Beschikking van de Minister van Justitie van 15 december 1999, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden, zoals deze luidt met ingang van 1 januari 2000

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel V van het besluit van 25 november 1999, Stb. 532;

Besluit:

de tekst van het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden, zoals deze luidt met ingang van 1 januari 2000, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 15 december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de eenentwintigste december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

TEKST VAN HET BESLUIT UITVOERING EN FINANCIERING WET INSCHAKELING WERKZOEKENDEN ZOALS DEZE KOMT TE LUIDEN MET INGANG VAN 1 JANUARI 2000

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1. Definities

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet inschakeling werkzoekenden;

b. basisbedrag: het bedrag, bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel a, van de wet;

c. vast budget: het bedrag, bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de wet;

d. scholings- en activeringsbudget: het bedrag, bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel c, van de wet;

e. normbedragen: de vaste bedragen, die aan de gemeente worden verleend voor de kosten die samenhangen met het tot stand brengen van dienstbetrekkingen;

f. werkervaringsplaats: een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet;

g. subsidiejaar: het jaar (t) waarover de subsidie wordt verleend;

h. arbeidskosten: de kosten van een werkgever, die voortvloeien uit het aangaan van arbeidsovereenkomsten;

i. werknemer: degene, die een dienstbetrekking heeft als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet;

j. overheidsbijdragen: vergoedingen en bijdragen ten laste van 's Rijks kas, financiering uit gemeentelijke middelen, subsidies, dan wel financiering door toepassing van de sociale verzekeringswetten;

k. WIW-verklaring: een verklaring van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie als bedoeld in artikel 12 van de wet;

l. arbeidsgehandicapte: de arbeidsgehandicapte persoon, bedoeld in artikel 13a of artikel 13b van de wet.

HOOFDSTUK 2. TERBESCHIKKINGSTELLING WERKNEMERS

Artikel 2. Percentage werknemers bij inlener

  • 1. Het aantal werknemers, dat aan een onderneming ter beschikking kan worden gesteld voor het verrichten van werkzaamheden in die onderneming, bedraagt maximaal 10% van het aantal in die onderneming werkzame personen, met dien verstande dat aan die onderneming in ieder geval één werknemer ter beschikking kan worden gesteld.

  • 2. In afwijking van het percentage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt het aantal werknemers, dat ter beschikking kan worden gesteld aan een onderneming in een sector, waarin de behartiging van een algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat en het streven naar winst, hetzij geheel ontbreekt, hetzij van bijkomende betekenis is, dan wel de arbeidskosten nagenoeg geheel bekostigd worden met overheidsbijdragen, maximaal 20% van het aantal in die onderneming werkzame personen, met dien verstande dat dit percentage kan worden overschreden, indien de terbeschikkingstelling aan die onderneming in het belang van de vermindering van de afstand tot de arbeidsmarkt van de werknemer naar het oordeel van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie aangewezen is.

  • 3. In een collectieve arbeidsovereenkomst, geldend voor andere sectoren dan bedoeld in het tweede lid, kan worden bepaald dat het percentage, bedoeld in het eerste lid, hoger is dan 10%.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid kan het aantal werknemers, dat ter beschikking is gesteld om arbeid te verrichten, die bijdraagt aan bestrijding van de achterstand op de arbeidsmarkt, de bevordering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving en aan opvang, hulpverlening en onderwijs en met gemeentelijke middelen wordt gefinancierd uit de bijdrage uit 's Rijks kas op grond van de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing, zoals die wet luidde tot de datum van inwerkingtreding van de wet, maximaal het aantal werknemers bedragen, dat op de datum van inwerkingtreding van de wet als zodanig werkzaam was.

HOOFDSTUK 3. SAMENWERKING MET DE ARBEIDSVOORZIENINGSORGANISATIE

Artikel 3. Verstrekken WIW-verklaring

  • 1. Mede op basis van de registratie, bedoeld in artikel 71, tweede lid, onderdeel b, van de Arbeidsvoorzieningswet 1996, stelt de Arbeidsvoorzieningsorganisatie vast of de werkzoekende die 23 jaar of ouder is en langdurig werkloze als bedoeld in de wet is, gelet op zijn afstand tot de arbeidsmarkt in aanmerking komt voor een WIW-verklaring.

  • 2. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie verstrekt de WIW-verklaring op verzoek van het gemeentebestuur van de gemeente, waarin de langdurig werkloze woonachtig is, aan het gemeentebestuur, of op verzoek van de uitvoeringsinstantie die de langdurig werkloze een uitkering verleent, aan de uitvoeringsinstantie.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen voor de uitvoering van dit hoofdstuk van dit besluit nadere regels worden gesteld.

Artikel 4. WIW-verklaring bij voortzetting dienstbetrekking

  • 1. Uiterlijk twaalf weken vóór het verstrijken van de in artikel 13, eerste lid, van de wet bedoelde termijn van twee jaar verzoekt het gemeentebestuur de Arbeidsvoorzieningsorganisatie te onderzoeken of de werknemer, die vóór aanvang van de dienstbetrekking langdurig werkloos was, in aanmerking komt voor een WIW-verklaring.

  • 2. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie beslist binnen acht weken nadat het gemeentebestuur het in het eerste lid bedoelde verzoek heeft ingediend, of de belanghebbende in aanmerking komt voor een WIW-verklaring, tenzij in de persoon van de werknemer gelegen factoren een andere termijn rechtvaardigen.

Artikel 5. Bezwaar tegen WIW-verklaring

  • 1. Indien een belanghebbende bezwaar maakt of beroep instelt tegen het besluit omtrent de WIW-verklaring meldt de Arbeidsvoorzieningsorganisatie dit terstond aan het gemeentebestuur van de gemeente, waarin de belanghebbende woonachtig is, en aan de uitvoeringsinstantie die de belanghebbende een uitkering verleent.

  • 2. Het gemeentebestuur geeft geen toepassing aan de artikelen 4, 5 en 13, tweede lid, van de wet tot op het bezwaar of beroep is beslist.

HOOFDSTUK 4. SUBSIDIEVOORWAARDEN

Artikel 6. Loon in dienstbetrekking

  • 1. Het loon, dat op grond van artikel 15, derde lid, van de wet aan de werknemer wordt betaald om de dienstbetrekking voor subsidie in aanmerking te laten komen, is het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.

  • 2. Het loon, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan 120% van het minimumloon en van de minimumvakantiebijslag, bedoeld in artikel 8 en artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

  • 3. Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt naar evenredigheid verminderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld in artikel 12 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, die voor de toepassing van dit artikel 36 uur per week bedraagt.

Artikel 7. Duur arbeidsovereenkomst op werkervaringsplaatsen

De gemeente verstrekt slechts subsidie aan een werkgever voor een werkervaringsplaats, indien de arbeidsovereenkomst van de werkgever met de langdurig werkloze of met de jongere wordt aangegaan voor ten minste zes maanden.

Artikel 7a. Subsidie in vorm van plaatsingsbudget voor indienstneming van arbeidsgehandicapten1

  • 1. De hoogte van de subsidie aan de werkgever, bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de wet bedraagt bij indienstneming voor onbepaalde tijd f 12 000,– voor het eerste jaar, f 8000,– voor het tweede jaar, en f 4000,– voor het derde jaar van het dienstverband met de werkgever.

  • 2. Indien de indienstneming, bedoeld in het eerste lid, voor bepaalde tijd is of voor een geringer aantal uren dan het aantal uren dat voor een voltijdsdienstverband in de desbetreffende sector van het bedrijfs- en beroepsleven gebruikelijk is, worden de subsidiebedragen, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid met de arbeidsduur en rekening houdend met de verdeling van de subsidiebedragen in het eerste lid verlaagd.

  • 3. De gemeente kan de subsidie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk weigeren, indien de subsidie wordt aangevraagd voor een arbeidsgehandicapte voor wie reeds eerder aan de werkgever subsidie op grond van artikel 15, 16, 17, of 18 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, artikel 13b van de wet of artikel 81a van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 is verstrekt.

  • 4. De gemeente trekt de subsidie, bedoeld in het eerste lid, in of wijzigt die, indien het dienstverband eindigt of de arbeid ten behoeve van de werkgever geheel of gedeeltelijk niet langer wordt verricht, binnen de periode waarvoor de subsidie is verstrekt, tenzij de werkgever aannemelijk maakt dat de kosten die hij heeft gemaakt ten behoeve van het verrichten van arbeid door de arbeidsgehandicapte werknemer ten minste gelijk zijn aan het bedrag van de verstrekte subsidie.

  • 5. Indien de kosten van de werkgever, bedoeld in het vierde lid, lager zijn dan het bedrag van de verstrekte subsidie wijzigt de gemeente bij toepassing van het vierde lid, het subsidiebedrag zodanig, dat dit bedrag gelijk is aan de som van:

    a. het bedrag van de subsidie verstrekt voor dat jaar verminderd naar evenredigheid met het aantal zo nodig herleide volledige werkdagen, waarop door de arbeidsgehandicapte in dat jaar arbeid in het dienstverband is verricht;

    b. voorzover over een eerder jaar subsidie is verleend, het subsidiebedrag voor dat eerdere jaar; en

    c. die kosten van de werkgever, voorzover die som niet hoger is dan het bedrag van de door de gemeente verstrekte subsidie aan die werkgever in verband met het dienstverband met die arbeidsgehandicapte tot en met dat jaar.

