Besluit van 7 december 1999, houdende regels inzake het beperken van de emissie van vluchtige organische stoffen (Besluit vluchtige organische stoffen Wms)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 8 oktober 1998, nr. MJZ98096364, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 24 en 27 van de Wet milieugevaarlijke stoffen en, wat artikel 3.4 betreft, op artikel 15.31 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 15 januari 1999, nr. W08.98.0466);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 november 1999, nr. MJZ1999245030, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. keuringsinstantie: instelling die krachtens artikel 27 van de Wet milieugevaarlijke stoffen door Onze Minister is aangewezen voor het keuren van spuitapparatuur of onderdelen van zodanige apparatuur;

b. overdracht: op een zaak aangebrachte hoeveelheid vaste stof van een product dat een vluchtige organische stof bevat, gedeeld door de totale, bij het aanbrengingsproces verspoten hoeveelheid vaste stof, vermenigvuldigd met honderd en uitgedrukt in procenten;

c. spuitapparatuur: hoog-rendement luchtspuitapparatuur waarmee volgens de fabrikant of importeur van de apparatuur bij afstelling volgens de instructies van de fabrikant of importeur een overdracht op basis van terugslag van ten minste 72% met een tolerantie van ten hoogste 2% wordt bereikt bij handmatig spuiten;

d. spuiten: het bedrijfsmatig vernevelen van verf of lak;

e. verf en lak: producten, die een vluchtige organische stof bevatten en die worden toegepast als deklaag of als onderlaag voor een deklaag;

f. vluchtige organische stof: stof van organische oorsprong die bij een temperatuur van 293,15 K een dampspanning heeft van ten minste 10 Pa dan wel een overeenkomstige vluchtigheid heeft bij de specifieke gebruiksomstandigheden.

§ 2 Handelingen met bepaalde stoffen, preparaten en spuitapparatuur

Artikel 2.1

  • 1. Het is verboden verf of lak te spuiten of te laten spuiten.

  • 2. Het verbod geldt niet voor een persoon die met succes een opleiding voor het spuiten met verf of lak heeft gevolgd en ten bewijze daarvan desgevraagd een geldig schriftelijk bewijs kan tonen dat is afgegeven door een door Onze Minister erkende opleidings- of examenafnemende instelling, alsmede voor degene die verf of lak laat spuiten door een persoon die dat bewijs kan tonen. Met een erkende opleidingsinstelling wordt gelijkgesteld een opleidingsinstelling erkend door een andere lidstaat van de Europese Unie of door een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte op basis van onderzoekingen die ten minste aan gelijkwaardige eisen voldoen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de opleiding en de geldigheidsduur van het schriftelijk bewijs waaruit blijkt dat met succes de opleiding is gevolgd.

Artikel 2.2

Het is verboden verf die meer dan 250 gram van een of meer vluchtige organische stoffen per liter product bevat, water niet meegerekend, toe te passen bij de bedrijfsmatige vervaardiging van houten binnentrappen.

Artikel 2.3

Het is verboden verf of lak te spuiten of te laten spuiten met spuitapparatuur die niet behoort tot een overeenkomstig paragraaf 3 goedgekeurd type en mitsdien niet mag zijn voorzien van het symbool, bedoeld in artikel 3.2, vierde lid.

Artikel 2.4

  • 1. De verboden, bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.3, gelden niet voor een bedrijf dat per kalenderjaar niet meer dan 1 000 kilogram verf of lak spuit met een verbruik van vluchtige organische stoffen van ten hoogste 250 kilogram.

  • 2. Een bedrijf als bedoeld in het eerste lid, houdt een oplosmiddelboekhouding bij waaruit blijkt dat de hoeveelheid verf of lak of de hoeveelheid vluchtige organische stoffen, bedoeld in dat lid, niet wordt overschreden; deze boekhouding voldoet aan de bijlage behorende bij dit besluit.

  • 3. Zodra de hoeveelheid verf of lak en de hoeveelheid vluchtige organische stoffen wordt overschreden, gelden de verboden, bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.3.

§ 3 Typegoedkeuring van spuitapparatuur en onderdelen van spuitapparatuur

Artikel 3.1

Bij regeling van Onze Minister worden ten behoeve van de typegoedkeuring van spuitapparatuur en onderdelen van spuitapparatuur regels gesteld omtrent:

a. de eisen betreffende de ten minste vereiste overdracht voor de toepassing van spuitapparatuur,

b. de meetmethode die bij de keuring van spuitapparatuur wordt gehanteerd,

c. de uiterste waarden van de meetomstandigheden waaronder spuitapparatuur wordt gekeurd,

d. de wijze waarop de meetresultaten worden getoetst aan de eisen, bedoeld onder a, en

e. de geldigheidsduur van een afgegeven typegoedkeuring.

Artikel 3.2

  • 1. Ten behoeve van het verkrijgen van een typegoedkeuring voor spuitapparatuur of onderdelen daarvan wordt die apparatuur of worden onderdelen daarvan gekeurd volgens de regels, bedoeld in artikel 3.1, onder b, c en d.

  • 2. Voor spuitapparatuur of onderdelen daarvan wordt een typegoedkeuring afgegeven indien is voldaan aan de eisen, bedoeld in artikel 3.1, onder a.

  • 3. Voor spuitapparatuur of onderdelen daarvan wordt eveneens een typegoedkeuring afgegeven indien de fabrikant of de importeur bij de aanvraag voor het afgeven van een typegoedkeuring een of meer bewijsstukken overlegt waaruit blijkt dat:

    a. deze bewijsstukken zijn afgegeven door een instelling, gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, die in staat is tot het op onafhankelijke, betrouwbare en deskundige wijze verrichten van keuringen van spuitapparatuur en onderdelen van spuitapparatuur en

    b. de onder a bedoelde instelling op basis van een keuring heeft vastgesteld dat het type voldoet aan de eisen betreffende de ten minste vereiste overdracht voor de toepassing van spuitapparatuur, bedoeld in artikel 3.1, onder a; deze vaststelling mag ook op andere wijze plaatsvinden, mits daarmee wordt aangetoond dat ten minste wordt voldaan aan de eisen, bedoeld in artikel 3.1, onder a.

  • 4. Spuitapparatuur of onderdelen daarvan, waarvoor een typegoedkeuring is afgegeven, worden voordat deze op de markt worden gebracht door de fabrikant of de importeur voorzien van een symbool van goedkeuring, aangewezen door Onze Minister.

Artikel 3.3

  • 1. Een keuringsinstantie trekt een op grond van artikel 3.1 door haar afgegeven typegoedkeuring in, indien bij controle van de voorraad van de fabrikant of de importeur blijkt dat ten minste drie exemplaren van de spuitapparatuur of ten minste drie onderdelen voor die apparatuur niet voldoen aan de eisen betreffende de ten minste vereiste overdracht, bedoeld in artikel 3.1, onder a.

  • 2. Van de beslissing tot intrekking van een typegoedkeuring zendt de keuringsinstantie een afschrift aan Onze Minister.

Artikel 3.4

Degene die verzoekt om het afgeven van een bewijs van typegoedkeuring van spuitapparatuur of onderdelen daarvan, is een door Onze Minister vastgestelde vergoeding verschuldigd aan de keuringsinstantie. Deze vergoeding heeft alleen betrekking op de administratieve afhandeling van de keuring.

§ 4 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 4.1

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van de artikelen 2.1 en 2.3.

  • 2. Artikel 2.1 treedt in werking één jaar na inwerkingtreding van dit besluit, zij het dat het opleidingsvereiste vanaf dat tijdstip geldt voor ten minste één persoon van een bedrijf, die is belast met het spuiten en vanaf twee jaren na inwerkingtreding van dit besluit voor ten minste de helft van het aantal personen van een bedrijf, dat is belast met het spuiten. Het opleidingsvereiste geldt voor elke persoon van een bedrijf, die is belast met het spuiten, vanaf drie jaren na inwerkingtreding van dit besluit.

  • 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een bedrijf als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, dat niet langer voldoet aan de criteria, genoemd in dat lid.

  • 4. Artikel 2.3 treedt in werking vier jaar na inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 4.2

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vluchtige organische stoffen Wms.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 december 1999

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de eenentwintigste december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage, behorende bij het Besluit vluchtige organische stoffen Wms

Begripsbepalingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

a. Organisch oplosmiddel: elke vluchtige organische verbinding die, alleen of in combinatie met andere stoffen en zonder een chemische verandering te ondergaan, wordt gebruikt om grondstoffen, producten of afvalmaterialen op te lossen of wordt gebruikt als schoonmaakmiddel om verontreinigingen op te lossen dan wel als verdunner, als dispergeermiddel, om de viscositeit aan te passen, om de oppervlaktespanning aan te passen, als weekmaker of als conserveermiddel;

b. organische verbinding: verbinding van ten minste het element koolstof en een of meer van de elementen waterstof, halogenen, zuurstof, zwavel, fosfor, silicium en stikstof met uitzondering van koolstofoxiden, anorganische carbonaten en bicarbonaten.

