Besluit van 10 december 1999 tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur in verband met onder meer de uitvoering van het Akkoord arbeidsvoorwaarden 1997–1999 sector Rechterlijke Macht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 28 oktober 1999, nr. 800547/99/6;

Gelet op artikel 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

De Raad van State gehoord (advies van 25 november 1999, nr. W03.99.0544/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 3 december 1999, nr. 808389/99/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 2 van het Besluit eindejaarsuitkering rechterlijke ambtenaren1 komt te luiden:

Artikel 2

De eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 1, wordt zowel over 1997 als over 1998 verhoogd met 0,5% van het in het desbetreffende jaar genoten salaris.

ARTIKEL II

Het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «de ondervoorzitters en de gewone leden» vervangen door: de coördinerend ondervoorzitter, de ondervoorzitters, de gewone leden en de plaatsvervangende leden.

b. In het derde lid, onderdeel b, wordt «f 4500,00» vervangen door: f 4635,00.

c. In het derde lid, onderdeel c, wordt «de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, een ondervoorzitter van de Tariefcommissie, een gewoon lid van de Tariefcommissie» vervangen door «een coördinerend vice-president en een vice-president van de Centrale Raad van Beroep, een coördinerend vice-president en een vice-president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, een coördinerend ondervoorzitter en een ondervoorzitter van de Tariefcommissie, een gewoon lid of een plaatsvervangend lid van de Tariefcommissie» en wordt «f 3000,00» vervangen door «f 3090,00».

d. In het derde lid, onderdeel d, wordt «een vice-president» vervangen door «een coördinerend vice-president of een vice-president» en wordt «f 2750,00» vervangen door «f 2835,00».

e. In het derde lid, onderdeel e, wordt «f 2250,00» vervangen door: f 2320,00.

B

Artikel 2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel c wordt «f 4500,00» vervangen door: f 4635,00.

b. In onderdeel d wordt «f 4250,00» vervangen door: f 4380,00.

c. In onderdeel e wordt «f 3250,00» vervangen door: f 3350,00.

d. In onderdeel f wordt «f 2750,00» vervangen door: f 2835,00.

e. In onderdeel g wordt «f 2500,00» vervangen door: f 2575,00.

C

In artikel 3 wordt «f 2250,00» vervangen door: f 2320,00.

D

In artikel 4, eerste lid, wordt «f 900,00» vervangen door: f 930,00.

E

In artikel 5, eerste lid, wordt «f 1250,00» vervangen door: f 1290,00.

F

In artikel 6 wordt «f 900,00» vervangen door: f 930,00.

G

In artikel 7, tweede lid, wordt «de ondervoorzitters en de gewone leden» vervangen door: de coördinerend ondervoorzitter, de ondervoorzitters, de gewone leden en de voor het vervullen van een taak aangewezen plaatsvervangende leden.

ARTIKEL III

In het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren3 wordt voor artikel 37a een nieuw artikel 37 ingevoegd, luidende:

Artikel 37

  • 1. In dit artikel wordt onder rechterlijk ambtenaar verstaan: de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar.

  • 2. De functionele autoriteit besteedt aan de wijze van functievervulling van de rechterlijk ambtenaar regelmatig aandacht door middel van het houden van functioneringsgesprekken of het opmaken van beoordelingen, dan wel van beide.

  • 3. Een beoordeling wordt in elk geval opgemaakt wanneer de functionele autoriteit dit wenselijk vindt of de rechterlijk ambtenaar dit aanvraagt.

  • 4. Alvorens een beoordeling wordt vastgesteld, wordt deze met de rechterlijk ambtenaar besproken en wordt hem de gelegenheid geboden daarover zijn mening kenbaar te maken.

  • 5. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent het opmaken en vaststellen van beoordelingen.

  • 6. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen inzake de functioneringsgesprekken.

ARTIKEL IV

De algemene onkostenvergoeding als bedoeld in het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren bedraagt voor de president van de Hoge Raad, de procureur-generaal bij de Hoge Raad onderscheidenlijk de procureurs-generaal bij de gerechtshoven gedurende de periode van 1 april 1997 tot en met 31 mei 1999, in afwijking van de artikelen 1, derde lid, onderdeel a, en 2, tweede lid, onderdelen a en b, van het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren zoals deze gedurende laatstbedoelde periode luidden, f 7140,00, f 7140,00 onderscheidenlijk f 6880,00 per jaar.

ARTIKEL V

  • 1. Indien het belang van de dienst zich daartegen niet verzet, kan de functionele autoriteit zowel in 1998 als in 1999 eenmaal op verzoek van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding het aantal uren dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in dat jaar wekelijks gemiddeld meer werkt dan zijn arbeidsduur gemiddeld per week bedraagt en hij deswege met een maximum van vier per week opspaart, verlagen.

  • 2. Het aantal uren waarmee het totale aantal in een jaar opgespaarde uren kan worden verlaagd, bedraagt voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding met een volledige taak ten hoogste 32 uren. Voor een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding met een gedeeltelijke taak kan het totale aantal in een jaar opgespaarde uren met ten hoogste een in evenredigheid lager aantal uren worden verlaagd. Het totale aantal in een jaar opgespaarde uren kan alleen worden verlaagd met een aantal uren dat deelbaar is door het getal vier.

  • 3. Onze Minister stelt vast voor welke datum verzoeken als bedoeld in het eerste lid kunnen worden ingediend.

  • 4. De functionele autoriteit beslist op of na de in het derde lid bedoelde datum gelijktijdig op de voor die datum ingediende verzoeken.

  • 5. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ontvangt voor elk uur waarmee zijn totale aantal in een jaar opgespaarde uren overeenkomstig het eerste en tweede lid wordt verlaagd, een vergoeding ten bedrage van het salaris per uur dat hij geniet op de door Onze Minister krachtens het derde lid vastgestelde datum.

ARTIKEL VI

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug als volgt:

a. wat de artikelen I en II betreft: tot en met 1 april 1997;

b. wat artikel V betreft: tot en met 1 januari 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 10 december 1999

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de eenentwintigste december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit dient in hoofdzaak ter uitvoering van een drietal onderdelen van het op 23 oktober 1997 in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht met de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak gesloten Akkoord arbeidsvoorwaarden 1997–1999 sector Rechterlijke Macht, namelijk de onderdelen 2.2 (eindejaarsuitkering), 2.7 (afkoop compensatiedagen) en 3.1 (indexering onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren). Het Akkoord arbeidsvoorwaarden 1997–1999 sector Rechterlijke Macht (hierna: Akkoord) is als bijlage bij deze nota van toelichting gevoegd. Het betreft hier de artikelen I, II, IV en V. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om daarnaast nog enkele wijzigingen in het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren door te voeren, die niet zozeer samenhangen met hetgeen in het Akkoord is opgenomen, alsmede een in de praktijk gebleken onduidelijkheid over de appellabiliteit van beoordelingen van niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren weg te nemen; zie de artikelen II en III.

De aan dit besluit verbonden kosten worden opgevangen binnen de voor de sector Rechterlijke Macht beschikbare arbeidsvoorwaardengelden.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

Dit artikel betreft een wijziging van het Besluit eindejaarsuitkering rechterlijke ambtenaren. In het nieuwe artikel 2 van dat besluit wordt nu vastgelegd dat de eindejaarsuitkeringen over de jaren 1997 en 1998, zoals in het Akkoord is vastgelegd, eenmalig met 0,5% worden verhoogd.

Artikelen II en IV

Artikel II betreft in hoofdzaak de in het Akkoord vastgelegde indexering van alle in het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren opgenomen bedragen. In artikel IV wordt met betrekking tot de onkostenvergoedingen van de president van de Hoge Raad, de procureur-generaal bij de Hoge Raad en de procureurs-generaal binnen het Openbaar Ministerie een aparte voorziening getroffen. Voor deze onkostenvergoedingen is de in het Akkoord vastgelegde indexering namelijk met ingang van 1 juni 1999 al verwerkt in de artikelen 1, derde lid, onderdeel a, en 2, tweede lid, onderdelen a en b, van het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren vanwege het Besluit van 11 mei 1999, houdende regels in verband met de reorganisatie van het openbaar ministerie en de instelling van het landelijk parket (reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket) (Stb. 197). Artikel IV van dit besluit zorgt ervoor dat ook vorenbedoelde rechterlijke ambtenaren reeds vanaf 1 april 1997 aanspraak hebben op een onkostenvergoeding die 3% meer bedraagt dan vóór die datum.

