Besluit van 7 december 1999, houdende wijziging van het Besluit Raad voor dierenaangelegenheden (Herziening positie ministeriële vertegenwoordigers)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 12 februari 1999, No. TRCJZ/1999/1673, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 2, vierde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Raad van State gehoord (advies van 19 april 1999, no. W11.99.0065/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 30 november 1999, No. TRCJZ/1999/11505, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit Raad voor dierenaangelegenheden1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, wordt «ten hoogste eenentwintig leden» vervangen door: ten hoogste vijftien leden.

B

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

Onze Minister en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kunnen ieder drie vertegenwoordigers aanwijzen die bevoegd zijn de vergaderingen van de Raad bij te wonen.

C

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

De secretaris draagt zorg voor toezending aan de leden en de vertegenwoordigers, bedoeld in artikel 4, van de agenda en de overige vergaderstukken ten minste tien dagen voor de vergadering, met dien verstande dat de voorzitter kan besluiten in dringende gevallen van deze termijn af te wijken.

D

In artikel 10 komt de zinsnede «en van de vertegenwoordigers, bedoeld in artikel 4,» te vervallen.

E

In het eerste lid van de artikelen 17, 18 en 19 komt telkenmale de zinsnede «bedoeld in artikel 4, alsmede de leden van de Raad» te vervallen.

F

In artikel 20 wordt «benoemen.» vervangen door: benoemen alsmede voor de vertegenwoordigers, bedoeld in artikel 4, plaatsvervangers aanwijzen die bevoegd zijn de vergaderingen van de Afdelingen bij te wonen.

G

In artikel 21, eerste lid, wordt de zinsnede «, 4, alsmede» vervangen door: en.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 december 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber

Uitgegeven de eenentwintigste december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Het Besluit Raad voor dierenaangelegenheden is laatstelijk gewijzigd bij koninklijk besluit van 27 juni 1997, houdende wijziging van het Besluit Raad voor dierenaangelegenheden (Stb. 318). Deze wijziging vloeide voort uit de Aanpassingswet herziening adviesstelsel op grond waarvan de Raad voor dierenaangelegenheden met ingang van 1 januari 1997 van zijn adviestaak werd ontheven. Als gevolg hiervan kwam het accent van de werkzaamheden van de Raad geheel op de overlegtaak, zoals neergelegd in artikel 2 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, te liggen. Gelet op deze verschuiving in de werkzaamheden van de Raad is overwogen dat ook de overheid in die situatie als volwaardige partner aan het overleg binnen de Raad zou moeten kunnen deelnemen. Daartoe is bij eerdergenoemd koninklijk besluit van 27 juni 1997 onder meer artikel 4 gewijzigd en bepaald dat namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij drie leden en namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport drie leden zitting hebben in de Raad.

Het functioneren van de Raad voor dierenaangelegenheden is in het kader van de Beleidsvoornemens Diergezondheidszorg in Nederland van de toenmalige Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij nader beschouwd (kamerstukken II 1997/98, 25 229, nr. 49, p. 25). Het functioneren van de Raad bleek sinds de omvorming van adviesorgaan naar uitsluitend overlegorgaan niet helder meer te zijn. Om een heldere en transparante uitwisseling van opvattingen over beleidsvoornemens te realiseren, is in de Beleidsvoornemens Diergezondheid het voornemen uitgesproken de Raad voor dierenaangelegenheden op te heffen en te vervangen door een structuur waarin daadwerkelijk sprake zou zijn van overleg en beraad met de diverse actoren in het maatschappelijk veld. In de verdere gedachtenvorming over de vormgeving en taak van dat overlegorgaan is, in overleg met de Raad, besloten dat het niet nodig is de Raad te vervangen door een ander overlegorgaan maar dat het beoogde overleg kan worden bereikt met een herziening van het functioneren van de Raad.

In het Beleidsbesluit diergezondheid, dat ik op 21 december 1998 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heb toegezonden (kamerstukken II 1998/99, 26 361, nr. 1, p. 6), heb ik de overlegstructuur van de Raad voor dierenaangelegenheden heroverwogen. In het Beleidsbesluit heb ik onderscheid gemaakt tussen twee vormen van overleg. Enerzijds acht ik periodiek overleg tussen LNV en het betrokken bedrijfsleven over het diergezondheidsbeleid en de uitvoering ervan, noodzakelijk. Anderzijds heb ik, om bij de beleidsvoorbereiding rekening te kunnen houden met de belangen van de maatschappelijke organisaties, behoefte aan een maatschappelijk forum waar de betrokken organisaties onderling kunnen overleggen, informatie kunnen uitwisselen, standpunten naar voren kunnen brengen en eventueel tot meningsvorming kunnen komen. In het Beleidsbesluit diergezondheid heb ik dit omschreven als een overlegplatform waarin onderwerpen kunnen worden besproken die aan het begin van de beleidscyclus staan en waarin de betrokken organisaties gezamenlijk de kans hebben oplossingen aan te reiken. In het Beleidsbesluit diergezondheid heb ik aangegeven dat de overlegtaak van de Raad mede op deze manier zal worden ingevuld.

Aangezien de Raad meer gaat functioneren als overlegplatform van betrokken organisaties en deskundigen en minder uitsluitend als een orgaan voor overleg tussen overheid en organisaties is een herziening van de positie van de ministeriële vertegenwoordigers noodzakelijk. Ter uitvoering van het Beleidsbesluit diergezondheid wordt met het onderhavige besluit de positie van de ministeriële vertegenwoordigers herzien. De ministeriële vertegenwoordigers zullen niet langer als volwaardige leden deelnemen aan het overleg maar zijn gerechtigd het overleg bij te wonen. Het onderhavige besluit wijzigt dientengevolge de artikelen 2, eerste lid, 4, 8, 10, 17, eerste lid, 18, eerste lid, 19, eerste lid, 20 en 21, eerste lid, van het Besluit Raad voor dierenaangelegenheden.

Met de wijziging van artikel 8 wordt mede voorzien in een meer flexibel regime ten aanzien van het toezenden van de vergaderstukken. Op grond van deze wijziging kan de voorzitter van de Raad voor dierenaangelegenheden in dringende gevallen besluiten af te wijken van het voorschrift dat de agenda en de vergaderstukken ten minste tien dagen voor de vergadering aan de leden en de ministeriële vertegenwoordigers moeten worden toegezonden.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber


XNoot
1

Stb. 1993, 6, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 juni 1997, Stb. 318.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 januari 2000, nr. 7.

Naar boven