Oplosmiddelenboekhouding

De oplosmiddelenboekhouding wordt als volgt ingericht:

a. Het bedrijf administreert de massa organische oplosmiddelen die ofwel deel uitmaken van de verf- en lakproducten die binnen het bedrijf worden gebruikt ofwel worden gebruikt bij het reinigen van de hulpmiddelen waarmee de verf of lak wordt aangebracht (H1).

b. Het bedrijf administreert de massa organische oplosmiddelen die het bedrijf verlaten in het verfafval en in preparaten die door derden zullen worden aangebracht (H2).

c. Het bedrijf registreert de massa organische oplosmiddelen die wordt teruggewonnen en in het bedrijf nuttig wordt toegepast (H3).

d. Het bedrijf registreert de massa organische oplosmiddelen die in water wordt geloosd (H4).

e. H1, H2, H3 en H4 worden uitgedrukt in kg.

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Vluchtige organische stoffen (VOS) vervullen in de maatschappij een onmiskenbare rol. Koolwaterstoffen worden onder meer gebruikt als brandstof (bijvoorbeeld benzine), als oplosmiddel (bijvoorbeeld terpentine in verf of alcohol in drukinkt) en als drijfmiddel of oplosmiddel in spuitbussen.

Echter, uit het oogpunt van milieubescherming zijn bepaalde eigenschappen van koolwaterstoffen, waartoe de vluchtige organische stoffen behoren, minder gewenst.

Sinds 1986 is er in Nederland steeds meer aandacht besteed aan het feit dat de gezamenlijke aanwezigheid van stikstofoxiden en koolwaterstoffen in de buitenlucht bij zonnig weer en weinig wind leidt tot de vorming van ozon (smog). Ozon is schadelijk voor de volksgezondheid. De stof kan ogen, neus en keel irriteren en leiden tot ademhalingsproblemen, benauwdheid, hoest en hoofdpijn. Bovendien is ozon schadelijk voor planten, met name omdat het de effecten van verzuring versterkt. Volgens berekeningen van het Centrum voor Landbouw en Milieu te Utrecht is in de zomer van 1994 door ozonvorming in Nederland voor ongeveer een miljard gulden schade veroorzaakt in de landbouw1.

Met het oog op de effecten van ozon op leefniveau – dat wil zeggen, in de onderste luchtlagen van de atmosfeer waar de mensen leven – is in samenwerking met het bedrijfsleven een project tot stand gekomen, dat is gericht op de vermindering van de emissie van koolwaterstoffen (het Project KWS 2000). Voor de vermindering van de emissie van stikstofoxiden zijn andere maatregelen getroffen.

Het Project KWS 2000 is erop gericht om in het jaar 2000 een vermindering van de emissie van koolwaterstoffen te bereiken van in totaal gemiddeld ruim zestig procent ten opzichte van het jaar 1981. Met het oog hierop is voor een groot deel van het bedrijfsleven de emissie in 1981 vastgesteld en is nagegaan in hoeverre een vermindering van die emissie te realiseren valt, als er gebruik wordt gemaakt van nieuwe technieken. Dat heeft geresulteerd in reductiepercentages per bedrijfstak die, afhankelijk van de mogelijkheden en de kosten, in vele gevallen als maximaal kunnen worden beschouwd.

Over de resultaten van het Project KWS 2000 wordt regelmatig gerapporteerd. Blijkens het jaarverslag van KWS 2000 over 1996 is de uitworp van vluchtige organische stoffen verminderd tot 160 kiloton. In het basisjaar 1981 was die uitworp nog 264 kiloton en in het jaar 2000 – het jaar waarin KWS 2000 moet zijn voltooid – zou de uitworp in totaal nog 98 kiloton mogen bedragen, waarvan 35,3 kiloton afkomstig mag zijn van het spuiten van verf of lak. Het aanbrengen van verf droeg 56,4 kiloton bij aan de uitworp. In 1981 was dat nog 84 kiloton.

Dit besluit draagt bij aan een verdere vermindering van de uitworp van VOS door aan bepaalde luchtspuitapparatuur, die bestemd is voor handmatig spuiten van verf of lak, eisen te stellen in combinatie met opleidingseisen. Het gaat hierbij immers om een bijzondere vorm van een bedrijfsproces waarbij VOS direct vrijkomt en niet via afvoerkanalen (schoorstenen) in het milieu terecht komt. Reden waarom in het onderhavige besluit voorschriften zijn gegeven met betrekking tot luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak, en opleidingseisen voor spuiters, is dat daarmee de uitworp van VOS bij het spuiten van verf of lak zal verminderen.

De vraag is of genoemde cijfers in 2000 gehaald zullen worden. Er zijn evenwel sectoren die «op schema liggen».

2. Inhoud van het besluit

De milieubelasting ten gevolge van het toepassen van preparaten, zoals het verspuiten van verf of lak, is de resultante van onder meer het vakmanschap, de spuitapparatuur en de vorm van het te spuiten voorwerp. Het onderhavige besluit grijpt aan bij de factoren vakmanschap en spuitapparatuur. Wat de spuitapparatuur betreft, gaat het met name om hoog-rendement-spuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak.

In deze regeling wordt ook de effectiviteit van een convenant over het afleveren in de bouw van houten binnentrappen, die zijn afgewerkt met een oplosmiddelarme grondverf versterkt. Daartoe is een verbod opgenomen op het toepassen van grondverven waarvan het gehalte aan vluchtige organische stoffen hoger is dan de in deze maatregel bepaalde waarde bij het vervaardigen van houten binnentrappen.

De milieubelasting van VOS kan eveneens minder worden doordat een bepaalde mate van deskundigheid wordt geëist bij degenen die verf of lak spuiten. De verantwoordelijkheid voor het gebruik maken van personen die deze deskundigheid bezitten, wordt gelegd bij het bedrijf. Daardoor kan het verbruik van producten die koolwaterstoffen bevatten, worden beperkt. Dit kan overigens ook van invloed zijn op de vermindering van spuitafval en daarmee het grondstoffenverbruik.

Tenslotte bevat dit besluit een typekeuringsregeling voor hoog-rendement-luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak, waardoor een ten minste bereikbare mate van overdracht op basis van terugslag wordt voorgeschreven.

De deskundigheidseis en de typekeuring beogen een vermindering van de uitworp van VOS te bewerkstelligen.

3. Europeesrechtelijke aspecten

3.1 Vrij verkeer van goederen

In Europees kader zijn geen eisen gesteld aan koolwaterstoffen in producten of aan spuitapparatuur, wat de overdracht betreft. Evenmin zijn specifieke eisen gesteld aan personen die spuitapparatuur handmatig hanteren.

Wel heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor een richtlijn tot vermindering van de uitworp van VOS, die het gevolg is van het gebruik van die stoffen in bepaalde processen en industriële installaties (PbEG C. 99, 1997). Deze ontwerp-richtlijn betreft de hoeveelheid VOS die bij met name genoemde industriële processen en in met name genoemde industriële installaties in de buitenlucht mogen worden uitgeworpen. Hoewel de ontwerp-richtlijn en het onderhavige besluit beide strekken tot vermindering van de uitworp van VOS, verschillen hun aangrijpingspunten zodanig van elkaar dat zij niet in strijd zijn met elkaar. De ontwerp-richtlijn richt zich namelijk op bedrijfsprocessen waarbij de uitworp van VOS via afvoerkanalen (schoorstenen) plaatsvindt.

Over deze richtlijn is op 19 juni 1997 op de vergadering van de Europese milieuministers overeenstemming bereikt. Deze richtlijn is inmiddels in werking getreden. Het is Richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties (PbEG. 1999, L 85).

Nu de werkingssfeer van de EG-regelgeving met betrekking tot vluchtige organische stoffen geen betrekking heeft op het hier aan de orde zijnde terrein, kan nationale regelgeving tot stand worden gebracht binnen de door het EG-verdrag gestelde grenzen. Van belang is met name artikel 30, dat onder meer maatregelen met gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen verbiedt. Het onderhavige besluit is een maatregel van gelijke werking als bedoeld in artikel 30 EG-verdrag. Aangezien technische eisen worden gesteld aan hoog-rendement-luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak, heeft dat gevolgen voor de handel. Immers, luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak, die niet aan die eisen voldoet, mag feitelijk niet meer ten behoeve van de verkoop binnen Nederland worden vervaardigd of ingevoerd. Ook is het na het verstrijken van de overgangsperiode verboden om spuitapparatuur die niet behoort tot een goedgekeurd type bedrijfsmatig te gebruiken.

Bij afwezigheid van een EG-regeling acht het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een nationale maatregel met het verbod van artikel 30 EG-verdrag verenigbaar, ondanks een mogelijk handelsbelemmerend effect van die maatregel, indien daarmee belangen worden beschermd die voorrang behoren te krijgen op de eisen van het vrije goederenverkeer. Daarvoor moeten die belangen van voldoende gewicht zijn. Voorwaarden zijn verder dat de regeling geen onderscheid maakt tussen nationale en ingevoerde producten, en dat de regeling voor de behartiging van de betrokken belangen noodzakelijk is en niet onevenredig belastend (HvJEG 20 februari 1979, 120/78, Cassis de Dijon, Jur. 1979, p. 649). In het Deense-flessenarrest (HvJEG 20 september 1988, 302/86, Jur. 1988, p. 4607) heeft het Hof gesteld dat het milieubelang van voldoende gewicht kan zijn om voorrang te krijgen op het vrije verkeer van goederen.

Getoetst aan deze criteria, kan worden vastgesteld dat dit besluit geen verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking inhoudt; immers:

a. de maatregel is van toepassing op alle luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak, zonder onderscheid naar land van herkomst;

b. de maatregel dient het belang van de bescherming van de volksgezondheid en het milieu;

c. de maatregel is noodzakelijk in het licht van deze doelstelling;

d. niet valt in te zien hoe deze doelstelling op een minder handelsbelemmerende wijze bereikt kan worden. Weliswaar kan veel worden bereikt door deze doelstelling op te nemen in één of meer doelgroepconvenanten, maar daar kleeft het bezwaar aan dat niet elk bedrijf zich aangesproken zal voelen. Dit is, mede bezien van uit gelijke concurrentievoorwaarden, een ongewenste situatie. Wetgeving is dan ook te verkiezen.

Met het besluit is een duidelijk milieubelang gediend: vermindering van de emissie van koolwaterstoffen in de buitenlucht ter vermindering van de vorming op leefniveau van ozon. Onder 2 is uiteengezet dat deze regeling noodzakelijk is voor het bereiken van de gestelde doelen; hoewel in eerste instantie is gepoogd te volstaan met vrijwillige afspraken tussen overheid en bedrijfsleven, blijken deze afspraken niet voldoende om de gestelde doelen te bereiken.

Noch de bepaling betreffende het afwerken met een oplosmiddelarme grondlaag van in Nederland vervaardigde houten binnentrappen, noch de typekeuringsregeling, noch de certificaat-eis voor bedrijfsmatige spuiters is discriminerend. De regeling geldt immers in gelijke mate voor alle producten en luchtspuitapparatuur, ongeacht de plaats waar zij zijn geproduceerd. Ook geldt het verplichte bezit van een spuitcertificaat voor nagenoeg iedereen die bedrijfsmatig verf of lak spuit. Bovendien zullen ook instellingen in andere lidstaten van de Europese Unie en in andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte technische keuringen kunnen verrichten, die kunnen leiden tot de verlening in Nederland van een typekeuring voor hoog-rendement-luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak. Een buitenlandse producent zal derhalve in eigen land hoog-rendement-luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak, voor een (technische) keuring kunnen aanbieden en hij zal daarmee ten opzichte van de Nederlandse fabrikanten niet voor extra lasten, verbonden aan een (technische) keuring in Nederland, komen te staan. Het tarief dat voor een typekeuring is verschuldigd, betreft uitsluitend de administratieve afhandeling van de keuring en heeft geen betrekking op de technische keuring.

Het symbool ten teken dat de voor het handmatig spuiten van verf of lak bedoelde hoog-rendement-luchtspuitapparatuur is goedgekeurd, is noodzakelijk uit tweeërlei oogpunt: bescherming van de koper van deze luchtspuitapparatuur en vereenvoudiging van de handhaving. Voor goedgekeurde hoog-rendement-luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak, wordt voor de toepassing daarvan in Nederland slechts een typekeuring verstrekt, als is voldaan aan de Nederlandse eisen ter zake van de ten minste vereiste overdracht.

Omdat niet elke buitenlandse goedkeuring overeenkomt met een goedkeuring voor toepassing van VOS-houdende preparaten in Nederland, is het noodzakelijk te eisen dat op luchtspuitapparatuur die behoort tot een type dat voor toepassing in Nederland is goedgekeurd, een symbool van die strekking wordt aangebracht. Het spreekt voor zich dat, wanneer wordt aangetoond dat een buitenlandse goedkeuring betrekking heeft op luchtspuitapparatuur of onderdelen daarvan, die ten minste gelijkwaardig is aan de eisen waar luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak, of onderdelen daarvan ingevolge dit besluit aan moet voldoen, dat ook die typegoedkeuring van het bedoelde symbool mag worden voorzien. Dit geldt zonder meer voor buitenlandse keuringsinstanties ten aanzien waarvan het beginsel van wederzijdse erkenning geldt (artikel 3.2, derde lid).

3.2 Vrij verkeer van werknemers en diensten

De eis met betrekking tot het met succes hebben gevolgd van een door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer erkende opleiding is niet in strijd met het vrij verkeer van werknemers of met de vrijheid van het dienstenverkeer. Buitenlandse opleidingen kunnen immers ook erkend worden. Daarbij zal geen ander regime worden gehanteerd dan voor in Nederland gegeven spuitopleidingen. Uit het principe van wederzijdse erkenning vloeit voort dat ook als erkende opleidingsinstellingen gelden de instellingen die door een andere lidstaat van de Europese Unie zijn erkend op basis van onderzoekingen die aan gelijkwaardige eisen voldoen.

3.3 Notificatie

Het ontwerp-besluit is op 29 mei 1998 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109). Het ontwerp-besluit is geregistreerd onder nummer: 98/0243/NL.

Naar aanleiding van deze notificatie heeft de Europese Commissie er op gewezen dat het besluit nog behoort te voorzien in de wederzijdse erkenning van onderzoeks- en testmethoden, die, hoewel niet identiek aan de in artikel 3.1 bedoelde methode, vastgesteld door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, als gelijkwaardig daaraan kunnen worden beschouwd. De Commissie is er echter op gewezen het gestelde in de slotzin van artikel 3.2, derde lid. Daarin is bepaald dat de vaststelling of de in dit besluit bedoelde spuitapparatuur in aanmerking komt voor een typegoedkeuring ook op andere wijze dan overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 3.1, mag plaatshebben.

Het ontwerp-besluit is voorts gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Het ontwerp-besluit is geregistreerd onder nummer: TBT 98/397.

4. Reacties naar aanleiding van de voorpublicatie van het ontwerpbesluit

Naar aanleiding van de publicatie van het ontwerpbesluit in Staatscourant 82 van 1 mei 1998 hebben zes inzenders hun zienswijzen kenbaar gemaakt.

Door VEN RAADGEVING en door de Nederlandse vereniging van rubber- en kunststoffabrikanten is een aantal technische en redactionele opmerkingen gemaakt over artikel 1.1, onderdelen c en d.

Deze opmerkingen zijn overgenomen, omdat ze bijdragen aan een verduidelijking van de in die onderdelen neergelegde definities. Bovendien is de definitie van spuitapparatuur toegesneden op die apparatuur die handmatig wordt bediend.

VEN RAADGEVING verzocht verder aan de lijst van instellingen die spuitopleidingen verzorgen en examens afnemen een instelling toe te voegen. Aan dit verzoek is niet tegemoet gekomen. De in de toelichting gegeven opsomming van instellingen is geen limitatieve opsomming. Dit blijkt te meer daar in de nota van toelichting is aangegeven dat verwacht mag worden dat de genoemde instellingen door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer erkend zullen worden in het licht van deze maatregel.

Ook heeft VEN RAADGEVING verzocht certificaten van typegoedkeuring voor een beperkte tijd te laten gelden. Argumenten hiervoor zijn dat enerzijds de ontwikkelingen van de verf en lak dit gewenst maken: de resultaat bepalende delen van de spuitapparatuur zullen daarom ook voortdurend aanpassing behoeven. Anderzijds kan een spuitpistool zodanig van binnen worden gewijzigd dat daardoor in feite een nieuw pistool is ontstaan, zonder dat dat van buiten zichtbaar is.

Deze argumenten treffen doel. Reden waarom in het besluit de geldigheidsduur van een certificaat van typegoedkeuring vooralsnog op drie jaar is gesteld. Met het oog hierop is een bepaling betreffende een vereenvoudigde herkeuring van reeds eerder goedgekeurde spuitapparatuur in het besluit opgenomen.

Tot slot verzocht VEN RAADGEVING ook de geldigheidsduur van het bewijs dat een verfspuiter moet kunnen tonen, te beperken. Ook voor de opleiding, die aan dit bewijs ten grondslag ligt, geldt dat de ontwikkelingen op het terrein van (het spuiten met) verf en lak zo snel gaan dat afstemming van de opleiding daarop is aan te bevelen. Daarbij komt dat aan de hand van de registratie van afgegeven certificaten het aantal beroepsbeoefenaars nauwkeurig bekend is. Thans lopen schattingen uiteen van achtduizend tot twaalfduizend personen die beroepsmatig verf of lak spuiten. Mede in verband met de beperking van de geldigheidsduur van de typegoedkeuring is in het besluit ook voorzien in een regeling met betrekking tot de geldigheidsduur van het certificaat voor de vereiste opleiding.

Een andere inzender, Constructiewerkplaats Grünbauer, heeft een reeks van opmerkingen gemaakt. Zo is opgemerkt dat op grond van dit besluit een verplichte typekeuring wordt ingesteld voor juist het type spuitapparatuur, dat het gunstigst is voor het milieu. Daardoor wordt het gebruik van milieu-onvriendelijke spuitapparatuur gestimuleerd.

Ogenschijnlijk is dit zo. Heel bewust evenwel is begonnen met een betrekkelijk klein segment van de markt, omdat het systeem van typegoedkeuring op dit terrein geheel nieuw is. In verband daarmee is het in het algemeen verstandig voorzichtig te zijn en aan te zien of mogelijke kinderziekten de resultaten beïnvloeden of aanpassing noodzakelijk maken. Indien dat niet nodig blijkt, ligt het in het voornemen de verplicht te stellen voor alle verf- en lakspuitapparatuur, die met gecomprimeerde lucht als medium werkt en uiteindelijk voor alle typen spuitapparatuur. Daarbij komt dat bij de ontwikkeling van een typekeuring aansluiting is gezocht bij die spuitapparatuur die het meest met name in autospuiterijen wordt toegepast. De toepassing daarvan vloeit veelal voort uit de voorschriften die gemeenten opleggen in het kader van de milieuvergunning. In de regel wordt geëist dat gebruik wordt gemaakt van hoog-rendement-luchtspuitapparatuur. De moeilijkheid hierbij tot nu toe is dat niet eenduidig is vastgelegd wat onder hoog-rendement-luchtspuitapparatuur moet worden verstaan. Het gevolg daarvan is dat ook luchtspuitapparatuur op de markt wordt aangeboden als hoog-rendement-luchtspuitapparatuur, terwijl het die benaming feitelijk niet zou mogen dragen. Door aan de overdracht van hoog-rendement-luchtspuitapparatuur eisen te stellen wordt voorkomen dat alle luchtspuitapparatuur hoog-rendement-luchtspuitapparatuur kan worden genoemd. Deze eisen hebben betrekking op een overdracht van ten minste 72% met een tolerantie van ten hoogste 2% op basis van terugslag. Wanneer door autospuiterijen gebruik wordt gemaakt van de in het onderhavige besluit bedoelde hoog-rendement-luchtspuitapparatuur, kan een besparing van lak van ca. 15% tot 20% worden bereikt. Dit levert een vermindering van de uitworp van VOS van naar schatting 1,5 kiloton op per jaar in vergelijking tot de situatie waarin aan luchtspuitapparatuur geen eenduidige eisen waren gesteld. Tezamen met de besparing die door de opleidingseis zal ontstaan, betekent het een totale besparing aan uitworp van VOS per jaar van 3 kiloton.

Voor het spuiten met hoog-rendement-luchtspuitapparatuur geldt bovendien, dat er minder afval ontstaat, omdat er minder lak terugkaatst van het te lakken oppervlak.

Het vorenstaande laat onverlet dat er andere typen spuitapparatuur bestaan die nog vriendelijker zijn voor het milieu. Te denken valt vooral aan elektrostatisch spuiten en aan poederspuiten.

De thans opgezette typekeuringsregeling is daarom als een opstapje te beschouwen voor een meer omvattende regeling voor uiteindelijk alle typen verfspuitapparatuur. Niet uitgesloten is dat tegen die tijd de toepassing van bepaalde spuitapparatuur niet langer meer is toegestaan.

Voorts is Grünbauer van mening dat het certificaat, waarover een spuiter moet beschikken om verf of lak te mogen spuiten, ook de feitelijke spuitopleiding zou moeten omvatten. Hij gaat daarbij voorbij aan het feit dat de onderhavige maatregel betrekking heeft op het op een verantwoorde wijze omgaan met verf en lak, waarmee gespoten wordt. De esthetische aspecten, dat wil zeggen de vaardigheid van de persoon zelf, vallen onder de verantwoordelijkheid van het bedrijf. Iemand die een goed vakman is, kan evenwel met de producten op een voor het milieu slechte wijze omgaan. Vanwege het milieubelang daarvan is ervoor gekozen de kennis hiervan tot verplichte stof te maken.

Vervolgens is bezwaar gemaakt tegen de verplichting voor een bedrijf een oplosmiddelenboekhouding te voeren wanneer een beroep wordt gedaan op het feit dat in het voorafgaande kalenderjaar de drempelwaarde van tweehonderdenvijftig kilogram vluchtige organische stoffen of duizend kilogram verf niet is overschreden. Dat deze verplichting is beperkt tot bedrijven uit de metalektrosector valt evenmin in goede aarde.

Een oplosmiddelenboekhouding is minder ingewikkeld en bureaucratisch dan Grünbauer suggereert, zeker wanneer maar weinig producten met vluchtige organische stoffen worden gebruikt. Een simpele controle van de inkoopfacturen is evenwel niet toereikend, ook al omdat het gaat om wat werkelijk is verbruikt. Wat aan restanten of afval met vluchtige organische stoffen op correcte wijze is afgevoerd naar een verwerker telt niet mee voor het verbruik. Daarmee is een waarborg geschapen dat er echt sprake is van een kleine verf- of lakverbruiker, zonder dat die voor grote administratieve lasten wordt geplaatst. Een bedrijf dat een beroep doet op het niet-overschrijden van de drempel van tweehonderdenvijftig kilogram VOS-gebruik per jaar of van een gebruik van minder dan duizend kilogram verf of lak per jaar moet zelf de rechtmatigheid van dat beroep aantonen. De met dat aantonen gepaard gaande administratieve lasten zijn van beperkte omvang. Immers, het bedrijf behoeft slechts een beperkt aantal zaken bij te houden. Dit betreft de voorraad verfproducten, de hoeveel verfproducten die het aanschaft en de hoeveel natte verfafval die het afvoert in een periode van twaalf maanden. Wat het bijhouden van de gebruikte oplosmiddelen betreft, dit kan het bedrijf op door de verffabrikant verstrekte informatie ter zake doen. In de regel geeft de verffabrikant het gehalte aan oplosmiddelen in een verfproduct op de verpakking van dat product aan. Is dat niet het geval, dan is dat bij de fabrikant of de importeur van het product op te vragen.

Oplosmiddelrijke verfproducten hebben meestal een VOS-gehalte van vijftig tot zeventig procent. De soortelijke massa van VOS is ruwweg 0,7, terwijl die van verf 1,2 bedraagt. Met deze gegevens is, zo nodig, het rekensommetje met een redelijke mate van nauwkeurigheid te maken. Een liter verf weegt ongeveer 1,2 kilogram; bij een VOS-gehalte van vijftig procent bevat de verf zeshonderd gram VOS.

Aan het tweede bezwaar van Grünbauer is mede op grond van door de RAI, FOCWA en CBM ingebrachte bezwaren tegemoetgekomen: de beperking tot de metalektrosector is geschrapt.

CBM verzocht het besluit zodanig aan te passen dat het mogelijk is voor een klein bedrijf in geval van ziekte of vacature spuitwerk uit te laten voeren door een persoon die niet in het bezit is van het vereiste certificaat. Ook doet de situatie zich voor dat een werknemer op proef spuitwerk verricht om te zien of betrokkene voor dit type werk voldoende aanleg heeft. Beide situaties zijn zodra het besluit in volle omvang van kracht is niet meer mogelijk.

De conclusie van CBM met betrekking tot de eerste situatie is juist, maar dat is ook de bedoeling. Niet wordt ingezien waarom het niet mogelijk zou zijn meer personen dan de feitelijke werknemer die doorgaans de verf- of lakspuitapparatuur bedient, het certificaat als bedoeld in artikel 2.1, te laten behalen. Immers, om een goed resultaat te verkrijgen, zal in een geval als waarop wordt gedoeld, een beroep worden gedaan op iemand die in ieder geval technisch goed genoeg is om het werk uit te voeren. Er is dus sprake van een van te voren bekend zijnde «invaller»; het is niet onredelijk van die invaller te verlangen in het bezit te zijn van het vereiste certificaat voor het spuiten van verf of lak.

De tweede opmerking slaat op een situatie die niet valt onder het onderhavig besluit. Wanneer een werknemer op proef spuitwerk verricht, spuit hij niet bedrijfsmatig, omdat het product dat hij spuit, niet zal worden verkocht. Het op proef laten spuiten blijft dus in beginsel mogelijk.

De door CBM aangevoerde argumenten zijn dan ook ontoereikend om tot aanpassing van het besluit over te gaan.

CBM gaat er voorts van uit dat de Nederlandse overheid initiatieven neemt voor gelijkluidende regelgeving op Europees niveau.

Deze aanname is inderdaad juist.

Tenslotte maakt CBM bezwaar tegen de verplichting na het verstrijken van de overgangstijd verf of lak te spuiten met apparatuur die tot een goedgekeurd type behoort. Daarmee zou het bedrijfsleven onnodig met extra lasten worden geconfronteerd.

Niet valt te ontkennen dat de onderhavige maatregel kan leiden tot vervroegde afschrijving van aanwezige spuitapparatuur. Vanuit het oogpunt van handhaving evenwel is voor de huidige formulering van de verplichting gekozen. Gelet op de relatief geringe kosten – een spuitpistool kost ongeveer f. 750,– tot f. 1 000,– die hiermee zijn gemoeid, is het besluit op dit punt dan ook niet gewijzigd.

5. Verhouding met andere Nederlandse wetgeving

Inmiddels is een wijziging van het Besluit implementatie EEG-stoffenrichtlijn Wet milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1996, 235) in het Staatsblad van 4 november 1997, nr. 492, gepubliceerd.

Deze wijziging strekt ter uitvoering van Richtlijn nr. 96/55/EG van de Commissie van 4 september 1996. Deze richtlijn wijzigt Richtlijn 76/769/EEG. De wijzigingsrichtlijn moet op 31 december 1997 zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. De implementatiemaatregelen moeten uiterlijk op 30 juni 1998 in werking treden. In het Besluit tot wijziging van het Besluit implementatie EEG-stoffenrichtlijn Wet milieugevaarlijke stoffen is voorzien in de inwerkingtreding van dat wijzigingsbesluit op 30 juni 1998.

Met de wijzigingsrichtlijn is het oogmerk van de regeling voor gechloreerde koolwaterstoffen verruimd met de bescherming van het milieu. Daarnaast bevat de wijzigingsrichtlijn stringentere eisen ten aanzien van het gebruik van gechloreerde koolwaterstoffen. Het besluit implementatie EEG-stoffenrichtlijn Wet milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1996, 235) beperkt zich tot een specifiek aangeduide groep van stoffen, die niet onder de werkingssfeer van het onderhavige besluit vallen.

Spuitapparatuur valt onder de Europese machinerichtlijn voor zover het de gezondheid en veiligheid van de gebruikers betreft. Bij werken binnenshuis kunnen voorts bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet gegeven voorschriften van toepassing zijn, die bij het werken met VOS-houdende preparaten bijvoorbeeld voldoende luchtverversing voorschrijven. De onderhavige maatregel heeft betrekking op een ander aspect van het werken met spuitapparatuur, namelijk de verontreiniging van het milieu; de maatregel leidt dus niet tot strijd met de Europese machinerichtlijn of de Arbeidsomstandighedenwet.

Verder bestaat er enige samenloop tussen het onderhavige besluit en het in voorbereiding zijnde Besluit tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Laatstbedoeld besluit strekt tot het vaststellen van een bijzondere regeling ter preventie van het Organisch Psychosyndroom (OPS). OPS is een ernstige aandoening van het zenuwstelsel die kan worden veroorzaakt door de beroepsmatige blootstelling aan vluchtige organische stoffen, waarvan er vele worden toegepast als oplosmiddel. Dit besluit is door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd aan de Tweede Kamer in diens antwoord op de vragen van het kamerlid, de heer Vreeman, over de mogelijkheden voor preventieve maatregelen met betrekking tot OPS (aanhangsel Handelingen II 1994/95, nr. 96).

De regels van het onderhavige besluit zijn gericht op enerzijds de toepassing van bepaalde luchtspuitapparatuur bij het handmatig spuiten van verf of lak en anderzijds op opleidingseisen voor die spuiters. Deze regels leveren derhalve evenzo een bijdrage aan het beperken van OPS. Op grond van het Besluit tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit mogen alleen nog maar oplosmiddelarme verven en lakken worden toegepast. Oplosmiddelarme verven en lakken emitteren echter ook nog vluchtige organische stoffen, hetwelk bij een slechte ventilatie van de ruimte waarin met die verven of lakken wordt gespoten, tot gezondheidsklachten kan leiden en tot vervuiling van het milieu. Met de eisen aan spuitapparatuur en de opleidingseisen wordt dan ook een verdere terugdringing van de emissie van VOS bewerkstelligd, dat evenzo ten goede komt aan de arbeidsomstandigheden.

6. Handhaving

Toezicht op de naleving van de typekeuringsregeling wordt uitgeoefend door de keuringsinstantie, die daartoe opdracht krijgt van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De keuringsinstantie kan steekproeven nemen om te controleren of spuitapparatuur behoort tot een goedgekeurd type. Wanneer dat niet het geval is, trekt zij, afhankelijk van de omstandigheden, de verleende typegoedkeuring in. Voorts kunnen op grond van artikel 18.5 juncto artikel 18.1 van de Wet milieubeheer de daartoe aangewezen ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving van dit besluit, nagaan of spuitapparatuur behoort tot een goedgekeurd type en of de spuitapparatuur wordt toegepast door gekwalificeerd personeel. Onder gekwalificeerd personeel moet in het kader van het onderhavige besluit worden verstaan personeel dat met succes een opleiding voor het spuiten van verf of lak heeft gevolgd en ten bewijze daarvan desgevraagd een geldig schriftelijk bewijs kan tonen dat is afgegeven door een door Onze Minister erkende opleidingsinstelling. Ook de bepaling met betrekking tot het afwerken van houten binnentrappen zal door deze ambtenaren worden gecontroleerd. Deze controle kan onder meer door op locatie na te gaan of de gebruikte verf bij de trappenfabrikant voldoet aan de gestelde norm. Omdat de fabrikanten die ca. 99% van de afzet van houten binnentrappen in Nederland voor hun rekening nemen, bekend zijn, kan ook een gerichte steekproefcontrole uitsluitsel geven over de naleving van de voorgeschreven norm voor houten binnentrappen. Overigens is ook bij een afgeleverde houten binnentrap vast te stellen of de gebruikte verf aan de voorgeschreven norm voldoet: watergedragen verf gedraagt zich namelijk anders bij verwarming van de verflaag dan traditionele verven. De bij houten binnentrappen te gebruiken verven zijn, voorzover bekend, alle watergedragen.

In het kader van de handhaving van het besluit kan, wanneer er in een bedrijf luchtspuitapparatuur aanwezig is en ook pleegt te worden gebruikt, worden gevraagd wie die apparatuur hanteert en of die persoon in het bezit is van een rechtsgeldig certificaat dan wel of bij het aantreffen van in gebruik zijnde luchtspuitapparatuur de bediener ervan in het bezit is van zo'n certificaat. Indien dat niet het geval is, kan proces-verbaal worden opgemaakt, tenzij het bedrijf aantoont niet meer dan tweehonderdenvijftig kilogram VOS dan wel duizend kilogram verf per jaar verbruikt.

Als luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak, ten onrechte is voorzien van een symbool van typegoedkeuring, wordt artikel 219 of artikel 220 van het Wetboek van Strafrecht overtreden. De krachtens de Wet milieubeheer aangewezen ambtenaren zullen ook controleren of in Nederland vervaardigde houten binnentrappen niet afgewerkt zijn met een grondlaag waarvan het oplosmiddelgehalte hoger was dan toegestaan. Voor de handhaving van onderhavige regeling wat betreft het met succes hebben gevolgd van een spuitopleiding door degenen die bedrijfsmatig verf of lak spuiten, zullen in het eerste jaar nadat dit artikel van kracht is geworden vier mensjaren beschikbaar zijn.