Daarnaast wordt in de artikelen 1, tweede en derde lid, en 7, tweede lid, van het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren expliciet gemaakt dat een coördinerend vice-president van een arrondissementsrechtbank in aanmerking komt voor dezelfde vergoeding als een vice-president van een arrondissementsrechtbank en de coördinerend ondervoorzitter van de Tariefcommissie voor dezelfde vergoeding als de overige ondervoorzitters van de Tariefcommissie. Ook wordt in deze artikelen nu opgenomen dat de plaatsvervangende leden van de Tariefcommissie, die voor het vervullen van een taak zijn aangewezen, in aanmerking komen voor dezelfde vergoeding als de gewone leden van de Tariefcommissie. Tot op heden zijn bij de Tariefcommissie overigens alleen zogenoemde niet-bezoldigde plaatsvervangers, waarop de in het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren vervatte regeling niet van toepassing is, actief geweest.

Artikel III

De wettelijke basis voor de beoordeling van niet voor leven benoemde rechterlijke ambtenaren is per 1 januari 1997 komen te vervallen. Sinds die datum is namelijk ingevolge het nieuwe artikel 39 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren artikel 71 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) niet meer van overeenkomstige toepassing op gerechtsauditeurs, (substituut-)griffiers, leden van het openbaar ministerie en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Besluit van 14 december 1996, Stb. 617). Voor de rechterlijke ambtenaren in opleiding geeft het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren nu een wettelijke basis, maar voor de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren is in de Wet of het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren geen equivalent van artikel 71 van het ARAR opgenomen. Voorzover bekend geschieden de beoordelingen in de praktijk thans zonder problemen. Bij het openbaar ministerie vinden de beoordelingen plaats op basis van beleid (Handboek personeelsmanagement voor het openbaar ministerie). Ook ten aanzien van de beoordeling van gerechtsauditeurs is uit de praktijk niet van problemen vernomen. Wel is gebleken dat onzekerheid kan bestaan over het antwoord op de vraag of een beoordeling voor bezwaar en beroep vatbaar is als deze een wettelijke basis ontbeert. Hoewel het antwoord naar mijn oordeel op grond van de artikelen 47, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren juncto 1:1, derde lid, en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht bevestigend moet luiden, is zekerheidshalve besloten de beoordeling thans weer van een wettelijke basis te voorzien. Daartoe wordt in het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren een nieuw artikel 37 opgenomen. De inhoud van artikel 37 is ontleend aan artikel 71 van het ARAR.

Artikel V

Aan rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die wekelijks gemiddeld meer uren werken dan het aantal uren behorende bij hun arbeidsduur als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra), en die zodoende meer gewerkte uren tot een maximum van vier per week opsparen, wordt krachtens dit artikel zowel in 1998 als in 1999 eenmalig de mogelijkheid geboden om deze opgespaarde uren (de zogeheten compensatie-uren) in beperkte mate af te kopen. Inwilliging van een tot een dergelijke afkoop strekkend verzoek leidt ertoe dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding wordt toegestaan om een aantal uren meer te werken dan het aantal dat voor hem in artikel 20, tweede en derde lid, van de Wrra is vastgesteld, en dat hij voor deze extra uren bezoldigd wordt. Dit artikel vormt de uitwerking van het tweede gedeelte van onderdeel 2.7 van het Akkoord. Op 9 februari 1999 is er in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht overeenstemming over bereikt dat rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding ook in 1999 hun compensatie-uren in beperkte mate kunnen afkopen.

Voor de inhoud en redactie van artikel V is voor zover mogelijk aansluiting gezocht bij artikel 22, twaalfde tot en met veertiende lid, van het ARAR, waarin voor burgerlijke rijksambtenaren de afkoop van vakantiedagen is geregeld. Dit zal overigens ook gelden voor het Wrra-artikel waarin de afkoop van vakantiedagen zal worden geregeld. Voor een nadere toelichting op de onderhavige regeling verwijs ik nog naar de toelichting op artikel 22, twaalfde tot en met veertiende lid, van het ARAR en de toelichting op het onderwerp afkoop vakantie-uren, zoals opgenomen in de nota van toelichting bij het Besluit van 4 december 1997, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 1997–1999 (Stb. 655). Daarbij merk ik wel op dat voor verzoeken om afkoop van compensatie-uren niet geldt dat de beschikbaarheid van financiële middelen een voorwaarde voor inwilliging is. Voor de volledigheid zij nog opgemerkt dat dit artikel ingevolge de Beroepswet, de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, de Tariefcommissiewet en de Wet op de studiefinanciering van overeenkomstige toepassing is op degenen die bij de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, de Tariefcommissie en het College van beroep studiefinanciering een rechterlijk ambt of het ambt van gerechtsauditeur of griffier vervullen.

