Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1999, 545 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1999, 545 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, van 5 oktober 1999, nr. MLB/JZ/1999/40701;
Gelet op richtlijn nr. 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 juni 1997 tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PbEG L 202) en de artikelen 52, tweede lid, en 71g, tweede lid, van de Mediawet;
De Raad van State gehoord (advies van 4 november 1999, nr. W05.99.0503/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, van 30 november 1999, nr. MLB/JZ/1999/48867;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Mediabesluit1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 31, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. De puntkomma aan het slot van onderdeel a wordt vervangen door: , of.
b. Onderdeel b vervalt.
c. Onderdeel c wordt geletterd b.
d. In onderdeel b (nieuw) vervalt telkens: of b.
Artikel 52c komt te luiden:
1. Reclameboodschappen of telewinkelboodschappen die zijn opgenomen in het programma van een commerciële omroepinstelling zijn als zodanig herkenbaar en door optische of akoestische middelen duidelijk onderscheiden van de andere programma-onderdelen. Er wordt geen gebruik gemaakt van subliminale technieken.
2. De blokken van telewinkelboodschappen, bedoeld in artikel 52d, zesde lid, zijn gedurende de gehele uitzending daarvan door optische middelen als zodanig herkenbaar en door optische en akoestische middelen duidelijk onderscheiden van de andere programma-onderdelen.
Artikel 52d komt te luiden:
1. Het programma van een commerciële omroepinstelling bestaat voor ten hoogste vijftien procent van de totale duur per dag uit reclameboodschappen.
2. Het programma van een commerciële omroepinstelling bestaat voor ten hoogste twintig procent van de totale duur per dag uit telewinkelboodschappen.
3. Het programma van een commerciële omroepinstelling bestaat voor ten hoogste twintig procent van de totale duur per dag uit een combinatie van reclameboodschappen en telewinkelboodschappen.
4. Het programma van een commerciële omroepinstelling bestaat voor ten hoogste twaalf minuten per uur uit reclameboodschappen of telewinkelboodschappen.
5. Reclameboodschappen in televisieprogramma's, of telewinkelboodschappen worden uitsluitend uitgezonden in blokken die, met inbegrip van de eventuele omlijsting, ten minste twee minuten duren.
6. In het programma van een commerciële omroepinstelling zijn ten hoogste acht blokken van telewinkelboodschappen per dag opgenomen, die per blok zonder onderbreking ten minste vijftien minuten duren en waarvan de totale duur ten hoogste drie uur per dag is. Het tweede tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing op deze blokken van telewinkelboodschappen.
In artikel 52e, eerste tot en met vijfde lid, wordt na «reclameboodschappen» telkens ingevoegd: of telewinkelboodschappen.
In artikel 52f, eerste en tweede lid, wordt na «reclameboodschappen» telkens ingevoegd: of telewinkelboodschappen.
Artikel 52g komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 52d, eerste, vierde en vijfde lid, is het een commerciële omroepinstelling toegestaan een televisieprogramma te verzorgen dat uitsluitend bestaat uit ten behoeve van zelfpromotie uitgezonden reclameboodschappen.
2. In een programma als bedoeld in het eerste lid mogen andere reclameboodschappen worden opgenomen, met inachtneming van de bepalingen die op het uitzenden daarvan van toepassing zijn.
3. In afwijking van artikel 52d, tweede tot en met zesde lid, is het een commerciële omroepinstelling toegestaan een programma te verzorgen dat uitsluitend bestaat uit telewinkelboodschappen.
4. In een programma als bedoeld in het derde lid mogen reclameboodschappen worden opgenomen, met inachtneming van de bepalingen die op het uitzenden daarvan van toepassing zijn.
Artikel 52h, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. De puntkomma aan het slot van onderdeel a wordt vervangen door: , of.
b. Onderdeel b vervalt.
c. Onderdeel c wordt geletterd b.
d. In onderdeel b (nieuw) vervalt telkens: of b.
Artikel 52i, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. De puntkomma aan het slot van onderdeel a wordt vervangen door: , of.
b. Onderdeel b vervalt.
c. Onderdeel c wordt geletterd b.
d. In onderdeel b (nieuw) vervalt telkens: of b.
Artikel 52k wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, onderdeel d, wordt na «reclameboodschappen» ingevoegd: of telewinkelboodschappen.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Dit artikel is niet van toepassing op:
a. een televisieprogramma dat in slechts één gemeente of een beperkt aantal aan elkaar grenzende gemeenten kan worden ontvangen;
b. televisieprogramma's als bedoeld in artikel 52g.