In het daaropvolgende jaar zullen er voor het handhaven van het gehele besluit twee mensjaren beschikbaar zijn. Na deze twee jaar zal worden bezien hoeveel inspanning voor de handhaving nog nodig blijft.

De handhaving zal vooral gericht zijn op die bedrijven waarvan het gerechtvaardigde vermoeden bestaat dat daarin spuitapparatuur aanwezig is. Gegevens voor deze vermoedens zullen onder meer worden verkregen uit de administratie van leveranciers van apparatuur en verfproducten.

Bij de selectie van bedrijven die zullen worden bezocht, zal het beschikken over een adequaat bedrijfsintern milieuzorgsysteem als criterium gelden om een bedrijf aan een lagere controlefrequentie te onderwerpen.

7. Bedrijfseffecten

Wat de bedrijfseffecten betreft, verbonden aan de opleidingseis voor personeel dat verf of lak spuit (artikel 2.2) en de eis een tot een goedgekeurd type behorende luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak, te gebruiken (artikel 2.3) wordt het volgende opgemerkt.

Deze bepalingen leiden aanvankelijk tot een kostenverhoging, die echter in de loop der tijd wordt terugverdiend.

Bij bedrijven, waar de prijs voor verf of lak bijvoorbeeld f. 10,– tot f. 20,– per liter bedraagt en het verf- of lakverbruik bijvoorbeeld 1 000 liter per kwartaal is, zal het spuiten door een persoon, die de voorgeschreven opleiding heeft gevolgd, een besparing kunnen opleveren van ca 5%, dat is ten hoogste zo'n f. 2 000,– tot f. 4 000,– op jaarbasis. Ten gevolge van efficiënter spuiten met een verfspuit die behoort tot een goedgekeurd type, komt daar in het begin door het geringere gebruik van verf of lak nog een bedrag bij dat afhangt van de prijs van de verf of lak die wordt bespaard. De verwachting is dat de bedragen aan besparingen in de loop van de tijd lager zullen worden doordat de opdrachtgevers wel zullen inspelen op de nieuwe situatie en lagere bedragen zullen gaan betalen. Waar lagere lak- of verfprijzen gelden, zullen lagere terugverdienbedragen gevonden worden, afhankelijk van het lak- of verfverbruik. Doordat voorts minder lak of verf naast het te lakken of te verven voorwerp belandt, zal ook minder lak of verf afgevoerd behoeven te worden naar de afvalverwerking. Ook dat levert een besparing op.

Zodra de milieumodule is «ingebouwd» in de spuitersopleiding, zullen de kosten voor een werkgever zo'n f. 750,– bedragen.

Er zijn ca. 2 600 autoschadeherstelbedrijven en naar schatting nog zo'n 1 500 tot 2 000 andersoortige bedrijven die verf of lak spuiten. Hiervan uitgaande, zullen er 12 000 tot 15 000 personen zijn die te zijner tijd het certificaat moeten kunnen tonen dat ingevolge het onderhavige besluit is vereist.

Wat de kosten en baten van de maatregelen van het onderhavige besluit betreft, wordt het volgende opgemerkt.

In 1993 is het houten-trappenconvenant op initiatief van de fabrikanten zelf afgesloten. Toen is afgesproken dat het convenant gevolgd zou worden door een wettelijke maatregel, ook al om ervoor te zorgen dat in deze branche uiteindelijk een ieder aan dezelfde eisen moet voldoen ten einde oneerlijke concurrentie tegen te gaan. Ten tijde van het sluiten van dat convenant was het overgaan op oplosmiddelarme verven en lakken duurder. Inmiddels mag worden aangenomen dat op basis van dat convenant alle fabrikanten zijn overgegaan op de toepassing van oplosmiddelarme verven en lakken. Daarvan uitgaande, zal deze maatregel per saldo geen hogere kosten met zich brengen dan thans. Daarbij komt dat die kosten bij het overgaan naar oplosmiddelarme verven en lakken ongetwijfeld in de prijs van de verf of lak is doorberekend.

De kosten van een opleiding voor spuiters worden niet substantieel hoger, maar de verplichting op zich levert kosten op. In veel branches wordt echter altijd al opgeleid en daar verandert de verplichting tot opleiding van het onderhavige besluit niets aan. Daarbij komt dat nog steeds door bedrijven, die een grote opdracht uitvoeren, ongeschoolden tijdelijk worden aangenomen die nadat de opdracht is voltooid dan in de praktijk hun opleiding hebben gekregen. Beoogd wordt met het onderhavige besluit aan die praktijken een einde te maken. In dat geval kost een opleiding geld zonder dat daar tegenover op korte termijn meetbare baten staan. Een basiscursus kost ca. f. 250,– (exclusief BTW) en duurt twee dagen. Uiteraard moet dan in de praktijk wel verder worden geoefend. Het deel van de opleiding dat op basis van dit besluit wordt gevraagd – het zorgvuldig omgaan met verf en lak, het niet teveel aanmaken van te verspuiten verf of lak en het herkennen van afwijkende spuitpatronen door verkeerde druk of te grote slijtage van de spuitmond – vormt daarvan een integraal onderdeel dat ca. één dagdeel kost.

De administratieve kosten van een typekeuring zullen naar verwachting hooguit f. 1 000,– bedragen; de kosten van de feitelijke keuring worden door de markt bepaald en zullen naar redelijkerwijs wordt aangenomen, maximaal f. 4 000,– bedragen. Afhankelijk van de hoeveelheid verfspuiten die van het desbetreffende type wordt verkocht, zullen deze kosten leiden tot een kostprijsverhoging, bijvoorbeeld bij een afzet van vijfhonderd spuiten een theoretische kostprijsverhoging van f. 10,– per verfspuit. De kosten voor een verfspuit bedragen gemiddeld f. 750,–. In het gegeven voorbeeld bedraagt de kostenstijging als gevolg van de typekeuring derhalve slechts ruim 1%, welk percentage als zeer gering mag worden beschouwd.

De verplichting om een opleiding te volgen alvorens beroepsmatig een verfspuit mag worden gehanteerd, bestaat niet in de ons omringende landen. Een typekeuringsregeling voor luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak, wordt nergens vereist. Desondanks zijn, gelet op de relatief geringe kosten, van het onderhavige besluit nauwelijks effecten op de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven te verwachten. Daarbij komt dat de Nederlandse bedrijven bijna volledig op de Nederlandse markt zijn georiënteerd; dus niet of nauwelijks werk voor of in het buitenland verrichten.

Wat de milieu-effecten van het onderhavige besluit betreft, wordt het volgende opgemerkt.

De besparingen ten aanzien van het grondstoffenverbruik zijn moeilijk te kwantificeren, maar kunnen flink oplopen. Zo is bekend dat enkele grote autoschadeherstelbedrijven die per maand f. 750,– tot f. 1 000,– besparen op de aankoop van lak. Een liter lak kost f. 60,– tot f. 105,–, zodat er per maand zo'n tien liter lak wordt bespaard. Dit levert een vermindering van de uitworp van VOS bij de autoherstelbedrijven van circa 20% van de gebruikelijke uitstoot bij die bedrijven. Gegeven het feit dat deze cijfers betrekking hebben op enkele grote autoherstelbedrijven, mag worden aangenomen dat, gelet op het feit dat in ons land zo'n 2 600 autoschadeherstelbedrijven zijn gevestigd, de totale vermindering van de VOS-uitstoot als gevolg van dit besluit aanmerkelijk zal zijn. Overigens is niet bekend of ook andere bedrijven gebruik maken van de spuitapparatuur, bedoeld in dit besluit.

Voorts leidt doelmatiger spuiten ook tot minder verfafval. Verf of lak is in de regel aan te merken als gevaarlijk afval. Het afvoeren daarvan kost f. 1 600,– per ton.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1.1

Bij de omschrijving van de begrippen is waar mogelijk aangesloten bij internationale begrippen. De definitie van vluchtige organische stof is ontleend aan de in paragraaf 3.1 van het algemeen gedeelte van deze toelichting genoemde EG-richtlijn inzake de beperking van de uitworp van vluchtige organische verbindingen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde processen en industriële installaties (Richtlijn nr. 99/13/EEG (PbEG L 85)). Hoewel dit in feite een afwijking is van wat in het kader van het project KWS 2000 is afgesproken – 13,3 Pa wordt daar gehanteerd – is juist vanuit KWS 2000 aangedrongen op het opnemen van het in Europees verband overeengekomen getal.

De definitie van overdracht is ontleend aan een omschrijving, die tot stand is gekomen in overleg tussen het Warren Spring Laboratory in het Verenigd Koninkrijk en de internationale Europese organisatie van verf- en drukinktfabrikanten CEPE.