Artikel VI

Aan de artikelen die een uitwerking vormen van onderdelen van het Akkoord wordt terugwerkende kracht verleend tot de tijdstippen met ingang waarvan het bepaalde in die onderdelen volgens het Akkoord werking moeten hebben.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

BIJLAGE BIJLAGE BIJ DE NOTA VAN TOELICHTING

AKKOORD ARBEIDSVOORWAARDEN 1997–1999 SECTOR RECHTERLIJKE MACHT

Partijen in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht zijn met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en overige personele aangelegenheden in de sector rechterlijke macht het volgende overeengekomen.

1. Looptijd van de overeenkomst

Deze overeenkomst heeft een looptijd van 1 april 1997 tot 1 juni 1999.

2. Primaire arbeidsvoorwaarden

2.1. Salarisverhoging

De salarissen in de sector rechterlijke macht worden per 1 mei 1997 structureel verhoogd met 2,8% en per 1 juli 1998 structureel verhoogd met 2,4%. Het Ministerie van Justitie streeft er naar de uitbetaling van de nabetaling van salarisverhoging per 1 mei 1997 uiterlijk te laten plaatsvinden gelijktijdig met de uitbetaling van het salaris over de maand november 1997, of zoveel eerder als mogelijk is.

2.2. Eindejaarsuitkering

De eindejaarsuitkering wordt voor het jaar 1997 en voor het jaar 1998 eenmalig verhoogd met 0,5%. Daarmee komt de eindejaarsuitkering in 1997 en 1998 op 0,8%.

De eenmalige verhogingen van de eindejaarsuitkering in 1997 en 1998 zijn een inkomensbestanddeel als bedoeld in het pensioenreglement.

2.3. Ziektekosten

Krachtens het bepaalde in artikel 16 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (WRRA) hebben de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding aanspraak op een ziektekostenvergoeding overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de burgerlijke rijksambtenaren. In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Sector rijk 1997–1999 is overeengekomen het Besluit inkomenstoeslag rijkspersoneel (BIR) met ingang van 1 oktober 1997 in te trekken. De ten gevolge van het intrekken van de BIR voor de sector Rechterlijke Macht vrijvallende middelen zullen worden aangewend ter financiering van dit akkoord.

2.4. Herstructurering salariscategorie 9

De opbouw van salariscategorie 9 als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de WRRA (salarisschaal voor rechters en officieren van justitie) wordt per 1 januari 1998 gewijzigd overeenkomstig de bijlage 1. Tussen het aanvangssalaris en het salaris na 1 jaar wordt een extra trede geplaatst, waarvan het bedrag overeenkomt met het bedrag van salariscategorie 10, na 7 jaar. Voorts wordt aan salariscategorie 9 een extra trede toegevoegd, waarvan het bedrag overeenkomt met het salarisbedrag dat behoort bij het aanvangssalaris van salariscategorie 8.

De rechterlijk ambtenaren, die voor 1 januari 1998 zijn benoemd tot rechter of officier van justitie en een salaris ontvangen dat overeenkomt met het aanvangssalaris van salariscategorie 9 wordt op de dag dat hij het naasthogere bedrag in salariscategorie 9 ontvangt een salaris toegekend dat behoort bij het schaalbedrag na 2 jaar.

De rechterlijk ambtenaren, die voor 1 januari 1998 in het kader van hun opleiding zijn benoemd tot gerechtsauditeur, substituut officier van justitie of rechterlijk ambtenaar in opleiding en na 1 januari 1998 worden benoemd tot rechter of officier van justitie, wordt een aanvangssalaris toegekend in salariscategorie 9 dat behoort bij het schaalbedrag na 1 jaar.

De rechterlijk ambtenaar die op 31 december 1997 wordt bezoldigd volgens het maximum van salariscategorie 9 zoals dit op 31 december 1997 gold, wordt met ingang van 1 januari 1998 het salaris toegekend dat behoort bij het schaalbedrag na 9 jaar.

2.5. Aanpassing salariscategorieën 1 tot en met 3

Indien het kabinet de salarissen van de topambtenaren van de departementen (BBRA-schalen 19, 20 en 21) aanpast, worden de salariscategorieën 1, 2 en 3 als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren dienovereenkomstig aangepast. Voorts zullen partijen overleg voeren in welke mate en op welke wijze de salariscategorieën 4 tot en met 8a aan een dergelijke verhoging worden aangepast.