Artikel 52m komt te luiden:
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat 30 dagen zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is voorgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal, en gedurende die termijn niet door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de in het onderhavige besluit geregelde onderwerpen bij wet worden geregeld.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
F. van der Ploeg
Uitgegeven de eenentwintigste december 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Dit besluit strekt tot implementatie van richtlijn nr. 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 juni 1997 tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PbEG L 202) (hierna te noemen: richtlijn 97/36).
De nu gewijzigde richtlijn nr. 89/552/EEG (PbEG L 298; in de praktijk ook wel de richtlijn «Televisie zonder grenzen» genoemd, in artikel 1 van de Mediawet aangeduid als «Europese richtlijn» en hierna te noemen: richtlijn 89/552) regelt het vrij verkeer van televisieomroepactiviteiten in de interne markt. Het uitgangspunt daarbij is dat de ontvangst en doorgifte van televisieprogramma's die voldoen aan de wettelijke voorschriften van de lidstaat van uitzending, in andere lidstaten niet mogen worden belemmerd. Daartoe voorzag richtlijn 89/552 reeds voor de wijziging daarvan in de harmonisatie op communautair niveau van de nationale wetgevingen op de volgende gebieden: het op televisie-uitzendingen toepasselijke recht, de bevordering van de productie en de verspreiding van Europese programma's, de uitzending van films op televisie, televisiereclame en sponsoring, de bescherming van minderjarigen en het recht op weerwoord.
Richtlijn 97/36 wordt voor zover het de mediawetgeving betreft voor een deel geïmplementeerd door het bij koninklijke boodschap van 19 oktober 1998 ingediende voorstel van wet, houdende wijziging van de Mediawet en de Tabakswet (implementatie wijziging richtlijn «Televisie zonder grenzen») (kamerstukken II 1998/99, 26 256; hierna te noemen: het wetsvoorstel). Hierbij wordt opgemerkt dat in implementatie van deze richtlijn voor wat betreft de wijziging van artikel 2 van richtlijn 89/552 (het zogenaamde jurisdictie-artikel) is voorzien, door een dynamische verwijzing in artikel 4 van de Mediawet. Richtlijn 97/36 wordt voorts door middel van de onderhavige wijziging van het Mediabesluit geïmplementeerd. In een later stadium volgt nog een wijziging van het Mediabesluit in verband met het opstellen van een lijst van evenementen als bedoeld in artikel 3 bis van richtlijn 89/552. Daarbij gaat het om evenementen die, indien zij als een onderdeel van een televisieprogramma worden uitgezonden, in ieder geval moeten worden uitgezonden op een open net. Overigens wordt het in voornoemde richtlijn ter beoordeling aan de lidstaten overgelaten om al dan niet een dergelijke lijst van evenementen op te stellen.
Het onderhavige besluit is in het kader van een uitvoeringstoets in ontwerp voorgelegd aan het Commissariaat voor de Media. Naar aanleiding daarvan is de bepaling inzake de herkenbaarheid van blokken van telewinkelboodschappen aangepast en is een afzonderlijk artikel opgenomen (artikel 52g) inzake commerciële omroepprogramma's die uitsluitend bestaan uit zelfpromotie of telewinkelboodschappen. Voorts is de toelichting op een aantal onderdelen verduidelijkt.
2. De wijzigingen van het Mediabesluit in vogelvlucht
Dit besluit heeft met name betrekking op telewinkelen. In het wetsvoorstel is «telewinkelboodschap» omschreven als een reclame-uiting in een televisieprogramma die bestaat uit een rechtstreekse aanbieding aan het publiek met het oog op de levering tegen betaling van producten of diensten. Kenmerkend voor telewinkelen is dat goederen en diensten rechtstreeks worden aangeboden aan de kijker en dat de kijker die goederen en diensten dan direct kan bestellen via telefoon, post of Internet (zie ook de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak RTI e.a. vs. Italië, arrest van 12 december 1996, PbEG 1997 C74).
Ingevolge de artikelen 1 (omschrijvingen van de begrippen «reclame-uiting», «reclameboodschap» en «telewinkelboodschap»), 26, eerste lid, en 52, eerste en tweede lid, van de Mediawet mogen de programma's van de instellingen die zendtijd hebben verkregen (de publieke omroepinstellingen, waaronder de STER) geen telewinkelboodschappen bevatten. De wijzigingen van het Mediabesluit hebben wat dit onderwerp betreft dan ook uitsluitend gevolgen voor de programma's van de commerciële omroepinstellingen.
Deze wijzigingen betekenen kort gezegd het volgende. In het Mediabesluit wordt in navolging van richtlijn 89/552 een onderscheid gemaakt tussen:
a. omroepinstellingen die zich niet uitsluitend met telewinkelen bezighouden, en
b. omroepinstellingen die zich uitsluitend met telewinkelen bezighouden.
Ad a. Voor deze omroepinstellingen is de belangrijkste wijziging de introductie van de mogelijkheid om blokken van telewinkelboodschappen uit te zenden, die per blok zonder onderbreking ten minste 15 minuten duren. Het toegestane aantal blokken per dag bedraagt maximaal 8 en de totale duur ervan mag niet meer dan 3 uur per dag zijn. Verder zijn de bepalingen die voorheen enkel betrekking hadden op reclameboodschappen nu ook van toepassing op telewinkelboodschappen. Daarbij gaat het onder meer om regels over herkenbaarheid van beide typen boodschappen.
Ad b. Deze omroepinstellingen zijn niet gebonden aan een maximum aantal blokken van telewinkelboodschappen en mogen derhalve 24 uur per dag een programma uitzenden dat is gewijd aan telewinkelen. De telewinkelboodschappen mogen desgewenst worden aangevuld met reclameboodschappen.
Verder zijn bepalingen opgenomen over programma's die uitsluitend bestaan uit reclameboodschappen ten behoeve van zelfpromotie. Zelfpromotie is blijkens artikel 1, onderdeel c, van richtlijn 89/552 en overweging 39 bij richtlijn 97/36 een bijzondere vorm van reclame, waarbij de omroepinstelling haar eigen producten, diensten, programma's of netten aanprijst. Een aan de praktijk ontleend voorbeeld daarvan is het programma van een omroepinstelling waarin uitsluitend het gebruik van een door een bepaalde onderneming geproduceerde software wordt uitgelegd en aangeprezen. Het programma van een omroepinstelling die zich uitsluitend met zelfpromotie bezighoudt bevat blijkens overweging 38 bij richtlijn 97/36 geen traditionele programma-onderdelen zoals nieuws, sport, films, documentaires en drama. Voor wat de aanprijzing van de eigen producten, diensten, programma's en netten betreft zijn er geen kwantitatieve grenzen. Andere vormen van reclame dan zelfpromotie zijn toegestaan. Daarvoor gelden wel de kwantitatieve maxima en minimumblokduur van twee minuten.
Ten slotte zijn bepalingen opgenomen over verruiming van de sponsormogelijkheden, en de televisievertoning van films.
Uitgangspunt bij de implementatie van richtlijn 89/552 is dat aan commerciële omroepinstellingen die onder Nederlandse jurisdictie vallen in beginsel niet meer beperkingen worden opgelegd dan de beperkingen die uit de richtlijn voortvloeien.
Zoals hiervoor in paragraaf 2 reeds is aangegeven, hebben de wijzigingen van het Mediabesluit op het terrein van het telewinkelen uitsluitend gevolgen voor de commerciële omroepinstellingen. Voorheen mocht het programma van een commerciële omroepinstelling voor maximaal 1 uur per dag uit telewinkelboodschappen bestaan (artikel 52g Mediabesluit-oud). Dit maximum is, zoals gezegd, voor de omroepinstellingen die zich niet uitsluitend met telewinkelen bezighouden, opgetrokken naar 3 uur per dag (artikel 52d, zesde lid, Mediabesluit). Door een cumulatie-effect (zie de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel C) moet daar nog maximaal twintig procent van de totale uitzendduur per dag bij worden opgeteld. Daarnaast is het thans op grond van het Mediabesluit toegestaan dat een commerciële omroepinstelling zich 24 uur per dag uitsluitend met telewinkelen bezighoudt. Dit betekent al met al dat de mogelijkheden voor commerciële omroepinstellingen om telewinkelboodschappen uit te zenden substantieel zijn verruimd.