  • 6. De gemeente neemt de aanvraag voor de subsidie, bedoeld in dit artikel, niet in behandeling indien de werkgever de aanvraag later dan twee maanden na aanvang van het dienstverband met de arbeidsgehandicapte indient.

  • 7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het tweede en derde lid.

Artikel 7b. Subsidie in vorm van een pakket op maat voor indienstneming van arbeidsgehandicapten2

  • 1. De subsidie in de vorm van een pakket op maat, bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van de wet, kan bestaan uit:

    a. een loonkostensubsidie ten bedrage van ten hoogste 33 1/3% van het overeengekomen bruto-loon per jaar, gedurende maximaal 3 jaar;

    b. een eenmalige trainings- en begeleidingssubsidie van ten hoogste f 4000,–;

    c. een subsidie voor kosten van scholing;

    d. een subsidie voor kosten, die voortvloeien uit noodzakelijke aanpassingen van de samenstelling en toewijzing van arbeid, de inrichting van arbeidsplaatsen, de productie- en werkmethoden en de bij arbeid te gebruiken hulpmiddelen, alsmede voor de kosten die voortvloeien uit de aanpassing van de inrichting van het bedrijf, voorzover de behoefte daaraan wordt opgeroepen door de deelneming van de arbeidsgehandicapte aan de werkzaamheden of het daarmee samenhangende verblijf in het bedrijf;

    e. een subsidie voor kosten van andere voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid dan voorzieningen als bedoeld in de onderdelen b, c en d.

  • 2. Indien aan een werkgever voor de indienstneming van een arbeidsgehandicapte een subsidie als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de wet en artikel 7a is verstrekt en die werkgever voor dezelfde arbeidsgehandicapte een subsidie als bedoeld in het eerste lid aanvraagt, wordt die laatste subsidie in de vorm van een pakket op maat slechts verstrekt indien de aanvraag daarvoor wordt ingediend uiterlijk 13 weken na verstrekking van de eerstgenoemde subsidie en onder verrekening van die subsidie.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de hoogte en de bepaling van de subsidies, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8. Besteding scholings- en activeringsbudget

  • 1. Het scholings- en activeringsbudget wordt mede verleend voor activiteiten die bijdragen tot sociale activering. Deze activiteiten betreffen voorzover zij betrekking hebben op het verstrekken van subsidies, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet, aan en ten behoeve van de in dat artikel genoemde personen, hetzij onbeloonde dienstverlenende activiteiten die kwaliteiten die noodzakelijk zijn om te kunnen deelnemen aan het arbeidsproces in stand houden of verhogen, hetzij onbeloonde activiteiten die anderszins dienstverlenend en maatschappelijk zinvol zijn.

  • 2. Het scholings- en activeringsbudget wordt eveneens voor die activiteiten van de gemeenten verleend, die gericht zijn op het geschikt maken van personen als bedoeld in artikel 2 van de wet voor inschakeling in het arbeidsproces door middel van inkoop van dienstverlening bij derden.

Artikel 8a. Voorzieningen voor verrichten van arbeid in WIW-dienstbetrekking en op een proefplaats

  • 1. Ter uitvoering van artikel 13a, eerste lid, van de wet draagt de gemeente mede zorg voor voorzieningen tot behoud, herstel en ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid van een arbeidsgehandicapte werknemer.

  • 2. De voorzieningen, bedoeld in het eerste lid betreffen in ieder geval:

    a. scholing, training en begeleiding van de werknemer;

    b. noodzakelijke aanpassingen van de samenstelling en toewijzing van arbeid;

    c. de inrichting van arbeidsplaatsen, de productie- en werkmethoden en de bij de arbeid te gebruiken hulpmiddelen;

    d. aanpassing van de inrichting van een bedrijf, voorzover dit noodzakelijk is om bij dat bedrijf werkzaamheden te verrichten.