2.6. Onderhoud functiewaardering

Partijen zijn overeengekomen tijdens de looptijd van deze overeenkomst in het kader van onderhoud van de functiewaardering onderzoek te doen naar de kwalitatieve en kwantitatieve verhoudingen in de functiestructuur en functieopbouw binnen de rechterlijke macht. Daarbij zal tevens worden onderzocht de mogelijkheid de afstand tussen de rechterlijke ambtenaren en de ondersteunende functies te verkleinen door het creëren van nieuwe functies.

2.7. Afkoop vakantiedagen en arbeidsduurverkorting

De werkbelasting van de rechterlijke macht neemt nog steeds toe, terwijl de beschikbare arbeidscapaciteit daarmee geen gelijke tred houdt. Daarbij komt dat door zich wijzigende politieke en maatschappelijke inzichten de rechtsprekende colleges een gevoelig capaciteitsverlies ondervinden nu advocaten niet meer als rechter- en raadsheer-plaatsvervanger zullen mogen fungeren in het arrondissement of ressort waar zij hun praktijk uitoefenen.

Teneinde de beschikbare arbeidscapaciteit te verruimen en het capaciteitsverlies ten dele te kunnen opvangen wordt voor de rechterlijke ambtenaren met ingang van 1 januari 1998 de mogelijkheid gecreëerd om het aantal vakantie-uren waarop de rechterlijk ambtenaar volgens het bepaalde in artikel 24, derde lid Wrra aanspraak heeft, op zijn verzoek te verlagen. Voor verlaging komen in aanmerking de vakantie-uren waarop de rechterlijk ambtenaar in het desbetreffende jaar aanspraak heeft, verminderd met 144 uur. Bij deeltijdwerkers wordt dit naar rato berekend. Voor elk uur waarmee de aanspraak op vakantie-uren op verzoek van de rechterlijk ambtenaar wordt verlaagd ontvangt hij een bedrag gelijk aan een uur van het voor de rechterlijke ambtenaar geldende salaris.

Verlaging van de vakantieaanspraak kan alleen voorzover het een hele of een halve dag betreft en voorzover het dienstbelang en het arrondissementale budget daartoe ruimte biedt. Voor de berekening van de af te kopen vakantiedagen wordt een hele dag gesteld op acht uur en een halve dag op vier uur.

Daarnaast worden rechterlijke ambtenaren, die sedert de invoering van de 36-urige werkweek gemiddeld meer dan 36 uur per week werken en deswege de meer gewerkte tijd tot een maximum van vier uur per week hebben opgespaard, in de gelegenheid gesteld in het jaar 1998 maximaal vier dagen van de aldus opgespaarde werktijd af te kopen. Afkoop van de opgespaarde werktijd kan alleen voorzover het een hele of een halve dag betreft.

Voor de berekening van de af te kopen compensatiedagen wordt een dag gesteld op acht uur en een halve dag op vier uur. Voor elk af te kopen uur wordt een bedrag uitbetaald gelijk aan een uur van het voor de rechterlijk ambtenaar geldende salaris.

Bij de voorbereiding van de begroting voor het jaar 1999 zal de benodigde capaciteit voor de rechterlijke macht opnieuw aan de orde worden gesteld, mede gezien in het licht van de toenemende werkbelasting van de rechterlijke macht en de gevolgen van de eventuele wetsvoorstellen met betrekking tot de rechter- en raadsheer-plaatsvervangers en de uitkomsten van de commissie die adviseert over de toerusting van de rechtspleging. Partijen spreken af bij de voorbereiding van de begroting voor het jaar 1999 over de beschikbare arbeidscapaciteit en het capaciteitsverlies nader overleg met elkaar te voeren.

Daarbij zal tevens aandacht worden besteed aan de wens tot invoering van een scholingsnorm voor de rechterlijke ambtenaren en de personele gevolgen daarvan. Partijen spreken uit dat «éducation permanente» een speerpunt is van een adequaat personeelsbeleid voor de rechterlijke macht en spannen zich in daaraan gestalte te geven.

Aan de afspraak gemaakt in de Aanvullende overeenkomst arbeidsvoorwaarden Sector rechterlijke macht d.d. 6 december 1996 om in 1997 nader te overleggen over de mogelijkheden en voorwaarden, waaronder invoering van een zogenaamde «life-time spaarvariant» zou kunnen plaatsvinden, wordt gedurende de looptijd van deze overeenkomst geen verder gevolg gegeven.