De wijzigingen inzake telewinkelen hebben gevolgen voor de landelijke, regionale en lokale commerciële omroepinstellingen. Medio september 1999 waren er door het Commissariaat voor de Media 266 toestemmingen voor commerciële televisieomroep verleend. Dit cijfer behoeft echter enige nuancering. In 180 gevallen had de verleende toestemming namelijk uitsluitend betrekking op een kabelkrant. Telewinkelboodschappen via een kabelkrant zijn niet gebruikelijk. Of en zo ja in welke mate de overige omroepinstellingen van de verruimde mogelijkheden voor telewinkelen gebruik zullen maken, is nog niet duidelijk. Dit hangt af van tal van factoren (zoals de doelgroep van de desbetreffende omroepinstelling, de opbrengst, het te verwachten zapgedrag etc.), waarbij iedere omroepinstelling haar eigen afweging zal moeten maken. Zo ligt het bijvoorbeeld niet voor de hand dat een betaalkanaal veel telewinkelboodschappen zal uitzenden, omdat de abonnees in het algemeen niet bereid zullen zijn daarvoor te betalen. Over de omvang van de extra baten voor de commerciële omroepinstellingen valt thans derhalve nog geen uitspraak te doen.
De regels inzake zelfpromotie (artikel I, onderdelen F en I, van dit besluit) kunnen leiden tot een toename van het aantal toestemmingen voor commerciële omroep.
De wijziging van artikel 52h van het Mediabesluit (artikel I, onderdeel G) leidt tot een verruiming van de sponsormogelijkheden voor de commerciële omroepinstellingen. Het gaat hier om de mogelijkheid van sponsoring door de producenten van geneesmiddelen en aanbieders van medische diensten, hetgeen kan leiden tot extra baten voor commerciële omroepinstellingen.
Op grond van het gewijzigde artikel 52m van het Mediabesluit mag een commerciële omroepinstelling in haar programma geen films opnemen buiten de met de rechthebbenden op de film overeengekomen periodes. Het gaat hier om een codificatie van de bestaande praktijk. Uit deze wijziging vloeien dan ook geen bedrijfseffecten voort.
Artikel I, onderdelen A, G en H
Door middel van artikel 1, onderdeel 19, van richtlijn 97/36 is artikel 17 van richtlijn 89/552 gewijzigd. Daardoor is op communautair niveau vervallen het verbod van sponsoring van onderdelen van televisieprogramma's door personen, bedrijven of instellingen die zich voornamelijk bezighouden met de productie of verkoop van geneesmiddelen of het verrichten van medische handelingen die uitsluitend op doktersvoorschrift verkrijgbaar zijn, onderscheidenlijk verricht mogen worden.
Voor de publieke omroepinstellingen is aan deze wijziging uitvoering gegeven door de voorgestelde wijziging van artikel 56a, vijfde lid, van de Mediawet (zie artikel I, onderdeel D, van het wetsvoorstel). De wijziging van artikel 31, tweede lid, van het Mediabesluit (artikel I, onderdeel A, van het onderhavige besluit) vloeit daar rechtstreeks uit voort. Artikel 31 biedt de publieke omroepinstellingen de mogelijkheid om aan het begin of het einde van een programma-onderdeel sponsors van een evenement te vermelden. Uiteraard mogen er geen personen, bedrijven of instellingen vermeld worden, waarvoor op grond van de Mediawet en de daarop berustende bepalingen een verbod geldt om als programmasponsor te mogen optreden. Nu dat verbod een wijziging heeft ondergaan, is derhalve ook de bepaling inzake de vermelding van de sponsors aangepast.
Voor de commerciële omroepinstellingen is aan de hiervoor bedoelde wijziging op communautair niveau uitvoering gegeven door de wijziging van artikel 52h, vierde lid, van het Mediabesluit (artikel I, onderdeel G). Ook in dit geval is tevens de bepaling inzake de vermelding van de sponsors van een evenement aangepast (artikel I, onderdeel H).
In artikel 52c, eerste volzin (oud), van het Mediabesluit werden reeds regels gegeven over de herkenbaarheid van reclameboodschappen. Daartoe werden er twee eisen gesteld:
– reclameboodschappen moeten als zodanig herkenbaar zijn én
– zij moeten duidelijk onderscheiden zijn van de andere programma-onderdelen.
Thans bepaalt artikel 52c, eerste lid, eerste volzin, dat deze beide eisen gelden voor zowel reclame- als telewinkelboodschappen. Verder is toegevoegd dat het onderscheid met de andere programma-onderdelen moet plaatsvinden door middel van optische of akoestische middelen. Het woord «of» in de zinsnede «optische of akoestische middelen» is de «vertaling» van «en/of» in artikel 1, onderdeel 12, van richtlijn 97/36 (artikel 10, eerste lid, van richtlijn 89/552).
De tweede volzin van artikel 52c, eerste lid, van het Mediabesluit is inhoudelijk niet gewijzigd. Daarin wordt bepaald dat er geen gebruik mag worden gemaakt van subliminale technieken. Daarbij gaat het om technieken, waarmee door ingevoegde beelden of geluiden van zeer korte duur wordt getracht de kijker of luisteraar te beïnvloeden, zonder dat zij zich daarvan bewust (kunnen) zijn. Door de hiervoor genoemde wijziging van de eerste volzin heeft dit verbod nu ook betrekking op telewinkelboodschappen.
Artikel 52c, tweede lid, geeft regels over de herkenbaarheid van blokken van telewinkelboodschappen. Daartoe worden, evenals dat in het eerste lid voor reclame- en telewinkelboodschappen het geval is, twee eisen gesteld:
– blokken van telewinkelboodschappen moeten als zodanig herkenbaar zijn én
– zij moeten door optische en akoestische middelen duidelijk onderscheiden zijn van de andere programma-onderdelen.
In de tweede eis gaat het om het duidelijk onderscheiden zijn van de andere programma-onderdelen door «optische en akoestische middelen». Daarmee is deze formulering in navolging artikel 1, onderdeel 21, van richtlijn 97/36 (artikel 18bis, tweede lid, van richtlijn 89/552) dus strenger dan die van het eerste lid, waarin zoals gezegd sprake is van «optische of akoestische middelen».
Er bestaat uiteraard geen verplichting voor een commerciële omroepinstelling om reclame- of telewinkelboodschappen uit te zenden. De commerciële omroepinstelling bepaalt zelf of en, met inachtneming van de wettelijke maxima, in welke mate zij deze boodschappen wil uitzenden. De wettelijke maxima voor reclame- en telewinkelboodschappen in het programma van een commerciële omroepinstelling staan in de artikelen 52d en 52g van het Mediabesluit.
Artikel 52d, eerste tot en met vierde lid
De strekking van artikel 52d, eerste tot en met derde lid, kan worden geïllustreerd aan de hand van de volgende twee voorbeelden. Indien een commerciële omroepinstelling ervoor kiest om in haar programma vijftien procent van de totale duur per dag aan reclameboodschappen op te nemen (dit is het in het eerste lid genoemde maximum voor reclameboodschappen), kan dat programma op die dag ingevolge het derde lid nog uit maximaal vijf procent telewinkelboodschappen bestaan. Kiest de omroepinstelling er daarentegen voor om twintig procent van de totale duur per dag telewinkelboodschappen uit te zenden (dit is het in het tweede lid genoemde maximum voor telewinkelboodschappen), kan zij op die dag geen reclameboodschappen meer uitzenden, omdat dan de in het derde lid bedoelde limiet van twintig procent overschreden zou worden.
Uit artikel 52d, vierde lid, blijkt dat het een commerciële omroepinstelling is toegestaan om maximaal 12 minuten per uur uit te zenden aan reclameboodschappen of aan telewinkelboodschappen of aan een combinatie van beide vormen van boodschappen. Dit betekent overigens niet dat een omroepinstelling ieder uur 12 minuten per uur (is twintig procent van een uur) reclameboodschappen mag uitzenden. In dat geval zouden de reclameboodschappen namelijk ook twintig procent van de dagelijkse uitzendtijd vormen, terwijl ingevolge het eerste lid een maximum van vijftien procent van de totale duur per dag is toegestaan.
Artikel 18, derde lid, van richtlijn 89/552 bepaalt dat voor de toepassing van de reclamemaxima niet meetellen:
– aankondigingen door de omroepinstelling in verband met de eigen programma's en met rechtstreeks daarvan afgeleide ondersteunende producten, en
– mededelingen van de overheid en liefdadigheidsgroepen die gratis worden uitgezonden.
