrager dat de gegevens die daaraan voor die bewerking konden worden ontleend, niet meer kenbaar zijn.

  • 2. Met vernietiging van een voorwerp staat gelijk het op zodanige wijze bewerken van een voorwerp dat de gegevens die daaraan voor de bewerking konden worden ontleend, niet meer kenbaar zijn.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 december 1999

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de drieëntwintigste december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op basis van de wet van 27 mei 1999 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen (bijzondere opsporingsbevoegdheden) (Stb. 245) kunnen technische hulpmiddelen die signalen registreren, worden ingezet voor de opsporing van strafbare feiten. Bij de bevoegdheden tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie en het onderzoek van telecommunicatie zal altijd gebruik gemaakt worden van dergelijke hulpmiddelen, bij observatie kan de officier van justitie desgewenst overgaan tot de inzet van een dergelijk technisch hulpmiddel. Een belangrijk verschil tussen het verzamelen van informatie met behulp van dergelijke technische middelen en het verzamelen van informatie op andere wijze is dat met behulp van technische hulpmiddelen op min of meer ongeselecteerde wijze een grote hoeveelheid informatie over personen wordt verzameld en vastgelegd. Dit betekent dat niet alleen voor het onderzoek relevante informatie wordt vastgelegd, maar ook niet-relevante informatie over personen die in het geheel niets van doen hebben met het strafbare feit. Dit is de reden dat het nieuwe artikel 126cc van het Wetboek van Strafvordering regels stelt omtrent de bewaring en vernietiging van processen-verbaal en andere voorwerpen die informatie behelzen die is vastgelegd met dergelijke technische hulpmiddelen en die niet bij de processtukken zijn gevoegd. Het is enerzijds van belang dat deze informatie gedurende enige tijd bewaard blijft zodat de verdediging daar met het oog op mogelijk ontlastend bewijsmateriaal kennis van kan nemen. Anderzijds vereist de bescherming van de persoonlijke levenssfeer dat deze bewaringstermijn niet langer is dan strikt noodzakelijk en dat na afloop van deze termijn de gegevens in beginsel worden vernietigd. Omtrent de wijze waarop deze processen-verbaal en andere voorwerpen worden bewaard en vernietigd, moeten voorschriften worden gesteld bij algemene maatregel van bestuur, zo bepaalt het vierde lid van artikel 126cc van het Wetboek van Strafvordering. Dit besluit voorziet in de bedoelde voorschriften.

Daarnaast moeten op basis van artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering voorschriften worden gegeven omtrent de vernietiging van processen-verbaal en andere voorwerpen, voorzover zij mededelingen behelzen gedaan door of aan een geheimhouder. Ook deze regels zijn opgenomen in onderhavig besluit.

Een aantal aspecten ten aanzien van de bewaring en vernietiging van processen-verbaal en andere voorwerpen is reeds geregeld in artikel 126cc van het Wetboek van Strafvordering. Zo bepaalt dit artikel onder andere wie verantwoordelijk is voor de bewaring, de bewaartermijn, de vernietigingsplicht en de plicht tot het opmaken van proces-verbaal van vernietiging. In dit besluit worden aanvullend hierop voorschriften gegeven omtrent de plaats van bewaring, de registratie van de opgeslagen processen-verbaal en voorwerpen, het bevel tot vernietiging en de wijze van vernietiging van gegevensdragers die opnieuw te gebruiken zijn.

Ten aanzien van de vernietiging van processen-verbaal en andere voorwerpen die mededelingen behelzen gedaan door of aan een geheimhouder (artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering) kan het volgende worden opgemerkt. In de uitspraak Kopp tegen Zwitserland van 25 maart 1998 heeft het Europese Hof voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden uitgesproken dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden onder omstandigheden het tappen van geheimhouders niet in de weg staat. Wel dient voldaan te zijn aan de voorzienbaarheid (foreseeability) van het gebruik van deze bevoegdheid bij geheimhouders en dient de bevoegdheid te zijn omgeven met extra waarborgen. Dit heeft zowel betrekking op het aftappen van de telefoonlijn, als op het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Door in de wet vast te leggen dat onder omstandigheden ook mededelingen van geheimhouders kunnen worden vastgelegd bij toepassing van de bevoegdheid tot het onderzoek van telecommunicatie of het opnemen van vertrouwelijke communicatie is voldaan aan de eis van voorzienbaarheid. De extra waarborgen voor deze bijzondere situaties worden gevonden in een tweetal voorwaarden.