  • 3. De voorzieningen bedoeld in artikel 13a, eerste lid, van de wet omvatten tevens voorzieningen als bedoeld in het tweede lid, om de arbeidsgehandicapte in staat te stellen werkzaamheden te verrichten op een proefplaats als bedoeld in artikel 115, tweede en derde lid, van de Algemene bijstandswet, en de artikelen 38, tweede en derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Artikel 8b. Werknemersvoorzieningen voor arbeidsgehandicapten

  • 1. Ter uitvoering van artikel 13a, derde lid, van de wet verstrekt de gemeente voorzieningen die omvatten:

    a. niet algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de arbeidsgehandicapte zijn werkplek kan bereiken;

    b. noodzakelijke persoonlijke ondersteuning van de arbeidsgehandicapte bij het verrichten van de hem opgedragen taken, indien die ondersteuning een compensatie vormt voor specifiek met de handicap samenhangende beperkingen;

    c. communicatievoorzieningen voor doven.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voor het verstrekken van vervoersvoorzieningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, nadere regels worden gesteld.

Artikel 8c. Persoonlijke ondersteuning

  • 1. Het toekennen van de voorziening in de vorm van persoonlijke ondersteuning, bedoeld in artikel 8b, onderdeel b, kan bestaan uit het beschikbaar stellen van persoonlijke ondersteuning of uit een vergoeding voor de kosten van persoonlijke ondersteuning.

  • 2. De voorziening, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts toegekend indien:

    a. de persoonlijke ondersteuning bestaat uit een individueel trainings- of inwerkprogramma op de werkplek en een systematische begeleiding van de arbeidsgehandicapte werknemer gericht op het behouden van de arbeidsplaats;

    b. de arbeidsgehandicapte zonder een systematische begeleiding niet in staat zou zijn de hem opgedragen werkzaamheden te verrichten;

    c. de persoonlijke ondersteuning wordt verzorgd door een persoon die verbonden is aan een rechtspersoon die tot doel heeft diensten te verlenen die kunnen worden aangemerkt als persoonlijke ondersteuning als bedoeld in onderdeel a.

  • 3. De voorziening, bedoeld in het eerste lid, wordt in het eerste jaar ten hoogste toegekend voor het aantal uren dat overeenkomt met 15% van het aantal door de arbeidsgehandicapte werknemer te werken uren per kalenderjaar.

  • 4. De gemeente kan van het percentage, genoemd in het derde lid, afwijken voorzover toepassing daarvan gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. In dat geval meldt het gemeentebestuur dit aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 8d. Communicatievoorzieningen voor doven

  • 1. Onder een communicatievoorziening voor doven als bedoeld in artikel 8b, onderdeel c, wordt uitsluitend verstaan een dovengebarentolk, een dovenschrijftolk of een notitiemaker die is erkend door het Landelijk instituut sociale verzekeringen. De toekenning van een voorziening als bedoeld in de eerste zin, kan bestaan uit het beschikbaar stellen van een dovengebarentolk, een dovenschrijftolk of een notitiemaker of uit een vergoeding van de kosten voor het gebruik van een dovengebarentolk, een dovenschrijftolk of een notitiemaker.

  • 2. De voorziening, bedoeld in het eerste lid, wordt ten hoogste toegekend voor het aantal uren dat overeenkomt met 15% van het aantal door de arbeidsgehandicapte werknemer te werken uren per kalenderjaar.

  • 3. De gemeente kan van het percentage, genoemd in het tweede lid, afwijken voorzover toepassing daarvan gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. In dat geval meldt het gemeentebestuur dit aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 8e. Persoonsgebonden reïntegratiebudget

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op grond waarvan de gemeente aan de arbeidsgehandicapte in plaats van de voorzieningen, bedoeld in artikel 13a van de wet, een subsidie verstrekt in de vorm van een op de arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden reïntegratiebudget. In deze regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de aard en omvang van de activiteiten en de aan die subsidie te verbinden verplichtingen.

  • 2. Het tweede en derde lid van artikel 33 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten zijn op deze ministeriële regeling van toepassing.

HOOFDSTUK 5. VERLENING SUBSIDIE

Artikel 9. Verlening basisbedrag dienstbetrekkingen

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van het basisbedrag voor een dienstbetrekking per jaar vastgesteld.

  • 2. Onze Minister verleent het basisbedrag aan de gemeente voor iedere door de gemeente aangegane dienstbetrekking. Het basisbedrag wordt verminderd naar rato van de overeengekomen arbeidsduur voorzover deze minder bedraagt dan 32 uur per week en afwijking van de arbeidsduur van 32 uur per week gerechtvaardigd is op grond van bij de werknemer gelegen factoren.

  • 3. Afwijking van de arbeidsduur van een dienstbetrekking beneden 32 uur per week is in ieder geval gerechtvaardigd, indien voor de werknemer een kortere arbeidsduur aangewezen is, omdat de werknemer:

    a. alleenstaande ouder is en de zorg heeft over één of meer ten zijne laste komende kinderen, dan wel pleegkinderen, in de leeftijd van 0 tot met de leeftijd van het einde van de basisschool;

    b. arbeidsgehandicapte is;

    c. buiten het kader van de dienstbetrekking deelneemt aan scholing die bijdraagt aan het vergroten van de kans op arbeid anders dan op grond van de wet, of

    d. anders dan in de dienstbetrekking arbeid verricht voor meer dan 4 uur per week.

  • 4. Afwijking van de arbeidsduur van een dienstbetrekking is verder in ieder geval gerechtvaardigd indien de werknemer alleen met een andere arbeidsduur dan 32 uur een zodanig loon verdient dat hij niet meer is aangewezen op een algemene uitkering op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de verlening van het basisbedrag voor een dienstbetrekking ingeval de gemeente een vergoeding ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds ontvangt op grond van artikel 93b van de Werkloosheidswet.

  • 6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de verlening van het basisbedrag voor een dienstbetrekking ingeval kosten voor het in aanmerking brengen van arbeidsgehandicapten als bedoeld in de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten voor een dienstbetrekking ten laste komen van het Reïntegratiefonds, bedoeld in die wet.

Artikel 10. Verlening basisbedrag werkervaringsplaatsen

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van het basisbedrag voor een werkervaringsplaats vastgesteld.

  • 2. Onze Minister verleent het basisbedrag aan de gemeente voor een werkervaringsplaats met een langdurig werkloze of jongere voor maximaal 12 maanden en naar rato van het aantal maanden dat de arbeidsovereenkomst duurt, indien de arbeidsovereenkomst minder dan 12 maanden duurt.

  • 3. Onze Minister verleent het basisbedrag aan de gemeente voor een werkervaringsplaats slechts:

    a. indien voor de arbeidskosten door de werkgever geen andere subsidie wordt ontvangen, en

    b. indien de langdurig werkloze of jongere op de werkervaringsplaats geen algemene uitkering ontvangt op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, tenzij met inachtneming van het vierde lid een aanvullende uitkering op grond van voornoemde wetten gerechtvaardigd is.

  • 4. Een aanvullende uitkering als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, is voor een werkervaringsplaats in ieder geval gerechtvaardigd, indien voor de werknemer een kortere arbeidsduur aangewezen is, omdat de werknemer:

    a. alleenstaande ouder is en de zorg heeft over één of meer ten zijne laste komende kinderen, dan wel pleegkinderen, in de leeftijd van 0 tot met de leeftijd van het einde van de basisschool, of

    b. arbeidsgehandicapte is.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de verlening van het basisbedrag voor een werkervaringsplaats ingeval de gemeente een vergoeding ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds ontvangt op grond van artikel 93b van de Werkloosheidswet.

Artikel 11. Subsidieplafond werkervaringsplaatsen

Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, voor het verstrekken van het basisbedrag voor een werkervaringsplaats een subsidieplafond vaststellen en voor de wijze van verlening van het basisbedrag bij vaststelling van een subsidieplafond nadere regels stellen.

Artikel 11a. Verlening basisbedrag aan gemeenten voor plaatsingsbudget en pakket op maat

  • 1. Onze Minister verleent voor iedere indienstneming van een arbeidsgehandicapte door een werkgever waarvoor de gemeente een subsidie verstrekt als bedoeld in artikel 7a, aan de gemeente, in afwijking van artikel 10 en in plaats van het basisbedrag, bedoeld in artikel 10, het basisbedrag ter hoogte van de subsidiebedragen, bedoeld in artikel 7a, eerste en tweede lid.

  • 2. De subsidieverlening, bedoeld in het eerste lid, is voor maximaal drie jaar.

  • 3. De subsidiebedragen per jaar worden naar rato van het aantal maanden, dat de indienstneming bij de werkgever minder dan 12, 24 of 36 maanden duurt verminderd, met dien verstande dat indien de gemeente met toepassing van artikel 7a, vierde en vijfde lid, de subsidie heeft gewijzigd en op grond daarvan een ander subsidiebedrag heeft bepaald, dat subsidiebedrag wordt verleend.

  • 4. Indien de gemeente aan een werkgever subsidie verstrekt in de vorm van een pakket op maat als bedoeld in artikel 7b, verleent Onze Minister het basisbedrag voor een werkervaringsplaats. Artikel 10, eerste en tweede lid, en artikel 15 zijn dan van toepassing.

  • 5. Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing, indien subsidies als bedoeld in artikel 7a en 7b worden verstrekt voor het aangaan van een dienstbetrekking met een arbeidsgehandicapte.