De definitie van spuitapparatuur betekent feitelijk dat het gaat om hoog-rendement-luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak. De typekeuring heeft dus geen betrekking op niet-handmatige toepassingen.

Gedurende de totstandkoming van het onderhavige besluit is de definitie van spuitapparatuur gewijzigd. Deze wijziging is noodzakelijk gebleken, omdat de markt in beweging is. Alhoewel eerst slechts hoog-rendement-luchtspuitapparatuur te koop werd aangeboden waarvan de druk, gemeten aan de spuitmond, tussen 0,3 en 0,7 bar lag, is er inmiddels ook luchtspuitapparatuur op de markt waarvan de fabrikant of de importeur aangeeft dat esthetisch goede spuitresultaten te verkrijgen zijn die gepaard gaan met een overdracht van ten minste 72% met een tolerantie van ten hoogste 2% op basis van terugslag.

De onderhavige definitie strekt ertoe dat alle luchtspuitapparatuur waarvan de fabrikant of importeur aangeeft dat de overdracht bij een esthetisch goed resultaat ten minste 72% met een tolerantie van ten hoogste 2% op basis van terugslag bedraagt, onder de typekeuringsregeling valt. De gebruiker weet dan dat bij afstelling volgens de door de fabrikant of importeur geleverde instructies esthetisch goede resultaten kunnen worden verkregen tezamen met een laag verbruik van verf of lak.

Het spuiten van verf of lak, zoals dat is gedefinieerd, is een bijzondere vorm van toepassen, dat als begrip in de Wet milieugevaarlijke stoffen is opgenomen.

Artikel 2.1

Voor het spuiten van verf of lak wordt een zekere mate van deskundigheid geëist. Die deskundigheid zal moeten blijken uit een met succes afgerond hebben van een opleiding voor degenen die bedrijfsmatig een spuitpistool hanteren.

Nog steeds zijn er veel spuiters van verf of lak die het vak – het aanbrengen van een al dan niet kleurhebbende deklaag ter verfraaiing of bescherming – in de praktijk hebben geleerd. Ook zijn arbeidskosten in de regel hoger dan de kosten voor verf of lak. Daardoor worden werkgevers niet altijd ertoe gemotiveerd te investeren in de deskundigheid van verfspuiters. Dat kan resulteren in een verkeerde laagdikte, te veel of te weinig verf of lak op het object, of te veel verf of lak die niet op het project terechtkomt. Daardoor ontstaat – gevaarlijk – afval. Gezien de stijgende prijzen voor gevaarlijk afval kan dit een prikkel zijn om bij het spuiten zorgvuldig te werk te gaan. Toch kan van deze prikkel vooralsnog niet voldoende verwacht worden.

Vandaar dat een bepaalde mate van vakbekwaamheid wordt geëist van degene die bedrijfsmatig verf of lak spuit. Over de invulling van de te vergen eisen van deskundigheid wordt overleg gevoerd met het bedrijfsleven. Wanneer de instelling die het examen afneemt in voldoende mate onafhankelijk is, kan die instelling worden erkend. De aandacht van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is overigens uitsluitend gericht op de milieu-aspecten en niet op de esthetische doelen van de opleiding. Naar verwachting zullen in ieder geval de opleidingen en de daarbij afgenomen examens volstaan, die thans door de Stichting Vakopleiding Carrosseriebedrijf, de Vereniging van oppervlaktetechnieken van Materialen en het Opleidingscentrum SVS worden verzorgd.

Wanneer een examen-afnemende instelling een erkenning op grond van deze regeling wil verkrijgen, kan een verzoek daartoe worden gericht aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, IPC 650, Postbus 30945, 2500 GX te Den Haag.

Ook bestaat de mogelijkheid dat, wanneer een branche-organisatie met een voor de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aanvaardbaar voorstel komt ten behoeve van zijn leden, dat voorstel geaccepteerd wordt als een andere methode om de vakbekwaamheid van werknemers die een verfspuit hanteren op het gewenste peil te brengen.

Ten einde een soepele invoering van deze maatregel binnen het bedrijfsleven mogelijk te maken, ook al gelet op de beschikbare opleidingscapaciteit, is besloten de datum voor de inwerkingtreding van het in artikel 2.1 neergelegde verbod drie jaar na de datum van de inwerkingtreding van dit besluit te stellen. Bij de toelichting op artikel 4.1 wordt daarop nader ingegaan.

Dit artikel is gebaseerd op artikel 24, eerste lid, en tweede lid, onderdeel e, van de Wet milieugevaarlijke stoffen.

Artikel 2.2

Op 16 juni 1993 is door de toenmalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een convenant gesloten met een groot aantal fabrikanten van houten trappen voor de bouw. Daarin is bepaald dat de bij het convenant betrokken fabrikanten met ingang van 1 januari 1994 geen houten binnentrappen meer afleveren binnen Nederland, als deze zijn voorzien van een oplosmiddelrijke laag grondverf. De minister verklaart in het convenant zich te zullen inspannen ter zake zo spoedig mogelijk met een wettelijke regeling te komen. Deze verklaring is opgenomen met het oog op die bedrijven die het convenant niet hebben ondertekend. Ter wille van het voorkomen van ongelijke concurrentieverhoudingen enerzijds en ter wille van het milieu anderzijds is ervoor gekozen dat de zogenaamde «free riders» aan de verplichtingen uit het convenant moeten voldoen. Daartoe strekt onderhavige bepaling.

Uiteraard kan dit artikel worden aangepast als er andere producten zijn waarvoor oplosmiddelarme verf of lak kan worden voorgeschreven.

De redactie van dit artikel is overigens zodanig gekozen dat daarmee wordt aangesloten bij de betreffende bepaling in het convenant.

Artikel 2.3

Wanneer spuitapparatuur als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel c, wordt gebruikt bij het handmatig spuiten van verf of lak, mag deze spuitapparatuur alleen worden toegepast indien die behoort tot een goedgekeurd type en is voorzien van het aangewezen symbool. De toepassing van andere spuitapparatuur is hiermee dus niet verboden.

Het verbod dat geen gebruik mag worden gemaakt van spuitapparatuur als bedoeld in dit besluit, die niet tot een goedgekeurd type behoort, is gericht op het bewerkstelligen van een ten minste vereiste overdracht. Hiermee wordt beoogd de uitworp van VOS wanneer VOS-houdende preparaten worden verwerkt, het verbruik van grondstoffen en de hoeveelheid afval zo veel mogelijk te verminderen; daarbij is het van groot belang dat de overdracht van de in dit besluit bedoelde spuitapparatuur maximaal is. Mede daarom kunnen eisen worden gesteld aan de ten minste verlangde overdracht. Omdat de gebruikte techniek in de spuitapparatuur van grote invloed op de overdracht kan zijn, zouden de eisen, gesteld aan de overdracht, ertoe kunnen leiden dat op den duur een bepaalde techniek bij spuitapparatuur voor bepaalde toepassingen niet meer is toegelaten. Immers, hoewel het nauwelijks is te vermijden dat bij het spuiten van lak of verf een gedeelte van de lak of verf niet op het te spuiten voorwerp terechtkomt, kan dit aanzienlijk worden beperkt door technische voorzieningen te treffen. Na de inwerkingtreding van dit besluit mag voor het handmatig spuiten van verf of lak in beginsel uitsluitend luchtspuitapparatuur worden gebruikt, wanneer deze is voorzien van een symbool, dat slechts mag zijn aangebracht, indien de spuitapparatuur voor het handmatig spuiten van verf of lak behoort tot een goedgekeurd type.

Ontheffing in het kader van onderwijsdoeleinden in een opleidingsinstituut is mogelijk op grond van artikel 33 van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Dit is nodig om het mogelijk te maken voor een onderwijsinstelling te laten zien wat het verschil is tussen goedgekeurde en niet-goedgekeurde spuitapparatuur voor het handmatig spuiten van verf of lak. Ook is het mogelijk om met ontheffing van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in het kader van de ontwikkeling van spuitpistolen in de praktijk werkzaamheden te verrichten in samenwerking met een leverancier van spuitapparatuur. De ontheffing kan worden aangevraagd bij de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Interne Postcode 650, Postbus 30945, 2500 GX Den Haag.

Dit artikel is gebaseerd op artikel 24, eerste en tweede lid, onderdeel g, van de Wet milieugevaarlijke stoffen.

Artikel 2.4

Voor bepaalde bedrijven is in het eerste lid een uitzondering gemaakt van het verbod om spuitapparatuur van een goedgekeurd type te moeten toepassen. Die uitzondering geldt alleen voor bedrijven die niet meer dan duizend kilogram verf of lak spuiten met een verbruik van vluchtige organische stoffen van ten hoogste tweehonderdenvijftig kilogram.

Volgens het tweede lid moet zo'n bedrijf wel een oplosmiddelboekhouding bijhouden om te kunnen aantonen dat het de drempelhoeveelheden, genoemd in het eerste lid, niet overschrijdt.

Het derde lid regelt dat zodra de drempelhoeveelheden, bedoeld in het eerste lid, worden overschreden, het bedrijf niet direct alsnog zal moeten voldoen aan de eisen met betrekking tot opleiding en spuitapparatuur, bedoeld in dit besluit. Voor zo'n bedrijf geldt dan namelijk van artikel 4.1, derde lid, de overgangsregeling van artikel 4.1, tweede lid.

Artikel 3.1

De bij ministeriële regeling te geven eisen zullen op basis van door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer geïnitieerd onderzoek en na overleg met het betrokken bedrijfsleven worden vastgesteld.

Wat de spuitapparatuur voor het handmatig spuiten van verf of lak betreft, is in overleg met vertegenwoordigers uit de branche afgesproken dat ten aanzien van het spuitpistool de sturende en de voedende factoren door de fabrikant of de importeur behoren te worden opgegeven. Met die informatie worden de omstandigheden waaronder het spuitpistool kan worden gebruikt en waarbij een bepaalde overdracht kan worden bereikt, vastgelegd. Te denken valt hierbij aan de voor het spuitpistool benodigde druk en de juiste opening van de zogenaamde nozzle (spuitmond). Het spuitpistool is het belangrijkste deel van de spuitapparatuur. Bijkomende onderdelen als drukmeters en dergelijke dienen zo te zijn uitgevoerd dat met een grote mate van nauwkeurigheid wordt aangegeven wanneer de voor het vereiste rendement benodigde druk wordt overschreden. Indien de vereiste druk niet wordt bereikt, zal dat resulteren in spuitwerk dat esthetisch niet door de beugel kan.

Hierbij is ook nagegaan wat in de Verenigde Staten en Engeland de effectiviteit van wetgeving op dit terrein is. Indien evenwel in Europees kader keuringseisen worden vastgesteld, zullen de in dit besluit vervatte eisen worden vervangen door die Europese eisen.

In Californië gelden reeds eisen met betrekking tot de overdracht van spuitapparatuur. Een overdracht van 65% is daarbij het uitgangspunt. Bij gebreke echter aan een testmethode blijkt deze eis in de praktijk niet goed te handhaven. Daarom is in Nederland begonnen met een fundamenteel onderzoek naar de haalbaarheid en de doelmatigheid van een eis aan het rendement van spuitapparatuur. Die vragen zijn beide positief beantwoord; vervolgens is opdracht gegeven om een testmethode te ontwikkelen, om te beginnen voor apparatuur met lucht als medium. Daartoe is een beproevingsmethode die reproduceerbare cijfers geeft voor een theoretisch te bepalen overdracht. De overdracht in de praktijk zal veelal lager zijn, omdat de vorm van het te spuiten object mede de overdracht bepaalt. Ook in Engeland zullen eisen gaan gelden waarbij uitgegaan wordt van een theoretisch rendement in het autoschadeherstelbedrijf van ten minste 65%. Het ontbreken van een standaardtestmethode heeft ertoe geleid dat moet worden vertrouwd op de uitspraken van de leverancier van de apparatuur.

Er zijn verfspuiten op de markt bij het gebruik waarvan vooralsnog de snelheid van werken een dominante rol speelt enerzijds en de concurrentiepositie met bedrijven buiten Nederland anderzijds. Nader onderzoek moet uitwijzen of in die gevallen spuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak, die behoort tot een goedgekeurd type gebruikt zou kunnen worden. Reden waarom het onderhavige besluit zich voorlopig beperkt tot een typegoedkeuring van hoog-rendement-luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak.

In het buitenland reeds gekeurde luchtspuitapparatuur, bestemd voor het handmatig spuiten van verf of lak, die is gekeurd aan de hand van keuringsvoorschriften die ten minste gelijkwaardig zijn aan de Nederlandse, behoeft ter reductie van de kosten, slechts een administratieve procedure te ondergaan. Deze procedure strekt ertoe dat ook die luchtspuitapparatuur wordt voorzien van een symbool van typegoedkeuring.

In feite is er dus sprake van twee soorten keuringen, namelijk een technische en een administratieve keuring. Voor de tweede wordt door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een tarief vastgesteld, gebaseerd op artikel 15.31 van de Wet milieubeheer. Hiertoe is besloten, omdat de keuringsinstantie hierbij een monopoliepositie inneemt en zelf haar prijs voor deze administratieve afhandeling zou kunnen bepalen. Voor de technische keuring zal het marktmechanisme naar verwachting zijn werk doen. Indien degene die de technische keuring verricht, een te hoge prijs hiervoor berekent, kan de fabrikant of importeur besluiten de keuring voortaan elders te doen verrichten.

Opgemerkt wordt nog dat, wanneer in dit besluit bedoelde spuitapparatuur of onderdelen daarvan in de handel is dan wel zijn gebracht voor de inwerkingtreding van dit besluit, welke apparatuur of onderdelen identiek is dan wel zijn aan een goedgekeurd type spuitapparatuur of goedgekeurde onderdelen daarvan, het de importeur vrij staat om achteraf alsnog het symbool van typegoedkeuring aan te brengen op die apparatuur of die onderdelen. Komen de specificaties van de reeds in de handel gebrachte spuitapparatuur of onderdelen daarvan niet overeen met die van een goedgekeurd type, dan zal die apparatuur of zullen die onderdelen ter keuring moeten worden aangeboden. Toepassing van die spuitapparatuur of die onderdelen is dan op grond van dit besluit verboden totdat de keuring heeft uitgewezen dat die apparatuur of die onderdelen voldoen aan de daarvoor geldende eisen.

Artikel 3.2

Op basis van dit artikel en van artikel 3.1 zullen de meetmethode en de daarbij te gebruiken uiterste waarden van de in acht te nemen meetomstandigheden worden vastgesteld. Ook de toetsingsmethodiek zal krachtens dit artikel worden vastgesteld. De regeling zal daarbij als uitgangspunt de resultaten van het onderzoek hebben dat door het instituut van TNO Coatings in opdracht van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is uitgevoerd. In dit onderzoek is een aantal basiselementen aangereikt op grond waarvan een typekeuringsregeling kan worden opgesteld.

Krachtens het vierde lid wordt het symbool vastgesteld dat ten bewijze van het behoren tot een goedgekeurd type op de spuitapparatuur en de vervangingsonderdelen dient te zijn aangebracht.

Artikel 3.3

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om een verstrekte typegoedkeuring bij gebleken noodzaak in te trekken. Indien bij een handhavingsactie bij een importeur conform het gestelde in het eerste lid van dit artikel wordt vastgesteld dat niet wordt voldaan aan de eisen betreffende de ten minste vereiste overdracht, zal de typegoedkeuring in beginsel worden ingetrokken.

Artikel 3.4

Het bedrijf dat verzoekt om een typegoedkeuring als bedoeld in paragraaf 3, is een vergoeding verschuldigd voor de administratieve afhandeling van de typegoedkeuring. Voor de feitelijke, technische keuring die kan plaatsvinden door een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, of het tweede lid, bevinden zich in Europa verscheidene keuringsinstellingen. De prijs van een technische keuring zal daarom onderhevig zijn aan de werking van de markt. Voor de administratieve afhandeling is dat niet het geval en daarom wordt het daarvoor verschuldigde tarief krachtens dit artikel vastgesteld.

Artikel 4.1

In het tweede lid is onder meer vastgelegd dat werkgevers drie jaar de tijd hebben hun werknemers die verf of lak spuiten, een opleiding te laten volgen. Uiteraard dient deze opleiding met succes te worden afgerond. Gedurende deze periode kunnen de bedrijven hun werkzaamheden voortzetten en kan gefaseerd een opleidingsprogramma worden gevolgd. Dit leidt er bovendien toe dat de examinerende instellingen niet worden geconfronteerd met een niet tijdig af te handelen aantal examenaanvragen.

In het vierde lid is geregeld dat een niet tot een goedgekeurd type behorende verfspuit nog vier jaar lang gebruikt mag worden. Dan moet deze vervangen zijn door spuitapparatuur die tot een goedgekeurd type behoort. In deze overgangsfase moet spuitapparatuur die niet vaak wordt gebruikt, worden afgeschreven.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 januari 2000, nr. 7.

XNoot
1

Schadelijke stoffen in de land- en tuinbouw, Stikstofoxiden en ozon, CLM 155–1994, Centrum voor landbouw en milieu, Utrecht.

Naar boven