Ten eerste dient de rechter-commissaris een machtiging te geven voor het tappen of opnemen van vertrouwelijke communicatie. Hij zal als onafhankelijke rechter de afweging maken omtrent het gebruik van deze bevoegdheden tegen een geheimhouder. Vervolgens heeft zich in de praktijk een tweede, extra waarborg ontwikkeld in het geval de geheimhouder verdachte is. De officier van justitie wint in dat geval het oordeel in van een gezaghebbend lid van de beroepsgroep waartoe de geheimhouder behoort, omtrent de vraag of de mededelingen die door of aan de geheimhouder zijn gedaan, zijn aan te merken als mededelingen ten aanzien waarvan het verschoningsrecht geldt. Deze procedure is in artikel 4 van deze regeling neergelegd. Tenslotte is in de wet bijzondere opsporingsbevoegdheden nog een extra waarborg opgenomen. Artikel 126aa, tweede lid, derde volzin, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de processen-verbaal en andere voorwerpen waaraan mededelingen kunnen worden ontleend gedaan door of aan een geheimhouder alleen bij de processtukken mogen worden gevoegd na machtiging van de rechter-commissaris. Het betreft hier uiteraard alleen mededelingen voorzover deze niet onder de geheimhoudingsplicht vallen.

De adviezen over het ontwerpbesluit

Adviezen over het ontwerpbesluit zijn ontvangen van het openbaar ministerie, het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA).

Het openbaar ministerie vraagt in zijn advies duidelijkheid omtrent het moment dat een onderzoek is beëindigd. Er zal sprake zijn van beëindiging van een onderzoek wanneer dat onderzoek naar redelijke verwachting niet tot een zaak zal leiden (vgl. artikel 126cc, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering). Het moment waarop dit het geval is zal niet altijd exact zijn aan te geven. Daarom ook adviseert de NOvA maximum bewaartermijnen vast te stellen voor die gevallen waarin het voorbereidend onderzoek «naar redelijke verwachting niet tot een zaak zal leiden». Artikel 126cc, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt echter dat bij algemene maatregel van bestuur voorschriften moeten worden gegeven omtrent de wijze waarop de processen-verbaal en andere voorwerpen worden bewaard en vernietigd. Het stellen van termijnen valt buiten deze delegatiebepaling. Dit laat echter onverlet dat het openbaar ministerie desgewenst een interne instructie kan opstellen, waarin bijvoorbeeld een termijn wordt gesteld waarbinnen een beslissing moet worden genomen omtrent de vraag of een voorbereidend onderzoek nog tot een zaak zal leiden.

Voorts heeft de NOvA aangegeven te willen vasthouden aan het beginsel dat de geheimhouder zelf bepaalt welke mededelingen vallen onder zijn verschoningsrecht. Bij de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden zal dit echter niet mogelijk zijn. De toepassing hiervan geschiedt namelijk zonder dat dit voor de betrokkene jegens wie de bevoegdheid wordt toegepast direct kenbaar is. Pas in een later stadium zal de betrokkene hiervan mededeling worden gedaan (artikel 126bb Wetboek van Strafvordering). Ook adviseerde de NOvA in het besluit een regeling op te nemen voor die gevallen waarin een dispuut ontstaat tussen de officier van justitie en het gezaghebbende lid van de beroepsgroep waartoe de geheimhouder behoort omtrent de vraag welke mededelingen onder het verschoningsrecht vallen. De NOvA verwijst hierbij naar de huidige praktijk die is ontstaan met betrekking tot huiszoeking. In dat geval wordt de vraag of bepaalde stukken openbaar gemaakt moeten worden aan een Raadkamerrechter voorgelegd. Er is voor gekozen deze ongeschreven procedure niet in het onderhavige besluit neer te leggen. Dit neemt niet weg dat bij de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden de betrokken partijen in het concrete geval ook deze weg kunnen bewandelen.

Naar aanleiding van het advies van het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen kan nog worden opgemerkt dat de mogelijkheid tot het gebruik van gegevens in een ander strafrechtelijk onderzoek dan het onderzoek waartoe de bevoegdheid is uitgeoefend niet is beperkt tot een ander onderzoek naar een andere verdachte. Het kan dus ook gaan om een ander onderzoek naar dezelfde verdachte.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel voorziet in enkele definities die in dit besluit worden gehanteerd.