Artikel 12. Verlening vast budget op basis van normbedragen

  • 1. Voor het te verlenen vast budget gelden voor de door de gemeente te realiseren dienstbetrekkingen normbedragen. De normbedragen verschillen naar categorieën jongeren en langdurig werklozen met wie een dienstbetrekking is aangegaan, naar een werkweek van 32 en 36 uur, en naar de duur van de werkloosheid.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor de toepassing van het eerste lid en worden de normbedragen vastgesteld.

HOOFDSTUK 6. VERDELING SUBSIDIE

Artikel 13. Verdeling vast budget

  • 1. Het beschikbare vast budget wordt voor 1998 over de gemeenten verdeeld volgens de volgende verdeelsleutel:

    a. 1% van het beschikbare vast budget wordt gelijkelijk over de gemeenten verdeeld;

    b. 99% van het beschikbare vast budget, verminderd met de bedragen, die beschikbaar zijn voor de aanvullende budgetten, bedoeld in het vierde en vijfde lid, wordt over de gemeenten verdeeld op basis van de door de gemeente aan Onze Minister verstrekte jaaropgaven Algemene bijstandswet, Jeugdwerkgarantiewet en banenpools 1996, die zijn voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet, waarbij:

    1°. 15% wordt verdeeld naar rato van het opgegeven aantal dienstbetrekkingen op grond van de Jeugdwerkgarantiewet, zoals deze wet luidde tot de datum van inwerkingtreding van de wet;

    2°. 50% wordt verdeeld naar rato van het opgegeven aantal arbeidsovereenkomsten met de banenpool op grond van de Rijksbijdrageregeling banenpools, zoals deze regeling luidde tot de datum van inwerkingtreding van de wet;

    3°. 35% wordt verdeeld naar rato van het opgegeven aantal personen aan wie algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet is verleend, volgens code 101 en 102 van de onder de jaaropgave Algemene bijstandswet ressorterende declaratie sociale zekerheid, ultimo 1996.

  • 2. Het vast budget, dat aan de gemeente wordt verleend voor ieder subsidiejaar (t), volgend op 1998, is het percentage van het beschikbare vast budget over het subsidiejaar (t), dat gelijk is aan het aandeel van de gemeente in het beschikbare vast budget van het voorafgaande subsidiejaar (t-1).

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan bij ministeriële regeling worden bepaald:

    a. dat een deel van het beschikbare vast budget wordt verdeeld op basis van de aandelen van de gemeenten in het beschikbare vast budget over het voorafgaande jaar en dat het overige deel van het beschikbare vast budget over de gemeenten kan worden verdeeld op basis van de aantallen dienstbetrekkingen voor jongeren en personen van 23 jaar en ouder en personen jonger dan 65 jaar aan wie bijstand op grond van de Algemene bijstandswet is verleend;

    b. de wijze waarop de voor de verdeling van belang zijnde aantallen dienstbetrekkingen en verleende uitkeringen worden vastgesteld.

Artikel 14. Verdeling scholings- en activeringsbudget

  • 1. Het scholings- en activeringsbudget wordt voor ieder subsidiejaar (t) over de gemeenten verdeeld volgens de volgende verdeelsleutel:

    a. 2% van dit beschikbare scholings- en activeringsbudget wordt gelijkelijk over de gemeenten verdeeld;

    b. 98% van dit beschikbare scholings- en activeringsbudget wordt over de gemeenten verdeeld op grond van door de gemeente verstrekte jaaropgaven, die zijn voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet over het jaar dat ligt drie jaar voorafgaande aan het subsidiejaar (t-3), waarbij:

    1°. 10% wordt verdeeld naar rato van het opgegeven aantal dienstbetrekkingen met jongeren;

    2°. 15% wordt verdeeld naar rato van het opgegeven aantal dienstbetrekkingen met personen van 23 jaar en ouder;

    3°. 10% wordt verdeeld naar rato van het opgegeven aantal personen, jonger dan 21 jaar aan wie algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet is verleend;

    4°. 65% wordt verdeeld naar rato van het opgegeven aantal personen van 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar, aan wie algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet is verleend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt voor de subsidiejaren 1998, 1999 en 2000 bij het tweede lid, onderdeel b, sub 1° en 2° uitgegaan van de aantallen dienstbetrekkingen en voorbereidingsovereenkomsten op grond van de Jeugdwerkgarantiewet per ultimo van het jaar, zoals die wet luidde tot de datum van inwerkingtreding van de wet respectievelijk van het aantal arbeidsovereenkomsten met de banenpool op grond van de Rijksbijdrageregeling banenpools per ultimo van het jaar, zoals die regeling luidde tot de datum van inwerkingtreding van de wet.