Aankondigingen van omroepinstellingen in verband met de eigen programma's en met rechtstreeks daarvan afgeleide ondersteunende producten worden tot de hoofdtaak van de omroepinstelling gerekend en derhalve niet als reclame aangemerkt. Deze aankondigingen worden dan ook niet meegeteld bij de berekening van de reclamemaxima. Voor mededelingen van de overheid geldt dat het Commissariaat voor de Media hiervoor op grond van artikel 39h van de Mediawet zendtijd kan toewijzen. In dit mediawettelijk systeem worden dergelijke medelingen niet als reclame gezien. Mededelingen van liefdadigheidsgroepen worden ingevolge artikel 3 van de Mediawet ook niet als reclame gezien. Beide categorieën mededelingen worden derhalve eveneens niet meegeteld voor de berekening van de reclamemaxima.
Artikel 10, tweede lid, van richtlijn 89/552 bepaalt dat afzonderlijke reclame- en telewinkelspots een uitzondering moeten blijven. Voor reclameboodschappen was aan deze bepaling reeds uitvoering gegeven door het voorschrift dat deze uitsluitend worden uitgezonden in blokken van minimaal twee minuten. Deze bepaling geldt in gevolge artikel 52d, vijfde lid, thans ook voor telewinkelboodschappen. Daarmee wordt op een goed uitvoerbare wijze recht gedaan aan voornoemde bepaling van de richtlijn.
Ingevolge artikel 52d, zesde lid, mag een omroepinstelling die zich niet uitsluitend met telewinkelen bezighoudt (zie ook artikel 52g, derde en vierde lid), maximaal 8 blokken van telewinkelboodschappen uitzenden, die per blok zonder onderbreking ten minste 15 minuten duren. De totale duur ervan mag niet meer dan 3 uur per dag zijn. Daarbovenop mag de hiervoor bedoelde omroepinstelling ingevolge artikel 52d, tweede tot en met vierde lid, maximaal twintig procent van de dagelijkse zendtijd (= 4 uur en 48 minuten) telewinkelboodschappen uitzenden.
In de artikelen 52e en 52f van het Mediabesluit werden reeds regels gegeven over programmaonderbreking door reclameboodschappen. Door de onderhavige wijzigingen zijn deze regels nu ook van toepassing op programmaonderbreking door telewinkelboodschappen.
Op grond van artikel 52g, eerste lid, is het een commerciële omroepinstelling toegestaan een televisieprogramma te verzorgen dat uitsluitend bestaat uit ten behoeve van zelfpromotie uitgezonden reclameboodschappen. Deze mogelijkheid wijkt af van de hoofdregel dat een programma van een commerciële omroepinstelling is gebonden aan de regels inzake de reclamemaxima en de minimumduur van reclameblokken (artikel 52d, eerste, vierde en vijfde lid). Artikel 52g, tweede lid, bepaalt dat in een dergelijke programma ook andere reclameboodschappen mogen worden opgenomen. Daarop zijn alle bepalingen inzake het uitzenden van reclameboodschappen van toepassing.
In artikel 52g, derde lid, gaat het om commerciële omroepinstellingen die zich uitsluitend met telewinkelen bezighouden. Deze omroepinstellingen mogen derhalve, in afwijking van de regels van artikel 52d, tweede tot en met zesde lid, 24 uur per dag een programma uitzenden dat is gewijd aan telewinkelen. In een dergelijk programma mogen op grond van artikel 52d, vierde lid, reclameboodschappen worden opgenomen. Daarop zijn alle bepalingen inzake het uitzenden van reclameboodschappen van toepassing.
Artikel 52k van het Mediabesluit bepaalt dat het televisieprogramma van een commerciële omroepinstelling voor ten minste vijftig procent uit Europese producties dient te bestaan (eerste lid) en voor ten minste tien procent uit onafhankelijke producties (tweede lid). Voorts worden enige programma-onderdelen opgesomd die voor de toepassing van dit artikel buiten beschouwing worden gelaten (vierde lid). Aan deze opsomming zijn overeenkomstig artikel 1, onderdelen 5 en 6, van richtlijn 97/36 de telewinkelboodschappen toegevoegd.
Daarnaast bepaalt artikel 52k, vijfde lid, van het Mediabesluit welke programma's van de toepassing van dat artikel zijn uitgezonderd. Overeenkomstig artikel 1, onderdelen 22 en 23, van richtlijn 97/36 (de artikelen 19 en 19bis van richtlijn 89/552) zijn aan deze uitzondering toegevoegd de televisieprogramma's van commerciële omroepinstellingen die uitsluitend bestaan uit ten behoeve van zelfpromotie uitgezonden reclameboodschappen of telewinkelboodschappen.
