Besluit van 25 november 1999, houdende wijziging
van het Besluit voorschrijven en bestellen opiumwetmiddelen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
van 14 oktober 1999, GMV 2002970;
Gelet op artikel 3a, tweede lid, en artikel 4, eerste lid, van
de Opiumwet;
De Raad van State gehoord 20 oktober 1999, no. W13.99.0514/III;
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport van 17 november 1999, GMV 2013813;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
1. In onderdeel a van de bijlage bij het Besluit voorschrijven en bestellen
opiumwetmiddelen1 worden de volgende substanties op alfabetische
volgorde ingevoegd:
difenoxylaat,
hydrocodon,
hydromorfon,
opium en
oxycodon.
2. In onderdeel b van de bijlage bij het Besluit voorschrijven en bestellen
opiumwetmiddelen worden de volgende substanties op alfabetische volgorde ingevoegd:
dihydrocodeïne en ethylmorphine.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 25 november 1999
Beatrix
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
Uitgegeven de veertiende december 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
Met het Besluit voorschrijven en bestellen opiumwetmiddelen (Stb. 1999,
256) is een onderscheid gemaakt naar middelen waarvan algemeen aanvaard is
dat deze in de geneeskunst en de diergeneeskunde worden toegepast en middelen
waarvoor dat niet het geval is. Het criterium voor opname op de bijlage is
de vraag of een opiumwetmiddel in de praktijk in Nederland een aanvaarde therapeutische
toepassing kent. De samenstelling van deze bijlage mag geen belemmering zijn
voor de uitoefening van de reguliere geneeskunst; het Besluit voorschrijven
en bestellen opiumwetmiddelen beoogt slechts een belemmering op te werpen
voor díe opiumwetmiddelen waarvoor geen aanvaarde toepassing in de
geneeskunst bestaat. Derhalve mag het besluit in de praktijk geen andere restricties
opleggen dan die welke voortvloeien uit de stand der geneeskundige wetenschap.
Alhoewel de samenstelling van de bijlage zo zorgvuldig mogelijk heeft
plaatsgevonden, is thans gebleken dat de in artikel I genoemde stoffen, waarvan
werd aangenomen dat deze in de praktijk niet meer werden voorgeschreven, in
incidentele gevallen nog worden gebruikt, terwijl tegen dat gebruik vanuit
medisch oogpunt geen bezwaren bestaan.
Het ontbreken van deze substanties in de bijlage zou dus een belemmering
opwerpen voor de aanvaarde toepassing van die substanties. De ongewenste situatie
die hierdoor is ontstaan wordt met dit besluit gecorrigeerd.
De wet schrijft voor dat dit besluit wordt bekend gemaakt in het Staatsblad
onder gelijktijdige toezending aan de Staten-Generaal, en niet eerder dan
acht weken daarna in werking zal treden. Op deze wijze zijn de Staten-Generaal
in de gelegenheid desgewenst met de regering in overleg te treden omtrent
de inhoud van het besluit
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
XHistnoot
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond
van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad
van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.