  • 3. In aanvulling op het bedrag van het scholings- en activeringsbudget, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister aan bij ministeriële regeling te bepalen gemeenten met een groot aantal bijstandsgerechtigden een bij die regeling te bepalen extra subsidiebedrag verlenen.

  • 4. In aanvulling op de bedragen, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister aan de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht een bij ministeriële regeling te bepalen subsidiebedrag verlenen.

  • 5. In aanvulling op het bedrag van het scholings- en activeringsbudget, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister met het oog op het voorkomen van langdurige werkloosheid aan bij ministeriële regeling te bepalen gemeenten een bij die regeling te bepalen extra subsidiebedrag verlenen.

  • 6. Het bedrag, bedoeld in het vijfde lid, wordt uitsluitend besteed aan voorzieningen als bedoeld in artikel 3 van de wet ten behoeve van uitkeringsgerechtigden, die geen jongere in de zin van de wet of arbeidsgehandicapte als bedoeld in de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten zijn, voorzover die geen andere uitkering ontvangen dan op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, beschikbaar zijn voor arbeid voor ten minste 12 uur per week, en

    a. op of na 1 januari van het jaar waarover het bedrag voor het eerst wordt verleend zich als werkloos werkzoekende hebben ingeschreven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, en

    b. op het tijdstip waarop de voorziening aanvangt nog geen langdurig werkloze als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet zijn.

  • 7. In afwijking van de onderdelen a en b van het zesde lid, kan het bedrag, bedoeld in het vijfde lid, tevens worden bestemd voor voorzieningen als bedoeld in artikel 3 van de wet voor uitkeringsgerechtigden, bedoeld in het zesde lid, die nieuwkomers als bedoeld in de Wet inburgering nieuwkomers zijn en die het inburgeringsprogramma, bedoeld in die wet, volgen, of na 1 januari van het jaar waarover het bedrag voor het eerst wordt verleend doch niet langer dan 12 maanden geleden, hebben voltooid.

  • 8. Voor de verdeling van de bedragen, bedoeld in het vijfde lid, over de gemeenten is het eerste, tweede en negende lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 9. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aantallen bedoeld in het eerste lid worden vastgesteld.

Artikel 14a. Besteding en verdeling scholings- en activeringsbudget voor arbeidsgehandicapten

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt het totale bedrag van het scholings- en activeringsbudget vastgesteld dat besteed wordt aan:

    a. voorzieningen voor en ten behoeve van arbeidsgehandicapten als bedoeld in artikel 13a van de wet en artikel 8a en 8b;

    b. subsidies als bedoeld in artikel 8e;

    c. kosten van de verlening van pakketten op maat als bedoeld in artikel 7b, voorzover deze meer bedragen dan de subsidie, die aan de gemeente verleend wordt op grond van artikel 11a, vierde lid;

    d. de activiteiten van gemeenten gericht op het geschikt maken van arbeidsgehandicapten voor inschakeling in het arbeidsproces door middel van inkoop van dienstverlening bij derden;

  • 2. Voor de verdeling van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, over de gemeenten is artikel 14, eerste, tweede en negende lid, van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 7. BETALING SUBSIDIE

Artikel 15. Betaalbaarstelling subsidie

  • 1. Het basisbedrag voor de dienstbetrekkingen en de werkervaringsplaatsen wordt aan de hand van een opgave van het gemeentebestuur op of omstreeks de 15e dag van de eerste maand van het daaropvolgende kwartaal betaalbaar gesteld.

  • 2. De opgave van de gemeente, bedoeld in het eerste lid, wordt telkens uiterlijk op de 20e dag van de 2e maand volgend op het kwartaal waarover die opgave betrekking heeft bij Onze Minister ingediend.

  • 3. Voor het in het eerste lid bedoelde basisbedrag wordt op of omstreeks de 15e dag van iedere maand van dat kwartaal een voorschot betaalbaar gesteld.

  • 4. Het vast budget en het scholings- en activeringsbudget, inclusief de bedragen, bedoeld in artikel 14a, worden per maand bij wijze van voorschot op of omstreeks de 15e dag van iedere maand betaalbaar gesteld.

  • 5. Bij ministeriële regeling wordt het model van de opgave, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld en worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verlening, de berekening, de betaling en de verrekening van de in het derde en vierde lid bedoelde voorschotten.

Artikel 15a. Betaalbaarstelling basisbedrag ten behoeve van arbeidsgehandicapten

  • 1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11a, eerste lid, wordt aan de hand van een opgave van het gemeentebestuur betaalbaar gesteld overeenkomstig artikel 15, eerste en tweede lid.

