Besluit van 23 november 1999 tot wijziging van het Bijdragebesluit zorg in verband met het tijdelijk verlagen van de bijdrage, bedoeld in artikel 4 van dat besluit, voor verzekerden van 65 jaar en ouder

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 17 september 1999, Z/VU-992505, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst;

Gelet op artikel 6, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en artikel 15, tweede lid, van de Overgangswet verzorgingshuizen;

De Raad van State gehoord (advies van 15 oktober 1999 no.W.13.990479/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 november 1999, Z/VU-2015939 uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst;

HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:

Artikel I

Aan het Bijdragebesluit zorg1 wordt een artikel 13a toegevoegd, luidende:

Artikel 13a

In de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000 wordt de bijdrage, na toepassing van de artikelen 4 tot en met 11, voor de ongehuwde verzekerde van 65 jaar en ouder verlaagd met f 50,- per maand en voor de gehuwde verzekerden van 65 jaar en ouder tezamen met f 31,12 per maand. Voor de verzekerden die slechts een gedeelte van de maand bijdrageplichtig zijn, wordt een verlaging naar rato toegepast.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 1999.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Oranjestad (Aruba), 23 november 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart

Uitgegeven de zevende december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Verzekerden van 18 jaar en ouder die gedurende het etmaal in op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten toegelaten instellingen verblijven, zijn ingevolge het Bijdragebesluit zorg een bijdrage in de kosten van dat verblijf verschuldigd. Hetzelfde geldt voor verzekerden die in op grond van de Overgangswet verzorgingshuizen gesubsidieerde verzorgingshuizen verblijven. De bijdrage wordt ingevolge artikel 4, vierde lid, van dat besluit jaarlijks opnieuw berekend voor de periode van de eerste dag van de maand juli tot en met de dertigste van de daarop volgende maand juni.

Met ingang van 1 juli 1999 is de bijdrage, bedoeld in artikel 4 van het Bijdragebesluit zorg, opnieuw vastgesteld. Nadien is gebleken dat diverse verzekerden van 65 jaar en ouder na betaling van de eigen bijdrage per 1 juli 1999 aanzienlijk minder van hun inkomen vrij ter besteding overhouden dan in de maanden januari 1999 tot en met juni 1999. De omvang van die groep is niet precies aan te geven. Immers, voor de hoogte van de bijdrage is het bijdrageplichtig inkomen zoals dat met toepassing van het Bijdragebesluit zorg wordt vastgesteld, bepalend. Afhankelijk van persoonlijke inkomensbestanddelen en af te trekken bedragen, verschilt de hoogte van het bijdrageplichtig inkomen. Er bestaat echter wel inzicht in het vrij besteedbaar inkomen van verzekerden die alleen een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen en bij wie zich geen bijzondere persoonlijke omstandigheden voordoen. Voor deze verzekerden geldt het volgende.

Alleenstaanden met alleen een AOW-uitkering houden na aftrek van de bijdrage sinds 1 juli 1999 ter vrije besteding ongeveer f 420,- per maand over, terwijl het bedrag ter vrije besteding in de periode januari 1999 tot en met juni 1999 ongeveer f 470,- per maand bedroeg. Het vrij besteedbare bedrag is dus voor die groep met ongeveer f 50,- per maand verminderd. Voor gehuwden met alleen een AOW-uitkering die samen zijn opgenomen, geldt sinds 1 juli 1999 per maand een bedrag ter vrije besteding van ongeveer f 750,- terwijl dit bedrag in de periode januari 1999 tot en met juni 1999 ongeveer f 780,- per maand bedroeg. Voor deze groep bedraagt het verschil dus ongeveer f 30,- per maand.

Deze onvoorziene achteruitgang van het vrij besteedbaar inkomen is vooral het gevolg van de verhoging van de fiscale ouderenaftrekken in het kader van het algemene inkomensbeleid alsmede van het feit dat de data van de AOW-verhogingen niet samenvallen met de datum van de verhoging van de eigen bijdragen. De hoogte van de bijdrage wordt, zoals hiervoor al is aangegeven, namelijk jaarlijks per 1 juli opnieuw vastgesteld op basis van het inkomen van het voorafgaande kalenderjaar. Dit betekent dat per 1 juli 1999 het jaarinkomen 1998 relevant was voor de per die datum opnieuw vastgestelde bijdrage. In het jaar 1998 zijn de specifieke fiscale ouderenaftrekken verhoogd, zodat het netto-inkomensvoordeel daarvan in 1998 eveneens fors verhoogd is. De verhoging van dit nettovoordeel in 1998 wordt per 1 juli 1999 grotendeels afgeroomd via het betalen van een hogere eigen bijdrage. Dit leidt er toe dat het inkomen van verzekerden van 65 jaar en ouder na het betalen van de bijdrage in juli 1999 lager is dan in januari 1999.

Overigens geldt voor al deze verzekerden dat wel voldaan is aan de norm van artikel 5, tweede lid, van het Bijdragebesluit zorg die inhoudt dat een verzekerde na aftrek van de bijdrage per maand van zijn vrij besteedbaar inkomen minimaal het bedrag dat vermeld is in artikel 31 van de Algemene bijstandswet moet overhouden. Van 1 januari 1999 tot 1 juli 1999 bedroeg dit bedrag per maand (inclusief vakantiegeld) f 414,92 voor alleenstaanden en f 691,54 voor gehuwden. Per 1 juli 1999 zijn deze bedragen vastgesteld op f 419,01 respectievelijk f 698,35. Hieruit blijkt dat in de periode van 1 januari 1999 tot 1 juli 1999 aan de gestelde norm zelfs in ruime mate is voldaan. Ook sinds 1 juli 1999 wordt aan de norm voldaan.

Het kabinet heeft gemeend dat de onbedoelde achteruitgang van het vrij besteedbaar inkomen zo snel en zo goed mogelijk moet worden gecompenseerd door een tijdelijke maatregel. Bij brief van 11 oktober 1999 is aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal de inhoud van de compensatiemaatregel meegedeeld (kamerstukken II, 1999/00, 26 800 XVI, nr. 12). De maatregel houdt in dat de bijdrage voor verzekerden van 65 jaar en ouder in de periode vanaf 1 juli 1999 tot 1 januari 2001 wordt verlaagd met een bedrag van f 50,- per maand voor alleenstaanden en f 31,12 voor gehuwden tezamen. Met het onderhavige besluit is de compensatie voor de periode 1 juli 1999 en met 30 juni 2000 geregeld. Daarvoor is aan het Bijdragebesluit zorg een artikel 13a toegevoegd. Gekozen is voor de systematiek zoals die ook geldt bij de extra aftrek voor verzekerden die onder meer in een gezinsvervangend tehuis verblijven en die geregeld is in artikel 13 van het Bijdragebesluit zorg. De gekozen systematiek houdt in dat het bedrag van f 50,- per maand voor alleenstaanden en f 31,12 voor gehuwden tezamen na de toepassing van de artikelen 4 tot en met 11 van het Bijdragebesluit zorg van de bijdrage wordt afgetrokken.

Het kabinet is voornemens om de compensatie voor de periode vanaf 1 juli 2000 te laten geschieden via de gebruikelijke jaarlijkse vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen.

Om in de toekomst situaties te voorkomen zoals die zich per 1 juli 1999 hebben voorgedaan, is een structurele aanpassing van het Bijdragebesluit zorg nodig. Dit zal worden betrokken bij de besluitvorming over de beoogde invoering van het belastbaar inkomen als grondslag voor de vaststelling van de hoogte van de AWBZ-bijdragen per 1 januari 2001.

De afgelopen periode is over de uitvoering van het onderhavige besluit uitvoerig overlegd met Zorgverzekeraars Nederland, het Centraal Administratie Kantoor (CAK), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de zorgkantoren en het College voor zorgverzekering.

De reeds per 1 juli 1999 vastgestelde bijdragen moeten voor de desbetreffende verzekerden op zeer korte termijn worden herzien. Vervolgens dient het te veel betaalde zo snel mogelijk aan hen te worden gerestitueerd. Deze extra uitvoeringswerkzaamheden komen boven op de normale drukke eindejaarswerkzaamheden. Van betrokken uitvoeringsorganen wordt derhalve een grote inspanning gevergd om de reparatie toch zo tijdig mogelijk te realiseren. Het gevoerde overleg heeft ertoe geleid dat naar verwachting alle verzekerden in december van dit jaar een herziene beschikking kunnen krijgen. Voor zover mogelijk zal ook restitutie van het teveel betaalde in december plaatsvinden. Gestreefd wordt dat restitutie uiterlijk eind januari 2000 zal geschieden. Een probleem daarbij is dat zorgkantoren niet over het bank- of gironummer van alle verzekerden beschikken. In dat geval volgt restitutie in de eerste maanden van 2000.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart


XNoot
1

Stb. 1996, 486, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 8 juli 1999, Stb. 335.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 januari 2000, nr. 7.

Naar boven