Artikel 2

De processen-verbaal en andere voorwerpen waarop artikel 2 tot en met artikel 4 ziet zijn de processen-verbaal en andere voorwerpen, waaraan gegevens kunnen worden ontleend die zijn verkregen door observatie met een technisch hulpmiddel dat signalen registreert, het opnemen van vertrouwelijke communicatie, of het onderzoek van de telecommunicatie, voorzover die niet bij de processtukken zijn gevoegd.

Onder processen-verbaal en andere voorwerpen worden niet alleen de originelen verstaan, maar ook eventuele kopieën hiervan. Dit betekent dat de plicht tot vernietiging twee maanden na beëindiging van de zaak betrekking heeft op zowel de originelen als eventuele kopieën. Wanneer immers slechts de originelen en niet de kopieën zouden worden vernietigd, zou het doel van de vernietigingsplicht, namelijk bescherming van de persoonlijke levenssfeer van geregistreerde personen, niet worden gerealiseerd. Dit brengt met zich mee dat de opsporingsambtenaar die is belast met het opsporingsonderzoek aantekening zal moeten maken indien hij kopieën verstrekt van de processen-verbaal of voorwerpen waaraan gegevens kunnen worden ontleend die zijn verkregen door observatie met een technisch hulpmiddel dat signalen registreert, door het opnemen van vertrouwelijke communicatie, of het onderzoek van de telecommunicatie. Indien de officier van justitie besluit bepaalde processen-verbaal of andere voorwerpen niet bij de processtukken te voegen, kan hij aan de hand van die aantekeningen nagaan waar zich kopieën van de bedoelde processen-verbaal of andere voorwerpen bevinden. De officier van justitie dient dan ofwel de kopieën tezamen met de originelen te bewaren op een door hem aan te wijzen plaats, of hij doet de kopieën vernietigen en bewaart alleen de originelen conform artikel 2.

In dit besluit worden de begrippen «voorwerp» en «gegevensdrager» naast elkaar gehanteerd; zij hebben echter ieder een zelfstandige betekenis. Het begrip «voorwerp» in de betekenis van artikel 126cc WvSv en dit besluit zal in veel gevallen overeenkomen met het begrip «gegevensdrager», zoals dat wordt gebruikt in het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden, namelijk «een voorwerp waarop gedetecteerde signalen worden geregistreerd» (bijv. cassettebandjes, videobanden, cd-rom's, diskettes). Dit hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Onder «voorwerp» in de zin van dit besluit kan ook worden verstaan een integraal uitgetypt tapverslag. Dit is geen proces-verbaal, maar wel een stuk waaraan gegevens kunnen worden ontleend die zijn verkregen bij de uitvoering van (i.c.) het onderzoek van telecommunicatie.

Het begrip «gegevensdrager» zoals dat in het onderhavige besluit wordt gehanteerd heeft een andere betekenis dan het begrip gegevensdrager in het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden. Zoals gezegd wordt in het laatstgenoemde besluit met gegevensdrager gedoeld op het voorwerp waarop de (veelal beeld- of geluid)signalen door de observatie- of afluisterapparatuur zijn vastgelegd. De gegevensdrager waarop het onderhavige besluit ziet betreft de gegevensdrager waarop tekstbestanden (bijvoorbeeld een uitgewerkt proces-verbaal) zijn opgeslagen, veelal diskettes of cd-rom's.

Eerste lid

De officier van justitie, belast met de bewaring van de processen-verbaal en andere voorwerpen, bepaalt op welke plaats deze stukken worden bewaard. In de praktijk zal dit vaak de plaats zijn waar het rechercheteam is gevestigd dat het onderzoek verricht, bijvoorbeeld een politiebureau. Daar wordt immers de informatie verzameld en daar zal het rechercheteam ermee moeten werken. Aangezien de te bewaren processen-verbaal en andere voorwerpen gegevens over personen bevatten, moet worden voorkomen dat hiervan onbevoegd kennis wordt genomen. Daarom zal de plaats waar de processen-verbaal en andere voorwerpen worden bewaard een afgesloten en beveiligde ruimte moeten zijn.

Van de niet-gevoegde processen-verbaal en andere voorwerpen dient een registratie te worden bijgehouden. De officier van justitie kan een persoon aanwijzen die toezicht houdt op de processen-verbaal en andere voorwerpen en die de registratie daarvan bijhoudt. De registratie betreft uiteraard niet de inhoud van de processen-verbaal en voorwerpen, maar de gegevens omtrent de zaak waarop deze stukken betrekking hebben. Zo kan eenvoudig worden vastgesteld welke stukken op welk moment moeten worden vernietigd. Daarnaast kan, in het geval de verdediging een beroep doet op kennisneming van de stukken met het oog op de mogelijke aanwezigheid van ontlastend materiaal, met behulp van de registratie gemakkelijk worden achterhaald welke voorwerpen afkomstig zijn uit de desbetreffende zaak en derhalve in aanmerking kunnen komen voor kennisneming.

Tweede lid

De huidige bedrijfsvoering bij de politie brengt met zich mee dat in veruit de meeste gevallen een proces-verbaal wordt opgemaakt met behulp van een tekstverwerkingsprogramma op een computer. Een op papier uitgeprint exemplaar wordt als schriftelijk stuk toegevoegd aan de stukken van de desbetreffende zaak. In veel gevallen zal echter het proces-verbaal in gedigitaliseerde vorm zijn opgeslagen op de harde schijf van een computer of op een server van een netwerk. Wanneer na het eindigen van het onderzoek door de officier van justitie is vastgesteld welke stukken als processtuk zullen worden gevoegd, moeten de processen-verbaal die gegevens bevatten die zijn verkregen door observatie met een technisch hulpmiddel dat signalen registreert, het opnemen van vertrouwelijke communicatie of het onderzoek van telecommunicatie en die niet bij de processtukken worden gevoegd, worden verwijderd van de harde schijf of de server. Deze processen-verbaal mogen ingevolge dit artikel uitsluitend worden bewaard als schriftelijk stuk of op een losse, digitale gegevensdrager die afzonderlijk kan worden opgeborgen, zoals bijvoorbeeld een diskette of cd-rom. Zouden deze stukken bewaard blijven op de harde schijf of op een netwerkserver, dan is niet goed te overzien waar welke processen-verbaal zich bevinden en wanneer deze moeten worden vernietigd.

Het verwijderen van gegevens van een server of harde schijf is geen nieuw fenomeen. Ook thans moeten op basis van bestaande wettelijke bepalingen (bijvoorbeeld de Wet politieregisters) gegevens uit bepaalde bestanden worden vernietigd. De betrokken systeembeheerders spelen bij het vernietigen van deze digitaal opgeslagen gegevens een belangrijke rol.

Derde lid

Dit voorschrift is met name van belang indien de verdediging een beroep doet op ontlastend bewijsmateriaal dat zich bijvoorbeeld bevindt op een cd-rom, waarop afgetapte telefoongesprekken zijn vastgelegd. Het is dan van belang dat zonder al te veel oponthoud de desbetreffende cd-rom beschikbaar komt voor het onderzoek. De registratie genoemd in het tweede lid van dit artikel draagt hieraan bij.

Artikel 3

Dit artikel regelt de wijze waarop de processen-verbaal en andere voorwerpen worden vernietigd.

Eerste lid

De officier van justitie dient de vernietiging van de processen-verbaal en andere voorwerpen steeds te bevelen. De politie zal dus niet zelfstandig over mogen gaan tot vernietiging. Indien de officier van justitie een persoon als toezichthouder ten aanzien van de processen-verbaal en andere voorwerpen heeft aangewezen, ligt het in de rede dat hij deze persoon zal belasten met de vernietiging.