  • 2. Indien de gemeente met toepassing van artikel 7b, tweede lid, een subsidie in de vorm van een pakket op maat verstrekt en bij de subsidieverlening de verstrekte subsidie in de vorm van een plaatsingsbudget verrekent, doet het gemeentebestuur hiervan opgave en wordt het op grond van het eerste lid betaalde basisbedrag met de op grond van artikel 15 te betalen subsidie verrekend.

  • 3. Er wordt geen voorschot betaalbaar gesteld.

  • 4. Bij ministeriële regeling wordt het model van de opgave, bedoeld in het eerste en tweede lid, vastgesteld.

Artikel 16. Opschorting betaalbaarstelling

  • 1. Indien de opgave van de gemeente, bedoeld in de artikelen 15, eerste lid, of 17, eerste lid, dan wel andere bij ministeriële regeling vastgestelde bescheiden niet of niet volledig binnen de daarvoor gestelde termijnen door het gemeentebestuur bij Onze Minister zijn ingediend, kan Onze Minister de betaling van de subsidie opschorten tot de bedoelde bescheiden zijn ontvangen.

  • 2. Hervatting van de betalingen vindt zo spoedig mogelijk plaats doch uiterlijk op of omstreeks de 15e dag van de maand volgend op de maand waarin de bedoelde bescheiden zijn ingediend.

HOOFDSTUK 8. VASTSTELLING SUBSIDIE

Artikel 17. Vaststelling van de subsidie
  • 1. De subsidie aan de gemeente wordt definitief vastgesteld binnen een jaar nadat de daarvoor bij ministeriële regeling vastgestelde bescheiden door het gemeentebestuur bij Onze Minister zijn ingediend.

  • 2. Onze Minister hanteert bij de vaststelling van het vast budget de normbedragen, bedoeld in artikel 12, eerste lid.

  • 3. Indien op grond van de wet of dit besluit een arbeidsduur van minder dan 32 uur gerechtvaardigd is, wordt het normbedrag verminderd naar rato van de overeengekomen arbeidsduur.

  • 4. Indien op grond van de wet of dit besluit een arbeidsduur van meer dan 32 uur gerechtvaardigd is, stelt Onze Minister de subsidie vast op basis van het normbedrag dat geldt voor 32 uur en het verschil tussen het normbedrag dat geldt voor 32 uur en het normbedrag dat geldt voor 36 uur, voor iedere door de gemeente aangegane dienstbetrekking naar rato van het aantal uren dat meer dan 32 uur per week wordt gewerkt.

  • 5. De vaststelling van de basisbedragen vindt plaats overeenkomstig de artikelen 9, 10 en 11a.

  • 6. De jaaropgave van de gemeente, een bescheiden bedoeld in het eerste lid, wordt telkens uiterlijk op 20 september volgend op het jaar waarover die opgave betrekking heeft bij Onze Minister ingediend.

Artikel 18. Subsidievaststelling afwijkend van subsidieverlening
  • 1. Indien de subsidie aan de gemeente met toepassing van artikel 18 van de wet lager wordt vastgesteld dan de verleende subsidie over het subsidiejaar, wordt het verschil teruggevorderd dan wel verrekend met de subsidie over het lopende subsidiejaar.

  • 2. Voorzover de gemeente de op grond van artikel 14, vijfde lid, respectievelijk artikel 14a verleende subsidiebedragen in een subsidiejaar niet heeft besteed, kan het scholings- en activeringsbudget lager worden vastgesteld en wordt het niet bestede subsidiebedrag teruggevorderd.

  • 3. Indien het bedrag van de verleende subsidie het bedrag dat de gemeente feitelijk voor de uitvoering van de wet heeft aangewend overstijgt, kan het meerdere door het gemeentebestuur worden besteed in het kader van de wet of de Wet sociale werkvoorziening.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en de periode waarbinnen de eventuele overschotten, bedoeld in het derde lid, in het kader van de wet of de Wet sociale werkvoorziening worden besteed.

De artikelen 18a tot en met 24 zijn vervallen.

Artikel 25. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet inschakeling werkzoekenden in werking treedt.

Artikel 26. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden.


XNoot
1

De gemeente verstrekt geen subsidie op grond van artikel 13b van de Wet inschakeling werkzoekenden en artikel 7a en 7b van het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden, indien de indienstneming van de arbeidsgehandicapte door de werkgever is aangevangen of aangegaan voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit. (Artikel III van het Besluit van 12 mei 1998 (Stb. 292), houdende wijziging van het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden in verband met de inwerkingtreding van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten).

XNoot
2

Zie noot 1.

Naar boven