Besluit van 3 december 1999, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 1.2a en 8.13a van de Wet milieubeheer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 november 1999, nr. MJZ1999244551, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 22.2a, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

Met ingang van 1 januari 2000 treden de artikelen 1.2a en 8.13a van de Wet milieubeheer in werking.

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 3 december 1999

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de veertiende december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

De artikelen 1.2a en 8.13a van de Wet milieubeheer zijn vastgesteld bij de wet van 6 november 1997, houdende aanvulling van de Wet milieubeheer met een regeling ter waarborging dat gesloten stortplaatsen geen of zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu hebben, alsmede wijziging van de Wet bodembescherming. De wijzigingen van de Wet milieubeheer die bij deze wijzigingswet zijn aangebracht, zijn in werking getreden met ingang van 1 januari 1998. Voor de onderhavige bepalingen is echter een uitzondering gemaakt; deze treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De reden daarvoor is dat het niet de bedoeling is dat de in deze bepalingen neergelegde verboden – te weten het verbod bij provinciale milieuverordening of in vergunningvoorschriften uit te sluiten dat afvalstoffen naar of uit de provincie worden gebracht – op alle afvalstoffen van toepassing zijn. Op het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 1.2a en 8.13a moet daarom zijn voorzien in de ministeriële regeling op grond van de in deze artikelen voorkomende tweede leden, die voorzien in de uitzonderingen op deze verboden. Voor te storten niet-brandbare afvalstoffen wordt door middel van die regeling een uitzondering geformuleerd. Voor de overige afvalstoffen kunnen de in de eerder genoemde bepalingen neergelegde verboden met ingang van 1 januari 2000 gaan gelden. Het onderhavige besluit voorziet daar dan ook in. In dit kader is het landelijk stortplan, dat in de vergadering van het Afval Overleg Orgaan van 23 april 1999 is vastgesteld, van belang, dat maatregelen bevat voor herstructurering van de stortsector.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven