Besluit van 15 december 1999, houdende regels ter uitvoering van artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering (Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2 juli 1999, nr. 775331/99/6;

Gelet op artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering;

De Raad van State gehoord (advies van 7 september 1999, nr. WO3.99.0332/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 9 december 1999, nr. 770086/99/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. gegevensdrager: een voorwerp waarop gedetecteerde signalen worden geregistreerd;

b. technisch hulpmiddel: een configuratie van componenten die signalen detecteert, deze transporteert, hun registratie activeert en de signalen registreert;

c. standaardconfiguratie: een door de keuringsdienst als zodanig aangewezen vaste combinatie van componenten die als geheel een technisch hulpmiddel vormt;

d. observatie met een technisch hulpmiddel: het plaatsen of bedienen van een technisch hulpmiddel, ter uitvoering van een bevel tot observatie als bedoeld in artikel 126g, eerste en derde lid, of artikel 126o, eerste en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

e. opnemen van vertrouwelijke communicatie: het plaatsen of bedienen van een technisch hulpmiddel, ter uitvoering van een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 126l, eerste lid, of artikel 126s, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;

f. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

g. keuringsdienst: een door Onze Minister aan te wijzen onderdeel van het Korps landelijke politiediensten, dan wel, indien het gaat om keuring van een technisch hulpmiddel voor observatie dat door het Korps landelijke politiediensten is ontwikkeld of een technisch hulpmiddel of standaardconfiguratie voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie, een door Onze Minister aan te wijzen onafhankelijke organisatie die zich toelegt op het keuren van apparatuur.

Artikel 2

  • 1. Voor observatie met een technisch hulpmiddel wordt gebruik gemaakt van een technisch hulpmiddel dat is goedgekeurd of dat behoort tot de categorie van goedgekeurde standaardconfiguraties.

  • 2. Een technisch hulpmiddel of een standaardconfiguratie voor observatie wordt slechts goedgekeurd indien het aan de volgende vereisten voldoet:

    a. de datum en tijd waarop de signalen worden gedetecteerd en geregistreerd, worden automatisch en doorlopend op de gegevensdrager vastgelegd;

    b. de gedetecteerde signalen worden voorzien van een uniek gegeven dat wordt meegezonden en door de registratieapparatuur wordt herkend, alvorens de signalen op de gegevensdrager worden geregistreerd;

    c. de transmissie van de gedetecteerde signalen vindt op zodanige wijze plaats dat de inhoud van de ontvangen signalen gelijk is aan de inhoud van de gedetecteerde signalen;

    d. de gedetecteerde signalen en de datum- en tijdregistratie worden op een zodanige wijze op de originele gegevensdrager geregistreerd dat, indien veranderingen in de geregistreerde signalen of de datum- en tijdregistratie worden aangebracht, dit achteraf is vast te stellen;

    e. voorzover mogelijk worden de componenten waaruit het technische hulpmiddel is opgebouwd, op een zodanige wijze beveiligd dat, indien technische veranderingen worden aangebracht, dit zo veel mogelijk achteraf is vast te stellen.

  • 3. Indien het technische hulpmiddel voor observatie mede bestaat uit een component die selecteert welke signalen worden geregistreerd, dient bij proces-verbaal te worden vastgelegd welk selectiecriterium is gehanteerd. De component, bedoeld in de eerste volzin, wordt niet handmatig bediend.

Artikel 3

  • 1. Voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie wordt gebruik gemaakt van een technisch hulpmiddel dat is goedgekeurd of dat behoort tot de categorie van goedgekeurde standaardconfiguraties.

  • 2. Een technisch hulpmiddel of een standaardconfiguratie voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie wordt slechts goedgekeurd indien het aan de volgende vereisten voldoet:

    a. de datum en tijd waarop de signalen worden gedetecteerd en geregistreerd, worden automatisch en doorlopend op de gegevensdrager vastgelegd;

    b. de gedetecteerde signalen worden voorzien van een uniek gegeven dat wordt meegezonden en door de registratieapparatuur wordt herkend, alvorens de signalen op de gegevensdrager worden geregistreerd;

    c. de transmissie van de gedetecteerde signalen vindt op zodanige wijze plaats dat de inhoud van de ontvangen signalen gelijk is aan de inhoud van de gedetecteerde signalen;

    d. de ontvangst en de registratie van de gedetecteerde signalen vindt op zodanige wijze plaats dat de inhoud van de gedetecteerde signalen uitsluitend is waar te nemen indien de gedetecteerde signalen zijn geregistreerd;

    e. de gedetecteerde signalen en de datum- en tijdregistratie worden op een zodanige wijze op de originele gegevensdrager geregistreerd dat, indien veranderingen in de geregistreerde signalen of de datum- en tijdregistratie worden aangebracht, dit achteraf is vast te stellen;

    f. voorzover mogelijk worden de componenten waaruit het technische hulpmiddel is opgebouwd op een zodanige wijze beveiligd dat, indien technische veranderingen worden aangebracht, dit zo veel mogelijk achteraf is vast te stellen.

Artikel 4

  • 1. Voorafgaand aan en na afloop van de inzet van een technisch hulpmiddel voor observatie controleert een daartoe door de korpsbeheerder onderscheidenlijk de werkgever aangewezen en terzake deskundige opsporingsambtenaar of het technische hulpmiddel voldoet aan de vereisten, genoemd in artikel 2.

  • 2. Voorafgaand aan en na afloop van de inzet van een technisch hulpmiddel voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie controleert een daartoe door de korpsbeheerder aangewezen en terzake deskundige opsporingsambtenaar van het Korps landelijke politiediensten of het technische hulpmiddel voldoet aan de vereisten, genoemd in artikel 3.

  • 3. De opsporingsambtenaar, belast met de controle, maakt van zijn bevindingen proces-verbaal op, dat wordt gezonden aan de officier van justitie.

Artikel 5

  • 1. De keuringsdienst legt de wijze waarop hij vaststelt of een technisch hulpmiddel of een standaardconfiguratie voldoet aan de vereisten, genoemd in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 3, vast in een keuringsprotocol, dat voorafgaande goedkeuring behoeft van Onze Minister.

  • 2. De keuringsdienst legt de uitslag van de keuring vast in een keuringsrapport. Op basis van het keuringsrapport kan Onze Minister een verklaring van goedkeuring afgeven.

  • 3. De keuringsdienst houdt een registratie bij van alle goedgekeurde standaardconfiguraties.

  • 4. Voor elk technisch hulpmiddel dat is goedgekeurd heeft de keuringsdienst een verklaring beschikbaar, inhoudende:

    a. dat het technische hulpmiddel voldoet aan de vereisten, genoemd in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 3, en

    b. de duur van de periode gedurende welke het technische hulpmiddel naar redelijke verwachting zal voldoen aan deze vereisten.

  • 5. De verklaring van goedkeuring van het technische hulpmiddel of de standaardconfiguratie vervalt indien:

    a. aan een van de componenten waaruit het technische hulpmiddel of de standaardconfiguratie is opgebouwd veranderingen zijn aangebracht, tenzij het technische hulpmiddel of de standaardconfiguratie, ondanks de veranderingen, kennelijk nog steeds voldoet aan de vereisten, genoemd in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 3, of

    b. de periode, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, is verstreken.

Artikel 6

  • 1. Indien het technische hulpmiddel voor observatie niet is goedgekeurd en keuring, voorafgaand aan de inzet ervan, niet mogelijk is, kan de officier van justitie, ingeval het belang van het onderzoek de inzet van het technische hulpmiddel dringend vordert, bepalen dat ter uitvoering van het bevel tot observatie het technische hulpmiddel zonder voorafgaande technische goedkeuring wordt ingezet.

  • 2. Bij toepassing van het eerste lid wordt na afloop van de inzet het technische hulpmiddel door de keuringsdienst gekeurd.

  • 3. Indien het technische hulpmiddel voor observatie of het opnemen van vertrouwelijke communicatie niet is goedgekeurd en in gebruik is bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, kan de officier van justitie, ingeval het belang van het onderzoek de inzet van het technische hulpmiddel dringend vordert, bepalen dat het technische hulpmiddel zonder voorafgaande technische goedkeuring als bedoeld in dit besluit wordt ingezet. Hij maakt hiervan melding in het bevel. De inzet van een technisch hulpmiddel als bedoeld in de eerste volzin kan uitsluitend plaatsvinden, indien:

    a. de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hiertoe toestemming heeft gegeven op basis van een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van en ondertekend door Onze Minister, gedaan op verzoek van de officier van justitie, en

    b. het een technisch hulpmiddel betreft dat niet beschikbaar is bij de regionale politiekorpsen, het Korps landelijke politiediensten of bij opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141, onderdeel c, of artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 7

  • 1. Indien het bevel tot observatie met een technisch hulpmiddel is gegeven ter uitvoering van een internationaal rechtshulpverzoek tot grensoverschrijdende observatie en het technische hulpmiddel in het buitenland door de buitenlandse autoriteiten op of aan het vervoermiddel is aangebracht, kan de officier van justitie bepalen dat de vereisten, genoemd in artikel 2, niet van toepassing zijn. Hij maakt hiervan melding in het bevel.

  • 2. Indien het bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie is gegeven ter uitvoering van een internationaal rechtshulpverzoek, dit bevel betrekking heeft op communicatie die plaatsvindt in een vervoermiddel, en het technische hulpmiddel in het buitenland door de buitenlandse autoriteiten op of in het vervoermiddel is aangebracht, kan de officier van justitie bepalen dat de vereisten, genoemd in artikel 3, niet van toepassing zijn. Hij maakt hiervan melding in het bevel.

Artikel 8

  • 1. Technische hulpmiddelen voor observatie worden opgeslagen op een door de korpsbeheerder aangewezen centrale plaats bij het regionale politiekorps of het Korps landelijke politiediensten.

  • 2. De korpsbeheerder draagt er zorg voor dat de centrale plaats, bedoeld in het eerste lid, beveiligd is en uitsluitend toegankelijk voor of onder begeleiding van daartoe geautoriseerd personeel.

  • 3. Met de opslag van de technische hulpmiddelen is belast een daartoe door de korpsbeheerder aangewezen ambtenaar van politie.

  • 4. Indien een technisch hulpmiddel nodig is voor de uitvoering van een bevel tot observatie, verstrekt de ambtenaar van politie, bedoeld in het derde lid, op verzoek van de ambtenaar die met de uitvoering van het bevel is belast en onder overlegging door deze van een kopie van het bevel tot observatie, de voor de uitvoering van het bevel benodigde technische hulpmiddelen. Indien het bevel mondeling is gegeven, wordt binnen drie dagen alsnog een kopie van het schriftelijke bevel overgelegd.

  • 5. De middelen worden verstrekt voor de periode die nodig is voor de uitvoering van het bevel. Bij de verstrekking registreert de ambtenaar, bedoeld in het derde lid, ten minste welk technische hulpmiddel wordt verstrekt, het tijdstip en de verwachte duur van de verstrekking en, indien het bevel mondeling is gegeven, de naam van de officier van justitie die het bevel heeft gegeven.

  • 6. De ambtenaar, bedoeld in het derde lid, maakt, na de middelen weer te hebben ontvangen, hiervan aantekening in de registratie. Indien aan een van de componenten waaruit het technische hulpmiddel is opgebouwd een technische verandering is aangebracht, een component defecten vertoont of de oorspronkelijk aangebrachte beveiliging is verwijderd of veranderd, maakt hij hiervan proces-verbaal op. Het proces-verbaal wordt gezonden aan de officier van justitie.

  • 7. Technische hulpmiddelen voor observatie, in gebruik bij opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141, onderdeel c, of artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, worden opgeslagen op een door de werkgever van die opsporingsambtenaar aangewezen centrale plaats. Het tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

  • 1. De technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie worden opgeslagen op een centrale plaats bij een door de korpsbeheerder aangewezen onderdeel van het Korps landelijke politiediensten.

  • 2. Artikel 8, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

  • 1. Indien de officier van justitie heeft bepaald dat ter uitvoering van een bevel tot observatie met een technisch hulpmiddel een besloten plaats, niet zijnde een woning, wordt betreden zonder toestemming van de rechthebbende, wordt de besloten plaats betreden en het technische hulpmiddel geplaatst door daartoe door de korpsbeheerder onderscheidenlijk de werkgever aangewezen en terzake deskundige opsporingsambtenaren.

  • 2. De opsporingsambtenaar, belast met het betreden van de besloten plaats, maakt van het betreden proces-verbaal op, dat wordt gezonden aan de officier van justitie.

Artikel 11

  • 1. Indien de officier van justitie heeft bepaald dat ter uitvoering van een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie een woning of andere besloten plaats wordt betreden zonder toestemming van de rechthebbende, wordt de woning of andere besloten plaats betreden en het technische hulpmiddel geplaatst door daartoe door de korpsbeheerder aangewezen ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten, die voldoen aan de door Onze Minister vast te stellen eisen.

  • 2. De ambtenaar van politie, belast met het betreden van de woning of andere besloten plaats, maakt van het betreden proces-verbaal op, dat wordt gezonden aan de officier van justitie.

Artikel 12

  • 1. Indien daardoor de waarneming van de geregistreerde signalen kan worden verbeterd, kunnen de signalen zo nodig technisch worden bewerkt.

  • 2. Voor de bewerking wordt gebruik gemaakt van een kopie van de originele gegevensdrager. De originele gegevensdrager wordt gewaarmerkt en opgeslagen in de staat waarin hij zich direct na de beëindiging van de registratie van de signalen bevond.

  • 3. Van de technische bewerking wordt iedere stap, zo mogelijk automatisch, vastgelegd, zodat na afloop van de bewerking een volledige reconstructie van de bewerking kan worden gegeven.

  • 4. Indien de technische bewerking betrekking heeft op signalen die zijn geregistreerd ter uitvoering van een bevel tot observatie met een technisch hulpmiddel, wordt de bewerking uitgevoerd door een daartoe door de korpsbeheerder onderscheidenlijk de werkgever aangewezen en terzake deskundige ambtenaar.

  • 5. Indien de technische bewerking betrekking heeft op signalen die zijn geregistreerd ter uitvoering van een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie, wordt de bewerking uitgevoerd door een daartoe door de korpsbeheerder aangewezen ambtenaar van het Korps landelijke politiediensten, die voldoet aan de bij ministeriële regeling van Onze Minister te stellen eisen.

  • 6. Van de technische bewerking wordt een proces-verbaal opgemaakt, waarin het proces van bewerking in hoofdlijnen wordt beschreven.

  • 7. De officier van justitie kan bepalen dat een technische bewerking wordt uitgevoerd door een deskundige, niet zijnde een ambtenaar als bedoeld in het vierde of vijfde lid. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld waarop de artikelen 2 en 4, eerste lid, in werking treden.

Artikel 14

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 december 1999

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de drieëntwintigste december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

In de wet van 27 mei 1999 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen (bijzondere opsporingsbevoegdheden) (Stb. 245) is onder andere de bevoegdheid geregeld een technisch hulpmiddel in te zetten ten behoeve van de observatie van personen (artikelen 126g, derde lid, en 126o, derde lid) alsmede de bevoegdheid tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel (artikelen 126l, eerste lid, en 126s, eerste lid). De inzet van dergelijke technische hulpmiddelen kan diep in de persoonlijke levenssfeer ingrijpen. Daarom dient dit met grote zorgvuldigheid te gebeuren. Omtrent de authenticiteit van de geregistreerde gegevens mag, zowel in het belang van de burgers tegen wie de middelen worden ingezet als in het belang van de opsporing, geen twijfel bestaan. Bij het opnemen van vertrouwelijke communicatie dienen er waarborgen te zijn dat de vertrouwelijke communicatie die wordt onderschept ook daadwerkelijk wordt opgenomen. Het is immers niet toegestaan vertrouwelijke communicatie op te vangen zonder dat deze wordt geregistreerd. (kamerstukken II, 1996/97, 25 403, nr. 3, blz. 37). Dit heeft tot gevolg dat de technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie aan zodanige technische eisen moeten voldoen, dat het niet mogelijk is af te luisteren zonder op te nemen. Voorts is zorgvuldigheid van belang omdat de informatie die door deze technische hulpmiddelen is vastgelegd, als bewijs in een strafzaak kan worden gebruikt. In dat geval dient de apparatuur die is ingezet van zodanige kwaliteit te zijn dat geen twijfel kan ontstaan omtrent de herkomst en de authenticiteit van de geregistreerde gegevens. Dit zal in het bijzonder het geval zijn wanneer de inzet van het technische hulpmiddel de waarneming van de opsporingsambtenaar geheel vervangt. In dergelijke gevallen is er immers geen opsporingsambtenaar beschikbaar die kan bevestigen wat bijvoorbeeld de camera of de microfoon heeft geregistreerd. De betrouwbaarheid van de gebruikte apparatuur zal dan in belangrijke mate moeten bijdragen aan de overtuigingskracht van het door die apparatuur geregistreerde bewijs.

Teneinde de betrouwbaarheid van de apparatuur te waarborgen, worden op basis van artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering in het onderhavige besluit technische eisen gesteld aan de bedoelde hulpmiddelen. Daarnaast worden regels gesteld omtrent de controle op de naleving van die eisen, alsmede omtrent de opslag, de verstrekking en de plaatsing van de technische hulpmiddelen. Voorts worden voorschriften gegeven omtrent de bewerking van de geregistreerde signalen.

Aangezien een bevel tot observatie met een technisch hulpmiddel zowel door opsporingsambtenaren van de politie, als door opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee en van bijzondere opsporingsdiensten kan worden uitgevoerd, richt dit besluit zich, voor wat betreft de technische hulpmiddelen voor observatie, tot al deze opsporingsambtenaren. Een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie daarentegen kan ingevolge de wet uitsluitend door de politie worden uitgevoerd. Regels met betrekking tot technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie zijn derhalve primair van belang voor opsporingsambtenaren van de politie.

2. Reikwijdte van het besluit

Het onderhavige besluit ziet alleen op technische hulpmiddelen die gegevens registreren. Dergelijke technische hulpmiddelen leveren immers (beeld- of geluids)materiaal op, waarvan de rechter en de verdediging kennis kunnen nemen en dat als bewijs kan dienen. De betrouwbaarheid van de door deze middelen vastgelegde waarnemingen dient onomstotelijk vast te staan. Dit betekent dat het besluit ziet op:

a. alle technische hulpmiddelen die worden ingezet ter uitvoering van een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie (artikelen 126l, eerste lid, en 126s, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering), en

b. de technische hulpmiddelen die worden ingezet ter uitvoering van een bevel tot stelselmatige observatie van personen, voorzover deze middelen signalen registreren (artikelen 126g, derde lid, en 126o, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering).