Tweede lid

Indien de officier van justitie op basis van artikel 126dd, eerste lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering heeft bepaald dat de gegevens die kunnen worden ontleend aan de processen-verbaal en andere voorwerpen worden gebruikt in een ander strafrechtelijk onderzoek, dan waartoe de bevoegdheid is uitgeoefend, behoeven die processen-verbaal en andere voorwerpen nog niet vernietigd te worden. Aldus wordt de verplichting tot vernietiging, welke geldt ingevolge artikel 126cc, tweede lid, Wetboek van Strafvordering, opgeschort. In dat geval blijven de processen-verbaal en andere voorwerpen die deze gegevens bevatten bewaard onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie die het bevel heeft gegeven op basis waarvan de gegevens zijn verzameld. Zodra dat andere strafrechtelijke onderzoek waarin de gegevens zijn «hergebruikt» is beëindigd, moeten de processen-verbaal en andere voorwerpen alsnog zo spoedig mogelijk worden vernietigd (kamerstukken II, 1996/97, 25 403, nr. 3, blz. 88). Van beëindiging van een strafrechtelijk onderzoek zal sprake zijn wanneer dat onderzoek naar redelijke verwachting niet tot een zaak zal leiden (vgl. artikel 126cc, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering). Wanneer dat andere strafrechtelijke onderzoek echter wel heeft geleid tot een zaak, dan geldt de termijn van artikel 126cc, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Dit betekent dat de officier van justitie onder wiens verantwoordelijkheid de stukken worden bewaard ervoor zorg dient te dragen dat hij op de hoogte wordt gesteld van het moment waarop het andere strafrechtelijke onderzoek waarin de gegevens zijn «hergebruikt», hetzij is beëindigd, hetzij heeft geleid tot een zaak welke is beëindigd. Indien het andere strafrechtelijke onderzoek niet heeft geleid tot een zaak, is artikel 126cc, derde lid, Wetboek van Strafvordering van toepassing.

Derde lid

Op basis van artikel 126dd van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie bepalen dat de gedurende het onderzoek verzamelde gegevens in aanmerking komen voor opname in het register zware criminaliteit, bedoeld in artikel 13a, eerste lid, onderdeel a tot en met c, van de Wet politieregisters. Ingevolge artikel 7 van de Wet politieregisters draagt de registerbeheerder eindverantwoordelijkheid voor de inhoud en het gebruik van het register zware criminaliteit. Of de gegevens daadwerkelijk worden opgenomen in het register zware criminaliteit is een gedeelde verantwoordelijkheid van de registerbeheerder en het openbaar ministerie. Indien de gegevens in het register worden opgenomen, zal de vernietiging, bedoeld in het eerste lid, achterwege kunnen blijven, voorzover de processen-verbaal en andere voorwerpen deze gegevens bevatten. De desbetreffende processen-verbaal en andere voorwerpen blijven dan bewaard onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie die het bevel heeft gegeven op basis waarvan de gegevens zijn verzameld. Ook deze officier van justitie zal zich op de hoogte moeten laten stellen van het moment waarop genoemde wet opslag in het register zware criminaliteit niet meer toelaat. In dat geval zullen namelijk de desbetreffende processen-verbaal en andere voorwerpen moeten worden vernietigd. De officier van justitie zal spoedig daarna de vernietiging van die stukken moeten bevelen.

Vierde lid

Het bevel tot vernietiging dient schriftelijk te worden gegeven. Aldus kan achteraf worden nagegaan op welk moment de bevoegdheid is ontstaan de processen-verbaal en andere voorwerpen te vernietigen.

Het proces-verbaal van vernietiging dat op basis artikel 126cc, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering moet worden opgemaakt, wordt toegezonden aan de officier van justitie. Deze houdt hiervan een registratie bij, zodat inzichtelijk is welke stukken, op basis van welk bevel, op welk tijdstip zijn vernietigd.

Artikel 4

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het gaat om de vernietiging van processen-verbaal en andere voorwerpen die mededelingen behelzen ten aanzien waarvan de geheimhouder zijn verschoningsrecht kan inroepen. Anders dan artikel 126cc van het Wetboek van Strafvordering, ziet artikel 126aa, tweede lid, niet alleen op gegevens of mededelingen die zijn vastgelegd met een technisch hulpmiddel, maar op alle mededelingen die zijn verkregen door de uitvoering van een van de bevoegdheden uit titel IVa tot en met titel Va. Dat kunnen dus in principe ook mededelingen zijn die bijvoorbeeld zijn verkregen via een informant. Niettemin mag worden aangenomen dat het hier in de meeste gevallen zal gaan om mededelingen die zijn vastgelegd door de uitvoering van een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie of het onderzoek van telecommunicatie.

Eerste en tweede lid

In veruit de meeste gevallen zal een opsporingsambtenaar die deel uitmaakt van het rechercheteam als eerste kennis nemen van mededelingen gedaan door of aan een geheimhouder, bijvoorbeeld bij het afluisteren van opgenomen (telefoon)gesprekken. Indien hij kennis neemt van dergelijke mededelingen moet hij dit onverwijld aan de betrokken officier van justitie melden. Deze officier van justitie bepaalt in eerste instantie of het mededelingen betreft ten aanzien waarvan de geheimhouder zich zou kunnen verschonen, indien hem als getuige naar de inhoud ervan zou worden gevraagd. Dit kunnen bijvoorbeeld mededelingen zijn tussen een advocaat en zijn cliënt. Indien de officier van justitie vaststelt dat het om dergelijke mededelingen gaat, beveelt hij zo spoedig mogelijk de vernietiging van de processen-verbaal en andere voorwerpen, voorzover zij die mededelingen behelzen.

Het proces-verbaal dat wordt opgemaakt van de vernietiging wordt toegezonden aan de officier van justitie. Zo kan hij verifiëren of inderdaad is overgegaan tot vernietiging. Uiteraard behelst het proces-verbaal van vernietiging niet de inhoud van de mededelingen.

Derde lid

Deze bepaling regelt de procedure die thans reeds in de praktijk wordt gehanteerd. Het gaat om de situatie dat de geheimhouder verdachte is. In die gevallen zal de officier van justitie informatie omtrent die persoon willen verzamelen en in een later stadium bij de processtukken voegen. De officier van justitie moet in dergelijke gevallen het oordeel van een gezaghebbend lid van de desbetreffende beroepsgroep inwinnen omtrent de vraag welke mededelingen onder het verschoningsrecht vallen en derhalve moeten worden vernietigd (kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, blz. 83). Zo wordt, wanneer de geheimhouder een advocaat is, de deken van de plaatselijke Orde van Advocaten als het gezaghebbende lid van de beroepsgroep aangemerkt. Op deze wijze worden de belangen van derden, zoals de cliënten van een advocaat, op zorgvuldige wijze beschermd.

Indien de officier van justitie tot een ander oordeel komt dan het gezaghebbende lid van de beroepsgroep kan hij slechts gemotiveerd hiervan afwijken. Overigens staat niets eraan in de weg dat de officier van justitie en het gezaghebbende lid van de beroepsgroep – analoog aan de ongeschreven procedure die thans in de praktijk wel wordt gevolgd met betrekking tot huiszoeking bij geheimhouders – hun verschil van mening ter besluitvorming voorleggen aan een rechter in raadkamer.

Artikel 5

Deze bepaling heeft betrekking op de vernietiging van zowel processen-verbaal en andere voorwerpen, bedoeld in artikel 2, als processen-verbaal en andere voorwerpen, bedoeld in artikel 4 van dit besluit.

Eerste lid

Dit artikellid ziet op het vernietigen van processen-verbaal die op afzonderlijke gegevensdragers, bijvoorbeeld op een diskette, zijn opgeslagen. Een trefzekere wijze van vernietiging van deze digitaal opgeslagen processen-verbaal is de «fysieke» vernietiging van de gegevensdrager, bijvoorbeeld door de diskette door te knippen of te verbranden. Het is echter ook mogelijk de gegevendrager te behouden, terwijl de gegevens die daarop zijn geregistreerd worden vernietigd. In dat geval wordt onder vernietiging mede verstaan het zodanig bewerken van die gegevensdrager, dat van de gegevens die daarop stonden geen kennis meer kan worden genomen. Dit betekent dat het simpelweg wissen van bestanden op een diskette niet voldoende is. Met betrekkelijk eenvoudige programmatuur zijn de oorspronkelijk opgeslagen gegevens dan weer te achterhalen. Men zal de diskette bijvoorbeeld opnieuw moeten formatteren.

Tweede lid

Deze bepaling is van gelijke strekking als het eerste lid van dit artikel. Voorwerpen als cassettebandjes en diskettes behoeven op basis van dit artikel niet daadwerkelijk te worden vernietigd. Het gaat om de vernietiging van de gegevens. Daarom staat ook bij deze voorwerpen vernietiging van bijvoorbeeld een cassettebandje gelijk aan het demagnetiseren ervan omdat aldus alle gegevens vernietigd worden.

In het proces-verbaal van vernietiging moet worden aangegeven op welke wijze de processen-verbaal en andere voorwerpen zijn vernietigd.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 januari 2000, nr. 7.

Naar boven