2.8. WRRA

Blijkens artikel 2 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren geldt als uitgangspunt dat een rechterlijk ambtenaar wordt aangesteld in een taakstellende functie. Ofschoon dat uitgangspunt door beide partijen wordt onderschreven, is het steeds verder in de verdrukking geraakt doordat op een aantal punten is aangesloten bij regelingen van het ARAR. Met name bij de regeling van de 36-urige werkweek heeft zich een sterke «veruring» van de aanstelling voorgedaan. Partijen komen overeen tijdens de looptijd van deze overeenkomst de WRRA op dit punt te bezien en zo nodig meer in overeenstemming te brengen met voormeld uitgangspunt.

3. Secundaire arbeidsvoorwaarden

3.1. Indexering onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren

De bedragen van de onkostenvergoeding als genoemd in het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren van 22 februari 1993 (Stb. 148) worden met ingang van 1 april 1997 verhoogd met 3%. Het Ministerie van Justitie streeft er naar de uitbetaling van de nabetaling van de verhoging en het verhoogde bedrag te laten plaatsvinden uiterlijk in de maand december 1997.

Ter gelegenheid van de invoering van de algemene onkostenvergoeding voor rechterlijke ambtenaren is in 1993 met de Belastingdienst overeengekomen dat de onkostenvergoeding buiten de sfeer van loon- en inkomstenbelasting zou blijven gedurende de periode 1993 tot en met 1996, waarna de Belastingdienst opnieuw onderzoek zou doen naar de besteding van de onkostenvergoeding in relatie tot het verwervingskostenforfait.

Door het Ministerie van Justitie zal met de Belastingdienst overleg worden gevoerd teneinde de in 1993 gemaakte afspraken te continueren.

3.2. Verruiming ouderschapsverlof

De regeling van het ouderschapsverlof, artikel 37 Wrra, wordt aangepast. Vanaf 1 juli 1997 wordt de maximumleeftijd van het kind waarvoor ouderschapsverlof kan worden genoten verruimd van vier naar acht jaar. De voorwaarde dat de omvang van de aanstelling minimaal vier/tiende van een volledige taak (14,4 uur per week) moet bedragen vervalt. Voorts wordt ter bevordering van de mobiliteit de mogelijkheid geboden af te zien van de verplichting tot terugbetaling van de bezoldiging over de genoten verlofuren indien de rechterlijk ambtenaar tijdens het ouderschapsverlof of binnen een jaar na afloop daarvan ontslag wordt verleend op eigen verzoek dan wel op grond van aan hem te wijten feiten of omstandigheden.

3.3. Kinderopvang

Binnen de rechterlijke organisatie wordt voldaan aan de taakstelling om kinderopvang te faciliteren voor 1% van het aantal arbeidsplaatsen. Partijen komen overeen tijdens de looptijd van deze overeenkomst aan de hand van de uitkomsten van een onderzoek naar de voor kinderopvang beschikbare budgetten, de daarvoor gerealiseerde kindplaatsen en de behoefte aan kinderopvang nader te overleggen over de gewenste omvang van de kinderopvang.

3.4. Sociaal beleid

Partijen komen overeen tijdens de looptijd van deze overeenkomst de verschillende instrumenten en regelingen ten behoeve van de oudere rechterlijk ambtenaar in onderling verband te bezien teneinde te komen tot een samenhangend sociaal beleid voor de oudere rechterlijke ambtenaar, zodanig dat optimaal gebruik kan worden gemaakt van kennis en ervaring en voortijdige uitval uit het arbeidsproces wordt voorkomen.

3.5. Demotie

Over de hoofdlijnen van een terugtredingsregeling bestaat tussen partijen reeds overeenstemming. Partijen spreken af dat de uit deze regeling voortvloeiende kosten vanwege het organisatiebelang ten laste komen van de reguliere begroting.

's-Gravenhage, 23 oktober 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak,

de voorzitter,

L. R. van der Weij

de vice-voorzitter,

W. J. B. Zeyl


XNoot
1

Stb. 1994, 171, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 maart 1997, Stb. 146.

XNoot
2

Stb. 1993, 148, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 mei 1999, Stb. 197.

XNoot
3

Stb. 1994, 212, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 september 1999, Stb. 435.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven