Besluit van 1 februari 1999 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de herziening van het fiscale procesrecht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 9 november 1998, Directie Wetgeving, nr. 727882/98/6, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;

De Raad van State gehoord (advies van 24 december 1998,

nr. W03.98.0580);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 22 januari 1999, Directie Wetgeving, nr. 739334/99/6, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Aan de bijlage, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht1, onder A (Punten per proceshandeling), onderdeel A1, wordt na nummer 14 toegevoegd:

cassatie

15. beroepschrift/verweerschrift/beantwoording incidenteel beroep 2

16. repliek/dupliek 2

17. mondelinge of schriftelijke toelichting 2

18. schriftelijk commentaar op conclusie procureur-generaal Hoge Raad 0,5

ARTIKEL II

1. Voor de overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften worden de cassatieprocedures waarop die wet van toepassing is, aangemerkt als hoger beroepsprocedures als bedoeld in de bijlage, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, onder A (Punten per proceshandeling), onderdeel A1.

2. Dit artikel vervalt op het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 12 maart 1998 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, strekkende tot vervanging van de mogelijkheid van beroep in cassatie door de mogelijkheid van hoger beroep, alsmede het aanbrengen van enige andere wijzigingen (vervangen in Mulderzaken van beroep in cassatie door hoger beroep bij het gerechtshof Leeuwarden) (kamerstukken II 1997/98, 25 927, nrs. 1–2), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt.

ARTIKEL III

Ten aanzien van beroep, hoger beroep of beroep in cassatie dat voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit is ingesteld, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 1 februari 1999

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de zestiende februari 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 29 oktober 1998, houdende aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Algemene wet bestuursrecht en wijziging van een aantal fiscale en andere wetten (herziening van het fiscale procesrecht) (Stb. 621) vervallen onder meer de artikelen 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en 11b van de Tariefcommissiewet en daarmee het Besluit proceskosten fiscale procedures (BPF). Het Besluit proceskosten bestuursrecht (BPB) is voortaan ook in fiscale procedures van toepassing. Het onderhavige besluit strekt er in de eerste plaats toe om de bijlage bij het BPB aan te passen aan die nieuwe situatie (artikel I). In de tweede plaats bevat dit besluit enkele bepalingen van overgangsrechtelijke aard (artikelen II en III).

Artikel I bevat een kleine aanvulling van de bijlage bij het BPB. Het gedeelte uit de bijlage bij het BPF dat op de cassatieprocedure betrekking had (onderdeel A1, nummers 14 tot en met 17) diende te worden aangepast aan de nieuwe wet en te worden overgebracht naar het BPB (onderdeel A1, nummers 15 tot en met 18). In fiscale zaken is immers cassatie mogelijk en in het BPB was de cassatieprocedure niet geregeld.

Gezien de met de Wet herziening van het fiscale procesrecht beoogde harmonisatie, kon de specifieke regeling die het BPF bevatte voor de bepaling van het gewicht aan de hand van het financiële belang van een fiscale zaak zonder bezwaar opgaan in de algemene regeling in het BPB voor de bepaling van het gewicht van een zaak. De aanduidingen «zeer licht» tot «zeer zwaar» van de vijf gewichtscategorieën in de bijlage, onderdeel C1, bij het BPB bieden ook in fiscale zaken voldoende aanknopingspunt. Daar komt bij dat met het vervallen van artikel 28, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (oud) het financiële belang niet meer uit het beroepschrift behoeft te blijken.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt, dat het BPB ook van (overeenkomstige) toepassing is op beroepen betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (zgn. Mulderzaken) en op verzoeken tot proceskostenveroordeling na intrekking van een beroep, hoger beroep (artikelen 8:75a en 8:75 Algemene wet bestuursrecht, artikelen 13b en 13a Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften) of cassatieberoep (artikel 29 (nieuw) Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 18 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften). Het ligt in de rede dat de rechter doorgaans het gewicht van dergelijke zaken zal bepalen op «zeer licht» (factor 0,25 in onderdeel C1 van de bijlage bij het BPB) tot «licht» (factor 0,5).

In artikel II is een tijdelijke bepaling opgenomen voor het geval bij de inwerkingtreding van dit besluit het cassatieberoep in zaken betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften nog niet zou zijn vervangen door hoger beroep bij het gerechtshof Leeuwarden (Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, strekkende tot vervanging van de mogelijkheid van beroep in cassatie door de mogelijkheid van hoger beroep, alsmede het aanbrengen van enige andere wijzigingen (vervangen in Mulderzaken van beroep in cassatie door hoger beroep bij het gerechtshof Leeuwarden) (kamerstukken II 1997/98, 25 927 nrs. 1–3)). Met het eerste lid wordt voorkomen dat tengevolge van de in artikel I van dit besluit geregelde toevoeging aan het BPB van een puntentelling voor cassatiezaken, kort gezegd, het beroepschrift in cassatie in een Mulderzaak onbedoeld twee punten waard zou worden in plaats van de huidige één punt. Een dergelijke verhoging zou niet in overeenstemming zijn met het gewicht van de Mulderzaken en is met de onderhavige in het kader van de herziening van het fiscaal procesrecht in het BPB aangebrachte wijziging ook niet beoogd. Zodra bovengenoemd wetsvoorstel 25 927 wet is geworden en in werking is getreden, kan deze tijdelijke bepaling uiteraard vervallen; dit is geregeld in het tweede lid.

In de artikelen III en IV van het onderhavige besluit zijn het overgangsrecht, onderscheidenlijk de inwerkingtreding geregeld op gelijke wijze als in vorenbedoelde Wet herziening van het fiscale procesrecht. De inwerkingtreding is voorzien per 1 juli 1999.

Dit besluit heeft geen financiële gevolgen.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1993, 763, gewijzigd bij besluit van 24 december 1997, Stb. 796.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 maart 1999, nr. 47.

Naar boven