Door artikel 1, onderdeel 8, van richtlijn 97/36 is een wijziging aangebracht in artikel 7 van richtlijn 89/552. In het laatstgenoemde artikel is thans de verplichting voor de lidstaten opgenomen erop toe te zien dat de onder hun bevoegdheid vallende omroepinstellingen cinematografische werken (films) niet uitzenden buiten de met de houders van rechten overeengekomen periodes. Voor de commerciële omroepinstellingen is aan deze richtlijnbepaling uitvoering gegeven door de onderhavige wijziging van artikel 52m van het Mediabesluit. Deze wijziging komt inhoudelijk overeen met de voorgestelde wijziging van artikel 53a van de Mediawet (zie artikel I, onderdeel C, van het wetsvoorstel), waarmee voor de publieke omroepinstellingen aan voornoemde richtlijnbepaling uitvoering wordt gegeven.
Door de onderhavige wijziging zijn de wettelijke termijnen vervallen, die na aanvang van de bioscoopexploitatie van films verstreken moesten zijn voordat die films mochten worden uitgezonden op televisie. Op grond van artikel 52m Mediabesluit (oud) was het reeds mogelijk dat de rechthebbende op een film en de desbetreffende commerciële omroepinstelling bij overeenkomst van de voorgeschreven termijnen afweken. In de praktijk is gebleken dat dit onderwerp in vrijwel alle gevallen bij overeenkomst wordt geregeld. Het gaat bij deze wijziging dan ook om niet meer dan een codificatie van de bestaande praktijk.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het onderhavige besluit. Uit de formulering van de eerste volzin blijkt reeds dat nog niet is aan te geven of de verschillende artikelen van dit besluit of onderdelen daarvan op hetzelfde tijdstip in werking zullen treden. Dit besluit hangt namelijk nauw samen met het wetsvoorstel, waarin dezelfde vorm van inwerkingtreding is opgenomen (zie artikel V). De tweede volzin van dit artikel vloeit voort uit artikel 175 van de Mediawet.
De navolgende tabel heeft uitsluitend betrekking op de artikelonderdelen van richtlijn 97/36, waarvan de implementatie leidt tot een wijziging van het Mediabesluit. De tabel vormt dan ook een aanvulling op de transponeringstabel die is vermeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (kamerstukken II 1998/99, 26 256, nr. 3, blz. 14).
In de onderhavige tabel is in de linker kolom telkens na het desbetreffende artikelonderdeel van richtlijn 97/36 het artikel van richtlijn 89/552 vermeld waarop de wijziging betrekking heeft. In de rechter kolom is aangegeven op welke wijze de artikelen van richtlijn 97/36 in het onderhavige besluit en het Mediabesluit zijn verwerkt.
richtlijn 97/36 (richtlijn 89/552) | onderhavige besluit (Mediabesluit) |
---|---|
art. 1, onderdeel 5 (art. 4) | art. I, onderdeel I (wijziging art. 52k, vierde lid, Mediabesluit) |
art. 1, onderdeel 6 (art. 5) | art. I, onderdeel I (wijziging art. 52k, vierde lid, Mediabesluit) |
art. 1, onderdeel 8 (art. 7) | art. I, onderdeel J (wijziging art. 52m Mediabesluit) |
art. 1, onderdeel 12 (art. 10) | art. I, onderdelen B en C (wijziging artt. 52c en 52d Mediabesluit) |
art. 1, onderdeel 13 (art. 11) | art. I, onderdelen D en E (wijziging artt. 52e en 52f Mediabesluit) |
art. 1, onderdeel 19 (art. 17) | art. I, onderdelen A, G en H (wijziging artt. 31, tweede lid, 52h, vierde lid, en 52i, tweede lid, Mediabesluit) |
art. 1, onderdeel 20 (art. 18) | art. I, onderdeel C (wijziging art. 52d Mediabesluit) |
art. 1, onderdeel 21 (art. 18 bis) | art. I, onderdelen B en C (wijziging artt. 52c en 52d Mediabesluit) |
art. 1, onderdeel 22 (art. 19) | art. I, onderdelen F en I, tweede onderdeel (wijziging artt. 52g en 52k, vijfde lid, Mediabesluit) |
art. 1, onderdeel 23 (art. 19 bis) | art. I, onderdelen F en I, tweede onderdeel (wijziging artt. 52g en 52k, vijfde lid, Mediabesluit) |
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
F. van der Ploeg
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 januari 2000, nr. 7.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1999-545.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.