Aangezien de wet niet toestaat dat opsporingsambtenaren met behulp van een technisch middel kennisnemen van vertrouwelijke communicatie zonder dat deze communicatie voorafgaand aan de kennisneming of gelijktijdig met de kennisneming wordt opgeslagen, heeft dit besluit betrekking op alle technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Een bevel tot stelselmatige observatie van personen kan echter ook worden uitgevoerd met technische hulpmiddelen die geen signalen registreren, bijvoorbeeld een verrekijker of een camera die uitsluitend als monitor wordt gebruikt. Deze technische middelen vallen buiten de reikwijdte van het onderhavige besluit omdat deze middelen geen vastgelegde waarnemingen opleveren die als bewijs kunnen dienen en ten aanzien waarvan de herkomst en betrouwbaarheid onomstotelijk vast dient te staan. De technische hulpmiddelen voor andere dan bovenomschreven doelen vallen eveneens buiten het bereik van dit besluit. Zo ziet het besluit niet op technische hulpmiddelen die worden geplaatst teneinde uitsluitend de aanwezigheid of de verplaatsing van een goed te kunnen vaststellen, zoals een peilbaken op een container. Het besluit heeft immers betrekking op technische hulpmiddelen voor observatie van personen. Wanneer echter de observatie van het goed zozeer is verbonden met de observatie van een persoon, dat zij daar niet los van kan worden gezien, is wel sprake van observatie van een persoon in de zin van artikel 126g en 126o Wetboek van Strafvordering. (kamerstukken II, 1996/97, 25 403, nr. 3, blz. 28). In dat geval is onderhavig besluit dan ook van toepassing. Voorbeeld hiervan is een peilbaken aanbracht op een auto van een te observeren persoon. Voorts vallen camera's ten behoeve van verkeerstoezicht (trajectcontrole) of ten behoeve van het handhaven van de openbare orde buiten het bereik van dit besluit. Het gebruik van dergelijke camera's vindt niet plaats in het kader van de bijzondere opsporingsbevoegdheid tot observatie, zoals bedoeld in de artikelen 126g en 126o van het Wetboek van Strafvordering.

3. Het technische hulpmiddel

In dit besluit wordt als technisch hulpmiddel aangemerkt het samenstel (configuratie) van onderdelen (componenten) dat in zijn geheel in staat is signalen op te vangen (detectie), te transporteren (transmissie) en op te slaan (registratie). In het kader van deze regeling moet onder signaal worden verstaan elk door een technisch hulpmiddel aantoonbare gebeurtenis. De meest tot de verbeelding sprekende signalen zijn geluidssignalen of beeldsignalen. Er zijn echter nog andere soorten signalen denkbaar. In het kader van het opnemen van vertrouwelijke communicatie kan het signaal ook bestaan uit de aanslag van een toets op een toetsenbord van een computer. In het kader van het stelselmatig observeren kan worden gedacht aan een signaal dat bestaat uit plaatsbepalingsgegevens en dat door een peilzender wordt verzonden.

Voor dit besluit is van belang vast te stellen dat de hierboven genoemde functionaliteiten van detectie, transmissie en registratie in veel gevallen niet in één apparaat zullen zijn verenigd. Een technisch hulpmiddel zal in veel gevallen zijn opgebouwd uit diverse apparaten die met elkaar verbonden zijn. Als voorbeeld het volgende: een technisch hulpmiddel voor stelselmatige observatie kan zijn opgebouwd uit verschillende onderdelen (componenten) zoals een camera, een apparaat dat de signalen codeert, een zender, een ontvanger, een apparaat dat de signalen decodeert en een (band)recorder. Afhankelijk van de omstandigheden, zal dan ook van verschillende combinaties van componenten, dus van verschillende configuraties, gebruik kunnen worden gemaakt. Zo zal de ene keer een minicamera worden ingezet die gemakkelijk verstopt kan worden, de andere keer kan het noodzakelijk zijn gebruik te maken van een camera met een grote lens, gegeven de grote afstand waarop gefilmd wordt. Er zullen dus verschillende configuraties gebruikt worden, waarbij bepaalde combinaties van componenten vaak voorkomen en als standaardconfiguratie kunnen worden aangemerkt.

4. De technische eisen

Een belangrijk doel van de onderhavige regeling is waarborgen te creëren voor de betrouwbaarheid en herleidbaarheid van gegevens die zijn verkregen bij stelselmatige observatie met een technisch hulpmiddel dat signalen registreert en bij het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Deze waarborgen worden gevonden in de eisen die worden gesteld aan de technische hulpmiddelen. Alleen technische hulpmiddelen die voldoen aan deze eisen mogen worden ingezet ter uitvoering van het desbetreffende bevel. De eisen met betrekking tot observatiemiddelen zijn neergelegd in artikel 2; de eisen met betrekking tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie staan in artikel 3 van het besluit.

Welke eisen worden nu gesteld? Datum- en tijdregistratie dienen automatisch te worden vastgelegd op het moment dat de signalen worden geregistreerd. Aldus is te herleiden op welk moment de desbetreffende geregistreerde gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Er dient een uniek gegeven met de gedetecteerde signalen te worden meegezonden om de oorsprong van de ontvangen signalen vast te stellen. Voorts dient het transport van de signalen zodanig plaats te vinden dat er geen veranderingen plaatsvinden in de inhoud van de gedetecteerde signalen. Daarnaast wordt als eis aan de registratie van de signalen gesteld dat dit zodanig moet gebeuren dat, indien veranderingen in de geregistreerde signalen zijn aangebracht of geregistreerde signalen zijn gewist, dit achteraf is vast te stellen. Dit is onder andere van belang met het oog op een eventueel beroep van de verdediging op ontlastend bewijsmateriaal.

Voor wat betreft het opnemen van vertrouwelijke communicatie geldt voorts als belangrijke eis dat het desbetreffende technische hulpmiddel zo moet zijn opgebouwd dat het niet mogelijk is met dit apparaat een gesprek af te luisteren zonder dat het wordt opgenomen (zie ook paragraaf 1 van deze toelichting).

5. Controle op de naleving

In paragraaf 4 van deze toelichting zijn de eisen beschreven waaraan technische hulpmiddelen voor observatie en het opnemen van vertrouwelijke communicatie moeten voldoen. Nu wordt ingegaan op de wijze waarop controle wordt uitgeoefend op de naleving van deze eisen. Verschillende opties daarvoor zijn denkbaar. Zo is gedacht aan een verplichte keuring van ieder afzonderlijk technisch hulpmiddel dat wordt ingezet. Deze optie is afgevallen omdat de regio's over verschillende componenten beschikken die, zoals omschreven in paragraaf 3, in verschillende combinaties worden ingezet. Keuring door een keuringsdienst van iedere afzonderlijke combinatie, voorafgaand aan de inzet, zou de bedrijfsvoering bij de politie te zeer verstoren. Een tweede alternatief was het keuren van de afzonderlijke componenten waaruit het technisch hulpmiddel is opgebouwd. Vanuit technisch oogpunt is het echter niet mogelijk zodanige eisen te stellen aan de componenten dat verzekerd is dat het samenstel van die componenten, het technisch hulpmiddel dus, voldoet aan de eisen van artikel 2 of artikel 3. Daarom is gekozen voor de derde optie, namelijk het onderverdelen van technische hulpmiddelen in standaardconfiguraties en in technische hulpmiddelen die niet tot die categorie behoren. Veel regionale politiekorpsen gebruiken dezelfde soort videorecorders en dezelfde soort camera's. Met de verschillende componenten worden diverse standaardconfiguraties opgebouwd. Deze standaardconfiguraties voor observatie dienen door de keuringsdienst te worden gekeurd aan de hand van de eisen genoemd in artikel 2. De keuringsdienst legt zijn bevindingen vast in een keuringsrapport op basis waarvan de Minister van Justitie beslist over het uiteindelijk afgeven van een verklaring van goedkeuring (artikel 5, tweede lid). Wanneer een configuratie is goedgekeurd kunnen alle opsporingsambtenaren die bevoegd zijn technische hulpmiddelen voor observatie in te zetten deze goedgekeurde configuratie inzetten.

De keuringsdienst houdt, mede ten behoeve van alle politiekorpsen en elders werkende opsporingsambtenaren die kunnen worden belast met de uitvoering van een bevel tot stelselmatige observatie met een technisch hulpmiddel een lijst op van goedgekeurde standaardconfiguraties bij (artikel 5, derde lid). Daarbij kunnen technische specificaties worden aangeven die als voorwaarde gelden voor de goedkeuring. Iedere opsporingsambtenaar bevoegd tot het inzetten van technische hulpmiddelen voor observatie kan vervolgens gebruik maken van een technisch hulpmiddel dat behoort tot een van de goedgekeurde standaardconfiguraties. Het moet dan dus gaan om een technisch hulpmiddel dat is opgebouwd uit componenten die behoren tot hetzelfde merk en hetzelfde type als de componenten waaruit de standaardconfiguratie is opgebouwd. Voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet controleert een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar of de standaardconfiguratie in dat specifieke geval voldoet aan de in artikel 2 of artikel 3 gestelde eisen. Zie artikel 4. Zo wordt voorkomen dat een component wordt ingezet die defecten vertoont. Ook na afloop van de inzet vindt een controle plaats om vast te kunnen stellen of de gebruikte apparatuur nog steeds aan de vereisten voldoet.

In het proces-verbaal dat wordt opgemaakt van de inzet van het technische hulpmiddel wordt vervolgens aangegeven van welke goedgekeurde standaardconfiguratie gebruik is gemaakt en de uitslag van voornoemde test. Om te voorkomen dat in de openbaarheid komt van welke apparatuur exact gebruikt is gemaakt, kunnen de goedgekeurde standaardconfiguraties met een door de keuringsdienst aangegeven code worden omschreven en de gebruikte componenten met een identificatienummer. Dit proces-verbaal wordt gezonden aan de officier van justitie zodat hij invulling kan geven aan zijn verantwoordelijkheid voor een juiste toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden.

Een technisch hulpmiddel dat niet behoort tot een van de goedgekeurde standaardconfiguraties moet afzonderlijk ter keuring worden voorgelegd aan de keuringsdienst. Dit zal het geval kunnen zijn wanneer een technisch hulpmiddel of een onderdeel daarvan door het desbetreffende korps zelf is ontwikkeld of wanneer gebruik wordt gemaakt van een ongebruikelijke configuratie of component. De keuringsdienst keurt ook in die gevallen het technische hulpmiddel aan de eisen als gesteld in artikel 2 of artikel 3. Indien het middel wordt goedgekeurd, stelt de keuringsdienst een verklaring op waaruit de goedkeuring blijkt, onder vermelding van de periode gedurende welke het middel naar redelijke verwachting zal blijven voldoen aan die eisen.

De bevoegdheid tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie verschilt van de bevoegdheid tot observatie omdat eerstgenoemde bevoegdheid dieper in de persoonlijke levenssfeer ingrijpt. Daarom worden in de wet bijzondere opsporingsbevoegdheden strenge voorwaarden gesteld aan de toepassing van deze bevoegdheid. Dit brengt met zich mee dat ook de uitvoeringsaspecten van deze bevoegdheid moeten worden omgeven met de grootst mogelijke zorgvuldigheid. Dit is in het bijzonder het geval wanneer vertrouwelijke communicatie wordt opgenomen in een woning. Daarbij komt dat het een nieuwe bevoegdheid betreft waarmee nog geen ervaring is opgedaan. Daarom is ervoor gekozen een groot deel van de uitvoeringsaspecten bij het Korps landelijke politiediensten onder te brengen. Zo vindt de opslag en verstrekking van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie plaats door het KLPD, alsmede het betreden van woningen en andere besloten plaatsen en het plaatsen van deze middelen aldaar.

Teneinde het onafhankelijke karakter van de keuring van deze middelen te waarborgen worden zij door een externe keuringsdienst gekeurd en niet door een onderdeel van het KLPD. Niettemin geldt ook hiervoor dat indien een standaardconfiguratie voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie wordt ontwikkeld en deze als zodanig goedgekeurd wordt, deze configuratie niet iedere keer voorafgaand aan de inzet opnieuw gekeurd hoeft te worden. Wel dient, evenals het geval is bij technische hulpmiddelen voor observatie, voorafgaand aan en na afloop van iedere inzet het technisch hulpmiddel door een daartoe aangewezen ambtenaar te worden getest. Deze tests worden wat betreft de hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie uitgevoerd door het Korps landelijke politiediensten.

Artikel 6 maakt voor uitzonderlijke gevallen een uitzondering op de eis dat uitsluitend vooraf goedgekeurde technische hulpmiddelen of technische hulpmiddelen die behoren tot de categorie van goedgekeurde standaardconfiguraties mogen worden ingezet. De situatie kan zich voordoen dat voor een bepaalde actie een bijzonder technisch hulpmiddel is vereist dat bij een van de opsporingsdiensten beschikbaar is, doch niet behoort tot een vooraf goedgekeurde standaardconfiguratie en op zeer korte termijn moet worden ingezet. Indien in die gevallen keuring vooraf onmogelijk is maar het belang van het onderzoek de inzet van het technische hulpmiddel dringend vordert, kan de officier van justitie bepalen dat het technische hulpmiddel zonder voorafgaande goedkeuring wordt ingezet. Na afloop dient het middel alsnog door de keuringsdienst te worden gekeurd. Deze uitzondering geldt alleen voor observatiemiddelen.

Voorts geeft artikel 6 een tweede uitzondering op de keuringseis die van toepassing is op zowel observatieapparatuur als op apparatuur voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Het gaat dan om technische hulpmiddelen die in gebruik zijn bij de Binnenlandse veiligheidsdienst en die worden uitgeleend ten behoeve van de opsporing. In dat geval wordt de desbetreffende apparatuur noch vooraf, noch achteraf door de op basis van dit besluit aangewezen keuringsdienst gekeurd.

Een andere uitzondering op de regel dat alleen goedgekeurde apparatuur mag worden ingezet is opgenomen in artikel 7. Het gaat hier de uitvoering van internationale rechtshulpverzoeken ten behoeve van een buitenlands opsporingsonderzoek. In het bijzonder gaat het om de situatie dat ten behoeve van een buitenlands onderzoek een auto in het buitenland door de buitenlandse autoriteiten is voorzien van observatie- of afluisterapparatuur. Indien deze in het buitenland geprepareerde auto richting de Nederlandse grens rijdt, kunnen de buitenlandse autoriteiten een rechtshulpverzoek aan Nederland richten teneinde de observatie of het afluisteren op Nederlands grondgebied te laten voortzetten. In dat geval dient de Nederlandse officier van justitie een bevel tot observatie of het opnemen van vertrouwelijke communicatie te geven. Aangezien de technische hulpmiddelen echter in het buitenland door de buitenlandse autoriteiten in de auto zijn aangebracht ten behoeve van het buitenlandse onderzoek, zullen deze waarschijnlijk niet door de Nederlandse keuringsdienst vooraf zijn goedgekeurd. In dat geval kan de officier van justitie bepalen dat de vereisten, genoemd in artikel 2 of artikel 3, niet van toepassing zijn. Hij dient hiervan melding te maken in het bevel.

De verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie voor de juiste toepassing van de bijzondere opsporingsbevoegdheden komt onder andere tot uitdrukking in het feit dat het proces-verbaal van controle van het technisch hulpmiddel voorafgaand aan de inzet aan hem moet worden toegezonden. Aldus kan de officier van justitie zich ervan vergewissen dat de ingezette middelen aan de technische eisen voldoen. De korpsbeheerder draagt er zorg voor dat de personen die zijn belast met de inzet en de controle van de technische hulpmiddelen terzake deskundig zijn. Hij wijst de personen, belast met de controle, aan.

6. Opslag en verstrekking van technische hulpmiddelen

In de artikelen 8 en 9 worden de opslag en verstrekking van de technische hulpmiddelen geregeld. De technische hulpmiddelen voor observatie worden onder bepaalde voorwaarden op een daartoe aangewezen en beveiligde plaats in de regio respectievelijk bij de Koninklijke marechaussee of een bijzondere opsporingsdienst opgeslagen. Dit is een voortzetting van de huidige praktijk. Voor wat betreft de politie zal dit in de regel gebeuren bij de sectie technische ondersteuning van het regiokorps. De korpsbeheerder respectievelijk beheerder van de KMar of de werkgever van de buitengewoon opsporingsambtenaar dient een van zijn functionarissen aan te wijzen als beheerder (artikel 8, derde lid). Deze beheerder draagt zorg voor correcte opslag, verstrekking en registratie van de technische hulpmiddelen.

In paragraaf 5 van de toelichting is al gesteld dat, gelet op de bijzondere waarborgen die gelden voor deze middelen, de opslag en verstrekking van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie centraal plaatsvindt bij het Korps landelijke politiediensten.

7. Plaatsing van technische hulpmiddelen en bewerking van geregistreerde signalen

Artikel 10 regelt het plaatsen van technische hulpmiddelen voor observatie in besloten plaatsen, niet zijnde een woning. Dit kan worden uitgevoerd door opsporingsambtenaren van politie, de Koninklijke marechaussee en bijzondere opsporingsdiensten. Voorwaarde is dat betreding en plaatsing geschiedt door daartoe aangewezen en terzake deskundige opsporingsambtenaren. De korpsbeheerder respectievelijk de beheerder of de werkgever ziet erop toe dat alleen terzake deskundige ambtenaren hiermee worden belast.

Plaatsing van technische hulpmiddelen ter uitvoering van het bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een woning of andere besloten plaats dient ingevolge artikel 11 te gebeuren door daartoe aangewezen ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten die voldoen aan de door de Minister van Justitie te stellen eisen. Deze eisen worden neergelegd in een ministeriële regeling op basis van artikel 38, derde lid, van de Politiewet. Zoals reeds in paragraaf 5 van deze toelichting is aangegeven betreft dit een bevoegdheid die zeer diep in de persoonlijke levenssfeer kan ingrijpen. Daarom dient ook bij de uitvoering van deze bevoegdheid de grootst mogelijke zorgvuldigheid te worden betracht. Voor het plaatsen van de geavanceerde apparatuur is een grote mate van expertise vereist. Aangezien het een nieuwe bevoegdheid betreft is hiermee nog geen ervaring opgedaan. Dit heeft geleid tot het standpunt dat de bevoegdheid tot het plaatsen van technische hulpmiddelen in woningen en andere besloten plaatsen wordt opgedragen aan daartoe aangewezen en opgeleide ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten. Een en ander sluit niet uit dat in de toekomst de kennis en vaardigheden die hiervoor zijn vereist worden overgedragen aan de regiokorpsen, opdat deze tevens kunnen worden belast met het betreden van besloten plaatsen en het aldaar plaatsen van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Mocht dit het geval zijn dan zal te zijner tijd wijziging van het onderhavige besluit plaatsvinden. Voorts worden in artikel 12 van deze regeling waarborgen geschapen omtrent het technisch bewerken van geregistreerde signalen. Indien de oorspronkelijk geregistreerde signalen niet goed waarneembaar zijn, kunnen in bepaalde gevallen die signalen technisch worden bewerkt zodat de waarneembaarheid wordt verbeterd. Technische bewerking van op een gegevensdrager geregistreerde signalen dient te allen tijde plaats te vinden met behulp van een kopie van de originele gegevensdrager en volgens een vast te stellen protocol. De stappen in het proces van bewerking dienen zodanig te worden vastgelegd dat achteraf volledig controleerbaar is welke technische bewerkingen de gegevensdrager heeft ondergaan. In geval van een verzoek om contra-expertise door de verdediging in een strafzaak, is aldus een reconstructie mogelijk van de bewerking en kan worden vastgesteld dat de geregistreerde signalen op de gegevensdrager zijn bewerkt in overeenstemming met de oorspronkelijk vastgelegde waarnemingen respectievelijk worden uitgesloten dat manipulatie van de oorspronkelijke waarnemingen heeft plaatsgevonden. De technische bewerking van signalen die onderdeel uitmaken van vertrouwelijke communicatie mag uitsluitend worden uitgevoerd door een daartoe aangewezen en terzake deskundig onderdeel van het Korps landelijke politiediensten; de technische bewerking van gegevens verkregen door observatie kan ook door daartoe aangewezen en terzake deskundige ambtenaren van de regiokorpsen en opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten gebeuren. De desbetreffende korpsbeheerder respectievelijke de werkgever van deze opsporingsambtenaren ziet erop toe dat alleen terzake kundige ambtenaren worden belast met het technisch bewerken van de observatiesignalen. De officier van justitie kan bepalen dat een bewerking door een deskundige derde wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld het Gerechtelijk Laboratorium. Bij het geven van een dergelijke opdracht dient er wel altijd rekening mee te worden gehouden dat contra-expertise mogelijk moet blijven bij een instantie die niet bij het onderzoek is betrokken, voor het geval dat de verdediging daarom zou verzoeken.

8. Gevolgen voor de huidige praktijk

Zoals al eerder aangegeven wordt binnen de regionale politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten reeds frequent gewerkt met technische hulpmiddelen voor observatie. Ook door de Koninklijke marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten wordt thans gebruik gemaakt van dergelijke hulpmiddelen. Dit betekent dat de aanwezige technische middelen, voorzover ze gebruikt worden voor stelselmatige observatie van personen in de zin van artikel 126g en artikel 126o van het Wetboek van Strafvordering, moeten worden gekeurd door de keuringsdienst, dan wel dat moet worden vastgesteld dat zij behoren tot een goedgekeurde standaardconfiguratie. Deze keuringsoperatie zal enige tijd en inspanning vergen. Daarom is in artikel 13 bepaald dat de bepalingen die betrekking hebben op technische hulpmiddelen voor observatie op een ander tijdstip van kracht kunnen worden dan de overige bepalingen van het besluit. De inwerkingtreding van eerstbedoelde bepalingen is voorzien een jaar na inwerkingtreding van de overige bepalingen van dit besluit. Teneinde te bewerkstelligen dat alle middelen voor observatie voldoen aan de eisen van dit besluit, moet een inventarisatie gemaakt worden van alle componenten die in de regio's en bij overige diensten aanwezig zijn en moet worden nagegaan in welke configuraties deze worden ingezet. Aldus kan een lijst van standaardconfiguraties worden opgesteld. Deze standaardconfiguraties worden gekeurd en, indien goedgekeurd, geplaatst op de lijst van goedgekeurde standaardconfiguraties. De regio's en diensten kunnen dan in ieder geval gebruik maken van de op die lijst geplaatste standaardconfiguraties. Voorts moeten de resterende technische hulpmiddelen die niet als standaardconfiguratie kunnen worden aangemerkt, afzonderlijk worden gekeurd en voorzien van een verklaring van goedkeuring.

De bepaling in artikel 4 betreffende de test voorafgaand aan de inzet van het middel sluit aan bij de huidige praktijk. Ook de bepalingen omtrent de opslag en verstrekking en de daarbij behorende registratie (artikel 8) geven een weerslag van de huidige praktijk bij de meeste politiekorpsen.

De invoering van de bepalingen ten aanzien van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie zal weinig of geen problemen opleveren aangezien dit een nieuwe bevoegdheid is en derhalve nog geen sprake is van in gebruik zijnde apparatuur.

9. De adviezen over het ontwerpbesluit

Over het ontwerpbesluit zijn adviezen ontvangen van het openbaar ministerie, het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen, het Platform bijzondere opsporingsdiensten, de Raad voor het KLPD en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Defensie.

Hoewel uit het advies van het openbaar ministerie blijkt dat men ten aanzien van het plaatsen van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie in woningen en andere besloten plaatsen geen bezwaar heeft tegen het concentreren van de toepassing van deze bevoegdheid bij het KLPD in de beginperiode, zou men graag in de regeling de mogelijkheid tot toepassing van deze bevoegdheid reeds toebedeeld zien aan de regiokorpsen. In de toelichting zou kunnen worden aangegeven dat voor de beginperiode toepassing van deze bevoegdheid alleen bestaat voor het KLPD. Teneinde onduidelijkheid te voorkomen omtrent de vraag wie bevoegd is deze middelen te plaatsen in woningen en andere besloten plaatsen is er voor gekozen de huidige redactie van artikel 11 te handhaven. Dit neemt echter niet weg, zoals in paragraaf 7 van de toelichting is aangegeven, dat na enkele jaren, wanneer voldoende kennis en ervaring is opgedaan met dit middel en opleidingen zijn ontwikkeld, deze bevoegdheid mogelijk ook wordt toebedeeld aan de regiokorpsen. In dat geval zal wijziging van het onderhavige besluit plaatsvinden. Voorts is naar aanleiding van het advies van het openbaar ministerie de verantwoordelijkheid van de officier van justitie voor de juiste toepassing van de bijzondere opsporingsbevoegdheden in het kader van de inzet van technische hulpmiddelen in paragraaf 5 van de toelichting verduidelijkt.

Het advies van het Platform bijzondere opsporingsdiensten heeft geleid tot een verduidelijking in de toelichting omtrent de toepasselijkheid van het besluit op de bijzondere opsporingsdiensten. Daarnaast zijn naar aanleiding van dit advies en het advies van het ministerie van Defensie de bevoegdheden tot het betreden van besloten plaatsen, niet zijnde woningen voor het plaatsen van observatieapparatuur (artikel 10) en tot het technisch bewerken van bij de uitvoering van een bevel tot observatie geregistreerde signalen (artikel 12, vierde lid) uitgebreid tot opsporingsambtenaren als bedoeld in de artikelen 141, onderdeel c, en 142 van het Wetboek van Strafvordering. Voorwaarde voor beide bevoegdheden is dat de desbetreffende opsporingsambtenaar is aangewezen door zijn werkgever op grond van zijn kennis en deskundigheid die benodigd is voor de uitvoering van de bevoegdheid.

10. Notificatie

Tot slot de vereiste notificatie in Brussel. Het ontwerpbesluit is op 9 juli 1999 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid van de richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij ((PbEG 1998 L 204, zoals gewijzigd bij richtlijn nr 98/48/EG, PbEG 1998 L217) (notificatienummer: 99/0337/NL). De notificatie heeft niet geleid tot opmerkingen van de Europese Commissie en van andere lidstaten.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel a

Onder gegevensdrager wordt bijvoorbeeld verstaan een cassette- of videoband, maar ook digitale gegevensdragers, zoals een diskette of cd-rom.

Onderdeel b

Een technisch hulpmiddel voor observatie of het opnemen van vertrouwelijke communicatie kan zijn opgebouwd uit verschillende componenten. Bij observatie kan bijvoorbeeld sprake zijn van een videocamera en een videorecorder. Bij het opnemen van vertrouwelijke communicatie kan sprake zijn van een microfoon die de geluidssignalen opvangt (detecteert), apparatuur die de signalen transporteert, en opnameapparatuur. Het samenstel van deze componenten (de configuratie), dat het mogelijk maakt te observeren of vertrouwelijke communicatie op te nemen, wordt aangemerkt als een technisch hulpmiddel.

De componenten waaruit het technische hulpmiddel bestaat, kunnen zijn aangeschaft bij een derde of door de betrokken dienst zelf zijn ontwikkeld. Daarnaast kan bij het samenstellen van een technisch hulpmiddel gebruik worden gemaakt van reeds bij derden aanwezige componenten. Zo kan bijvoorbeeld voor het transport van de signalen gebruik worden gemaakt van een kabel die reeds in de grond ligt, of kan voor het activeren van een camera gebruik worden gemaakt van een lichtschakelaar die reeds in een ruimte waar de camera is gemonteerd, aanwezig is.

Onderdeel c

Een standaardconfiguratie is een technisch hulpmiddel dat bestaat uit een vaste combinatie van onderdelen (componenten). Bijvoorbeeld een camera van het merk X, type 1, een cryptokastje van het merk Y, type 2, en een recorder van het merk Z, type 3. Indien een bepaalde combinatie vaak of in verschillende regio's wordt gehanteerd, zal de keuringsdienst deze combinatie na goedkeuring kunnen aanwijzen als standaardconfiguratie.

Onderdeel d

Het betreft hier alleen technische hulpmiddelen voor observatie, in de zin van de eerdergenoemde wet inzake bijzondere opsporingsbevoegdheden. Dat wil zeggen, technische hulpmiddelen die worden ingezet voor het stelselmatig volgen van een persoon of het stelselmatig waarnemen van de aanwezigheid of het gedrag van die persoon. Het gaat dus niet om technische hulpmiddelen waarmee de aanwezigheid of verplaatsing van een goed kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld van een container. Camera's die de politie inzet in het kader van de controle en het toezicht die door haar worden uitgeoefend vallen eveneens buiten deze regeling.

Onderdeel g

Teneinde de objectiviteit van de keuring van technische hulpmiddelen zo veel mogelijk te waarborgen, wordt de keuring van alle technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie en de hulpmiddelen voor observatie voorzover ontwikkeld door het Korps landelijke politiediensten, opgedragen aan een onafhankelijke derde.

Artikel 2

Dit artikel bevat de eisen waaraan technische hulpmiddelen voor observatie ten minste dienen te voldoen. Het technische hulpmiddel moet zijn goedgekeurd of het moet behoren tot de categorie van goedgekeurde standaardconfiguraties. Een technisch hulpmiddel of een standaardconfiguratie wordt goedgekeurd indien het voldoet aan de eisen gesteld in dit artikel. De eisen bieden waarborgen dat het technische hulpmiddel op zodanige wijze werkt dat de authenticiteit en de integriteit van de geregistreerde signalen (veelal beelden of geluiden), voldoende zijn verzekerd.

Tweede lid, onderdeel a

De datum en tijd waarop de opname start en waarop de opname eindigt dienen automatisch op de gegevensdrager te worden geregistreerd. Tussentijds dient de tijdregistratie «mee te lopen», bijvoorbeeld in de vorm van een secondeteller die meeloopt gedurende de opname. Zo kan worden vastgesteld op welk tijdstip de vastgelegde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Daarnaast kan, in het geval dat een gedeelte van de opgenomen beelden achteraf van de gegevensdrager zou worden gewist, aan de hand van de in dat geval niet meer doorlopende secondeteller worden vastgesteld dat een gedeelte van de opgenomen beelden ontbreekt.

Onderdeel b

Dit vereiste is met name van belang wanneer de registratieapparatuur, bijvoorbeeld de videorecorder, zich op een andere locatie bevindt dan de camera. In dat geval zullen de gedetecteerde signalen moeten worden getransporteerd naar de plaats waar zich de registratieapparatuur bevindt. Daarbij is het van belang dat kan worden vastgesteld dat de signalen die worden geregistreerd dezelfde signalen zijn als de signalen die elders door de camera zijn gedetecteerd. Teneinde dit te waarborgen dienen de gedetecteerde signalen die worden verzonden naar de registratieapparatuur te zijn voorzien van een uniek gegeven dat wordt herkend door de registratieapparatuur. Wanneer het meegezonden unieke gegeven niet wordt herkend door de registratieapparatuur, kan dat betekenen dat de getransporteerde signalen niet afkomstig zijn van de desbetreffende camera.

Het unieke gegeven kan een apart aan de gedetecteerde signalen toegevoegd gegeven zijn, bijvoorbeeld een gedigitaliseerde identificatiecode. Het kan echter ook worden gerealiseerd door de gedetecteerde signalen versleuteld te verzenden. In dat geval kan de sleutel als uniek gegeven worden aangemerkt.

Onderdeel c

Dit vereiste is met name van belang wanneer het transport van de gedetecteerde signalen plaatsvindt via bij derden aanwezige componenten. Wanneer bijvoorbeeld signalen worden verzonden over de telefoonkabel en via een bestaand relais-station of via een satelliet, dan dient de transmissie «één op één» plaats te vinden en zal de inhoud van de gedetecteerde signalen gedurende de transmissie ongewijzigd moeten blijven. Degene die het technische hulpmiddel wil inzetten, dient zich, voorafgaand aan de inzet daarvan, ervan te vergewissen dat dit het geval is. Voorts dient te worden opgemerkt dat, wanneer gebruik wordt gemaakt van versleuteling van signalen of de signalen gecomprimeerd worden verzonden, slechts de vorm waarin de signalen worden getransporteerd wijzigt, doch niet de inhoud ervan.

Onderdeel d

Dit vereiste ziet op de waarborg dat niet onopgemerkt wijzigingen kunnen worden aangebracht in de geregistreerde signalen en de vastgelegde datum- en tijdregistratie. Met name wanneer de signalen digitaal zijn geregistreerd is het van belang dat de gegevensdrager na registratie wordt beveiligd. De wijziging van analoog geregistreerde signalen, bijvoorbeeld op een magneetband, is vaak redelijk gemakkelijk vast te stellen. Bij digitale registratie is dat anders. Daarom zal de digitale gegevensdrager moeten worden beveiligd, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een digitale handtekening (zgn. «hash»). De kenmerken van de digitale handtekening dienen dan bij proces-verbaal te worden vastgelegd.

Onderdeel e

In beginsel dienen de componenten waaruit het technische hulpmiddel is opgebouwd te worden beveiligd tegen het onbevoegd aanbrengen van veranderingen. Dit kan bijvoorbeeld door op de component een zegel aan te brengen. Wanneer bijvoorbeeld na afloop van de inzet van de component blijkt dat het zegel is verbroken, kan worden vastgesteld dat het apparaat is opengemaakt. Zie ook artikel 8, zesde lid. In dat geval moet worden nagegaan of er geen veranderingen zijn aangebracht, waardoor het apparaat mogelijk niet meer voldoet aan de gestelde eisen en derhalve de goedkeuring dient te vervallen. Indien gebruik wordt gemaakt van een standaardconfiguratie zal de dienst die het apparaat inzet ervoor moeten zorgen dat de componenten worden beveiligd.

De bepaling spreekt over «voorzover mogelijk». In de volgende gevallen kan eventueel het aanbrengen van een dergelijke beveiliging achterwege blijven. Ten eerste in het geval dat de desbetreffende component zodanig klein is, dat het fysiek niet mogelijk is hierop een beveiliging aan te brengen. Ten tweede in het geval dat gebruik wordt gemaakt van een bestaande component die reeds aanwezig is bij een derde. In die gevallen zal het niet altijd mogelijk zijn de vereiste beveiliging aan te brengen.

Derde lid

Bij observatie met een technisch hulpmiddel wordt in sommige gevallen gebruik gemaakt van een schakelaar die ervoor zorgt dat uitsluitend onder bepaalde omstandigheden de gedetecteerde signalen worden geregistreerd. Niet alleen uit het oogpunt van efficiency wordt een dergelijke schakelaar toegepast, ook de bescherming van de privacy is ermee gebaat. Het wordt weinig zinvol geacht een camera vierentwintig uur per dag beelden op te laten nemen van bijvoorbeeld een gesloten deur, terwijl men geïnteresseerd is in wie de desbetreffende deur in of uit gaat. In dat geval kan een schakelaar ervoor zorgen dat alleen signalen worden geregistreerd wanneer de desbetreffende deur opengaat. Zo wordt voorkomen dat onschuldige voorbijgangers op een videoband worden vastgelegd, waarmee hun privacy kan worden geschonden.

Het gebruik van een dergelijke schakelaar is toegestaan, doch het selectiecriterium dat wordt gehanteerd, bijv. het opengaan van de desbetreffende deur, moet worden vastgelegd bij proces-verbaal. Met het oog op de objectiviteit van de selectie, mogen signalen uitsluitend worden geselecteerd door een technische component en niet handmatig door een opsporingsambtenaar. Hierdoor kan iedere discussie worden vermeden dat ontlastend materiaal met opzet niet is geregistreerd, terwijl het mogelijk wel is waargenomen door een opsporingsambtenaar.

Artikel 3

Dit artikel bevat de technische eisen voor hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie. De meeste vereisten zijn gelijkluidend aan die voor technische hulpmiddelen voor observatie.

Onderdeel d

Een belangrijke eis die wordt gesteld aan een technisch hulpmiddel voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie is dat het technische hulpmiddel de mogelijkheid uitsluit dat een gesprek of een deel van een gesprek wordt afgeluisterd of onderschept zonder dat het wordt opgenomen. Dat zou onrechtmatig zijn aangezien de wet alleen de bevoegdheid kent tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Reden hiervoor is de uitoefening van deze bevoegdheid achteraf controleerbaar te maken. Zie hiervoor ook de memorie van toelichting bij de wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (kamerstukken II, 1996–1997, 25 403, nr. 3, blz. 37). Het technische hulpmiddel moet dan ook zo zijn opgebouwd dat het uitluisterpunt zich achter het registratiepunt bevindt. Dat wil zeggen dat het niet mogelijk is te luisteren naar een gesprek zonder dat het gesprek wordt opgenomen. Dit brengt onder andere met zich mee dat bij een technisch hulpmiddel voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie geen gebruik mag worden gemaakt van een schakelaar als omschreven in artikel 2, derde lid, anders dan een schakelaar die de registratie van de signalen activeert op het moment dat enige vorm van communicatie plaatsvindt. In het geval van het opnemen van gesprekken (audio) betekent dit dat registratie dient plaats te vinden zodra geluid van enige betekenis wordt gedetecteerd.

Artikel 4

De artikelen 2 en 3 bepalen dat het technische hulpmiddel dat wordt ingezet goedgekeurd moet zijn of moet behoren tot de categorie van goedgekeurde standaardconfiguraties. Teneinde te waarborgen dat de componenten waaruit het technische hulpmiddel of de standaardconfiguratie is opgebouwd ook in het specifieke geval goed functioneren en geen defecten vertonen, moet voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet worden getest of het middel voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2 of artikel 3.

Na afloop van de inzet dient vervolgens gecontroleerd te worden of het middel nog steeds aan de eisen voldoet. Wanneer dit het geval is en geen veranderingen aan de apparatuur zijn aangebracht, mag er in beginsel vanuit worden gegaan dat het middel ook gedurende de inzet goed heeft gefunctioneerd.

De controle wordt uitgevoerd door een opsporingsambtenaar die daartoe is aangewezen door de korpsbeheerder respectievelijk de desbetreffende werkgever. Deze korpsbeheerder of werkgever ziet erop toe dat de controlerend ambtenaar beschikt over de voor de controle benodigde deskundigheid.

Eerste lid

Ten aanzien van technische hulpmiddelen voor observatie worden de tests uitgevoerd door een door de korpsbeheerder aangewezen en daartoe opgeleide ambtenaar van politie. Indien de technische hulpmiddelen voor observatie in gebruik zijn bij de Koninklijke marechaussee of een bijzondere opsporingsdienst, wordt de persoon, belast met de controle, aangewezen door de werkgever. Het begrip werkgever sluit aan bij de terminologie van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (artikel 1, eerste lid, onderdeel h van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar). Voor wat betreft de KMar kan hierbij worden gedacht aan de desbetreffende districtscommandant.

Tweede lid

De technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie worden opgeslagen bij het Korps landelijke politiediensten. Voordat het KLPD een technisch hulpmiddel aan een regiokorps ter beschikking stelt, zal een door de korpsbeheerder aangewezen ambtenaar van het KLPD de bedoelde controle uitvoeren. Zo ook na afloop van de inzet van dit middel.

Derde lid

Zowel van de controle vooraf, als van de controle achteraf wordt proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal kan deel uitmaken van het proces-verbaal dat wordt opgemaakt van de inzet van het desbetreffende technische hulpmiddel of de desbetreffende standaardconfiguratie. Het desbetreffende proces-verbaal wordt gezonden aan de officier van justitie.

Artikel 5

Dit artikel regelt de procedure voor de keuring van de technische hulpmiddelen en standaardconfiguraties. De wijze waarop de keuring plaatsvindt wordt door de keuringsdienst in een protocol vastgelegd. Dit protocol dient te worden goedgekeurd door de Minister van Justitie. Wanneer een technisch hulpmiddel of standaardconfiguratie voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2 of artikel 3 wordt een keuringsrapport voorgelegd aan de minister van justitie, die op basis van dit rapport een verklaring van goedkeuring afgeeft. De goedgekeurde standaardconfiguraties worden op een lijst geplaatst die wordt bijgehouden door de keuringsdienst. Indien van toepassing kan daarbij worden aangeven of bij het feitelijke gebruik van de configuratie specifieke voorschriften in acht moeten worden genomen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld de wijze waarop een kabel op een component moet zijn aangesloten. Deze lijst is beschikbaar voor alle opsporingsambtenaren die kunnen worden belast met een bevel tot observatie met een technisch hulpmiddel. Zij kunnen gebruik maken van goedgekeurde standaardconfiguraties voorzover deze, voorafgaand aan de inzet, conform artikel 4, zijn getest op goed functioneren en deze test een positieve uitslag had. Indien een technisch hulpmiddel wordt ingezet dat niet voorkomt op de lijst van goedgekeurde standaardconfiguraties, moet het technische hulpmiddel afzonderlijk worden gekeurd.

De goedkeuring vervalt indien veranderingen zijn aangebracht aan het technische hulpmiddel, tenzij aanstonds duidelijk is dat het technische hulpmiddel nog steeds voldoet aan de daaraan gestelde eisen.

Artikel 6

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om in uitzonderlijke situaties een technisch hulpmiddel voor observatie in te zetten dat niet behoort tot de categorie van goedgekeurde standaardconfiguraties en niet vooraf is gekeurd of waarvan de goedkeuring is vervallen. (Deze uitzondering geldt dus niet voor technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie.)

De officier van justitie kan bepalen dat een dergelijk, niet vooraf gekeurd technisch hulpmiddel wordt ingezet. Het moet dan gaan om situaties waarin het belang van het onderzoek de inzet van het desbetreffende technische hulpmiddel dringend vordert en waarin keuring vooraf niet mogelijk is. Wanneer de officier van justitie hiertoe besluit, dient keuring van de desbetreffende component achteraf plaats te vinden. De keuringsdienst legt zijn bevindingen schriftelijk vast en stelt de officier van justitie hiervan in kennis.

Derde lid

De wet bijzondere opsporingsbevoegdheden geeft expliciet de bevoegdheid technische hulmiddelen in te zetten ten behoeve van observatie en het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Daartoe dienen deze bevoegde opsporingsinstanties ervoor zorg te dragen dat een toereikende arsenaal aan goedgekeurde technische hulpmiddelen beschikbaar is. Meer geavanceerde apparatuur kan door een aantal regio's gezamenlijk worden aangeschaft of is beschikbaar bij het Korps landelijke politiediensten.

In een uitzonderlijk geval, kan zich echter de situatie voordoen dat voor een specifieke actie bijvoorbeeld een zeer geavanceerd technisch hulpmiddel noodzakelijk is, waarover de opsporingsinstanties niet beschikken, doch de Binnenlandse Veiligheidsdienst wel. Wanneer het onderzoek dit dringend vordert, kan de officier van justitie de minister van Justitie verzoeken zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties schriftelijk te verzoeken technische ondersteuning te leveren bij de uitvoering van het bevel tot observatie of tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Vergelijk het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel inlichtingen- en veiligheidsdiensten 19.. (kamerstukken II, 1997/98, 25 877, nrs 1–2), artikel 58, eerste lid. Het zal dan veelal gaan om een technisch hulpmiddel dat niet is goedgekeurd op de wijze als in dit besluit omschreven. Dit betekent dat de waarborgen die dit besluit biedt ten aanzien van de opsporing van strafbare feiten met behulp van technische hulpmiddelen in een dergelijk geval niet op dezelfde wijze in acht kunnen worden genomen. Daarom moeten de gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van bij de BVD in gebruik zijnde middelen, en waarin dus wordt afgeweken van de voor de opsporing geldende waarborgen, worden beperkt tot die gevallen waarin de inzet dringend gevorderd wordt door het belang van het onderzoek en de desbetreffende opsporingsdiensten niet de beschikking hebben over het noodzakelijke hulpmiddel. Artikel 6, derde lid voorziet daarin. Daarbij is in procedurele zin aansluiting gezocht bij hetgeen is bepaald in artikel 58, eerste lid, jo. 53, derde lid, van het voorstel van wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Zo zal de inzet van een bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst voorhanden zijnde technisch hulpmiddel voor observatie of het opnemen van vertrouwelijke communicatie slechts kunnen plaatsvinden op basis van een daartoe strekkend schriftelijk verzoek ondertekend door de Minister van Justitie en gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het voorschrift dat het verzoek moet zijn ondertekend door de Minister van Justitie houdt in dit verband in dat deze bevoegdheid, gelet op zijn aard, niet kan worden gemandateerd. Indien de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op basis van dit verzoek toestemming heeft verleend, kan het middel worden ingezet ten behoeve van de opsporing. De officier van justitie vermeldt in dat geval in het bevel dat toepassing is gegeven aan artikel 6, derde lid, van dit besluit. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat in het geval een technisch hulpmiddel van de BVD wordt ingezet, anders dan met betrekking tot de inzet van een technisch hulpmiddel voor observatie als bedoeld in het eerste lid, geen keuring achteraf als bedoeld in het tweede lid plaatsvindt. De feitelijke inzet van het desbetreffende technische hulpmiddel vindt vervolgens plaats onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie (vergelijk artikel 53, derde lid, van het wetsvoorstel inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Artikel 7

Dit artikel is opgenomen ten behoeve van het internationale rechtshulpverkeer. Het gaat om situaties dat in het kader van een in het buitenland lopend opsporingsonderzoek door de buitenlandse autoriteiten aldaar een voertuig wordt geobserveerd met een technisch hulpmiddel of in dat voertuig vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel wordt opgenomen. Het technische hulpmiddel is in dat geval in het buitenland aangebracht door de buitenlandse autoriteiten. Wanneer nu dat voertuig richting de Nederlandse grens rijdt, zullen de buitenlandse autoriteiten een rechtshulpverzoek aan Nederland moeten richten, teneinde de observatie of het opnemen van vertrouwelijke communicatie op Nederlands grondgebied (door Nederlandse opsporingsambtenaren) voort te kunnen zetten. Voorbeeld hiervan is het rechtshulpverzoek tot grensoverschrijdende observatie, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen. Indien het openbaar ministerie hiermee instemt, zal een bevel tot observatie respectievelijk tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie moeten worden gegeven. De technische hulpmiddelen die in het buitenland door de buitenlandse autoriteiten zijn aangebracht op of in de auto, zullen in de meeste gevallen echter niet vooraf zijn goedgekeurd door de Nederlandse keuringsdienst. Omdat het rechtshulpverkeer in deze gevallen zou kunnen worden belemmerd indien het keuringsvereiste ook hier onverkort zou gelden, kan op basis van dit artikel de officier van justitie bepalen dat de vereisten van artikel 2 of 3 buiten toepassing blijven. Het gaat dan dus steeds om de uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken ten behoeve van een buitenlands onderzoek. Het eerste lid heeft betrekking op technische hulpmiddelen voor observatie door de buitenlandse autoriteiten in het buitenland in een vervoermiddel aangebracht; het tweede lid op technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie door de buitenlandse autoriteiten in het buitenland in een vervoermiddel aangebracht. De officier van justitie dient in zijn bevel melding te maken van het feit dat hij toepassing heeft gegeven aan dit artikel.

Artikel 8

Dit artikel regelt de opslag en verstrekking van technische hulpmiddelen voor observatie. Deze hulpmiddelen kunnen worden opgeslagen bij de regionale politiekorpsen, het Korps landelijke politiediensten, de Koninklijke marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten. In de laatste twee gevallen, zo bepaalt het zevende lid, zijn de bepalingen voor opslag en verstrekking, zoals deze gelden voor de politie, van overeenkomstige toepassing op deze opsporingsinstanties. Voorwaarde is dat de hulpmiddelen op een centrale, beveiligde plaats worden opgeslagen en dus niet bij verschillende lokale of functionele eenheden van de politiekorpsen. Het ligt in de rede dat voor wat betreft de politie de bedoelde centrale plaats zich zal bevinden bij de secties technische ondersteuning van de regiokorpsen en bij de Dienst technologie en operationele ondersteuning van het Korps landelijke politiediensten.

Vijfde lid

Wanneer het bevel tot observatie dan wel het bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie dat ten grondslag ligt aan het verzoek tot verstrekking van de voor de uitvoering van dat bevel benodigde technische hulpmiddelen wordt verlengd, zendt de officier van justitie een kopie van de verlenging van het bevel aan de hiervoor genoemde dienst van het Korps landelijke politiediensten.

Zesde lid

Met de officier van justitie wordt bedoeld de officier van justitie die het bevel tot observatie, of het bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie dat ten grondslag ligt aan het verzoek tot verstrekking van de benodigde technisch hulpmiddelen, heeft gegeven.

Artikel 9

Dit artikel regelt de opslag van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Deze technische hulpmiddelen worden centraal opgeslagen en verstrekt door een daartoe aangewezen onderdeel van het Korps landelijke politiediensten. Dit onderdeel is de meergenoemde Dienst technologie en operationele ondersteuning (DTOO).

Aangezien het opnemen van vertrouwelijke communicatie een nieuwe bevoegdheid is, die apparatuur vereist die op dit moment als geavanceerd en kostbaar kan worden aangemerkt, worden deze technische hulpmiddelen opgeslagen en verstrekt door de DTOO.

Artikel 10

Dit artikel heeft betrekking op de bevoegdheid ter uitvoering van een bevel tot observatie met een technisch hulpmiddel een besloten plaats, niet zijnde een woning, te betreden. Deze bevoegdheid is neergelegd in de artikelen 126g, tweede lid, en 126o, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Deze bevoegdheid kan worden uitgevoerd door opsporingsambtenaren van de politie, de Koninklijke marechaussee en bijzondere opsporingsdiensten. Voorwaarde is dat met het betreden van de besloten plaats en het plaatsen van de observatieapparatuur uitsluitend opsporingsambtenaren worden belast die terzake deskundig zijn. Het betreden van besloten plaatsen zonder toestemming van de rechtshebbende vergt immers specifieke vaardigheden. De korpsbeheerder respectievelijk de werkgever van de desbetreffende opsporingsambtenaar ziet erop toe dat deze ambtenaar beschikt over de benodigde deskundigheid en wijst hem op grond daarvan aan als opsporingsambtenaren die met de uitvoering van deze bevoegdheid kan worden belast.

Tweede lid

Het proces-verbaal wordt toegezonden aan de officier van justitie die het bevel tot het betreden van de plaats heeft gegeven.

Artikel 11

Dit artikel regelt de betreding van besloten plaatsen en de plaatsing aldaar van technische hulpmiddelen ter uitvoering van een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie. De officier kan op grond van artikel 126l, tweede lid, of artikel 126s, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering bepalen dat een woning of een andere besloten plaats wordt betreden.

Op verzoek van de Tweede Kamer is in het toenmalige wetsvoorstel inzake bijzondere opsporingsbevoegdheden de bevoegdheid opgenomen tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een woning. Aangezien het hier gaat om een bevoegdheid die een zeer grote inbreuk op de privacy maakt en een grote mate van expertise verlangt, is de uitvoering van deze bevoegdheid bij uitsluiting opgedragen aan een daartoe aangewezen onderdeel van het Korps landelijke politiediensten. De ambtenaren van dit onderdeel zijn hiertoe opgeleid en beschikken over de benodigde hulpmiddelen om de woning ongemerkt te betreden.

Ook de plaatsing in andere besloten plaatsen van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie wordt opgedragen aan ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten. Het betreft immers een nieuwe techniek, waarvan het zinvol wordt geacht deze centraal te ontwikkelen, waarbij niet is uitgesloten dat in de toekomst de techniek wordt overgedragen aan de regionale politiekorpsen. Deze ontwikkeling heeft zich in het verleden voorgedaan bij het plaatsen van peilbakens. Werden deze oorspronkelijk uitsluitend door het Korps landelijke politiediensten geplaatst, thans is de kennis en vaardigheid terzake overgebracht op de regiokorpsen, die nu zelf dergelijke technische hulpmiddelen kunnen plaatsen.

Tweede lid

Het proces-verbaal dat wordt opgemaakt van de betreding van de woning of andere besloten plaats en de plaatsing van het middel, wordt gezonden aan de officier van justitie die het bevel heeft gegeven dat ten grondslag ligt aan de betreding en de plaatsing.

Artikel 12

Het technisch bewerken van gegevensdragers, opdat de waarneming van de oorspronkelijk geregistreerde signalen verbetert, geschiedt volgens een vast te stellen protocol. Elke stap in de bewerking dient te worden vastgelegd, zo mogelijk automatisch met behulp van software (door middel van het automatisch bijhouden van een «logging»), zodat achteraf een volledige reconstructie van de bewerking kan worden gegeven. Dit is mede van belang voor het geval de verdediging een contra-expertise verlangt.

Vierde lid

De signalen geregistreerd op een gegevensdrager bij de uitvoering van een bevel tot observatie met een technisch hulpmiddel kunnen worden bewerkt door opsporingsambtenaren van de politie, de Koninklijke marechaussee of een bijzondere opsporingsdienst. De korpsbeheerder respectievelijk de werkgever draagt er zorg voor dat de met de technische bewerking belaste persoon terzake deskundig is. Hij dient kennis te hebben van de bediening van de apparatuur die nodig is voor de bewerking. Ook dient hij op de hoogte te zijn van de voorschriften en procedures die gelden voor de bewerking van de signalen, zoals neergelegd in dit besluit.

Vijfde lid

Gegevensdragers die signalen bevatten verkregen bij het opnemen van vertrouwelijke communicatie mogen alleen door daartoe door de korpsbeheerder aangewezen ambtenaren van het KLPD worden bewerkt. Deze ambtenaren dienen te voldoen aan de eisen terzake van kennis en vaardigheden op dit terrein, die door de Minister van Justitie bij ministeriële regeling worden vastgelegd.

Zevende lid

Hierin wordt bepaald dat de officier van justitie in bepaalde gevallen een persoon of instituut, niet behorende tot de politie, kan inschakelen voor het bewerken van de gegevensdrager. Gedacht kan worden aan het Gerechtelijk Laboratorium of de Nederlandsche centrale organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO). Hierbij dient wel altijd rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdediging verzoekt om contra-expertise. Het recht daartoe mag niet illusoir worden doordat de instanties die daarvoor in aanmerking kunnen komen, reeds betrokken zijn bij het opsporingsonderzoek.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 januari 2000, nr. 7.

Naar boven