Wet van 11 november 1999 tot wijziging van de Warenwet in verband met de invoering van bestuursrechtelijke boeten wegens overtredingen van voorschriften bij of krachtens de Warenwet gesteld

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om overtredingen van voorschriften bij of krachtens de Warenwet gesteld, niet alleen op strafrechtelijke wijze maar tevens op bestuursrechtelijke wijze te kunnen afdoen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Warenwet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, worden onder vervanging van de punt achter «Sport» door een puntkomma de volgende definitiebepalingen toegevoegd:

bijlage: de bijlage bedoeld in artikel 32b;

overtreding: een handeling als omschreven in de bijlage, welke in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 11, 13 tot en met 20, 22, 26, 31, 32, 32c en 32k;

boete: de bestuurlijke sanctie bestaande in de verplichting aan de staat een bepaalde geldsom te betalen.

B

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

C

Na artikel 32 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 32a

  • 1. Ter zake van de in de bijlage omschreven overtredingen kan Onze Minister een boete opleggen aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan welke de overtreding kan worden toegerekend.

  • 2. De hoogte van de boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de wegens een afzonderlijke overtreding te betalen geldsom ten hoogste f 10 000 bedraagt.

  • 3. Onze Minister kan de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog moet worden geacht.

  • 4. De werkzaamheden in verband met de uitvoering van het eerste lid worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het in artikel 32f bedoelde rapport en het daaraan voorafgaande onderzoek.

  • 5. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt indien ter zake van de overtreding op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, tegen de overtreder een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 6. In afwijking van het eerste lid kan de overtreding niet met een boete worden afgedaan, indien:

    a. de opzettelijke of roekeloze overtreding een direct gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de mens tot gevolg heeft; of

    b. de in de bijlage ter zake van de overtreding voorziene boete aanmerkelijk wordt overschreden door het met de overtreding behaalde economisch voordeel.

  • 7. Het recht tot strafvervolging vervalt indien Onze Minister reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 32b

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een bijlage vastgesteld, die bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen boete bepaalt.

  • 2. Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan beide Kamers der Staten-Generaal.

  • 3. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

Artikel 32c

De ingevolge artikel 25 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd ten dienste van het onderzoek een ieder staande te houden en te vorderen, dat hij zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboortejaar, geboorteplaats en adres opgeeft.

Artikel 32d

Degene jegens wie een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 32e

  • 1. Indien Onze Minister voornemens is een boete op te leggen, geeft hij de persoon, bedoeld in artikel 32a, eerste lid, daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt Onze Minister de persoon in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

  • 3. Onze Minister kan toepassing van het tweede lid achterwege laten voor zover de persoon reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.

  • 4. Indien de persoon zijn zienswijze mondeling naar voren wil brengen en de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister op zijn verzoek zorg voor benoeming van een tolk die hem kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 32f

  • 1. Indien een krachtens artikel 25 aangewezen ambtenaar vaststelt dat een in de bijlage omschreven overtreding is begaan maakt hij daarvan een rapport op.

  • 2. Het rapport vermeldt in ieder geval:

    a. de overtreding, onder verwijzing naar het desbetreffende wettelijke voorschrift en de omschrijving in de bijlage;

    b. een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is begaan.

    c. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding is begaan.

    d. de verklaring van degene bedoeld in artikel 32d, indien afgelegd.

  • 3. Het rapport wordt toegezonden aan Onze Minister.

  • 4. Een afschrift van het rapport wordt toegezonden of uitgereikt aan de in artikel 32a, eerste lid, bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon.

  • 5. Op verzoek van de persoon, bedoeld in artikel 32a, eerste lid, die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan die persoon wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 32g

  • 1. Onze Minister legt de boete op bij beschikking.

  • 2. De beschikking vermeldt in ieder geval:

    a. de te betalen geldsom;

    b. de overtreding ter zake waarvan zij is gegeven, onder verwijzing naar het desbetreffende wettelijke voorschrift en de omschrijving in de bijlage;

    c. de in artikel 32f, tweede lid, onder b en c, bedoelde gegevens.

  • 3. Op verzoek van de persoon bedoeld in artikel 32a, eerste lid, die de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van de beschikking aan die persoon wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 32h

De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 32g wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 32i

  • 1. De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt na verloop van drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.

  • 2. Een beschikking tot oplegging van een boete stuit de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 32j

  • 1. Een boete wordt betaald binnen zes weken na inwerkingtreding van de beschikking waarbij de boete is opgelegd.

  • 2. De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop sedert de bekendmaking van de beschikking zes weken zijn verstreken.

  • 3. Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene aan wie de boete is opgelegd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, te betalen.

  • 4. Bij gebreke van betaling binnen de in het derde lid genoemde termijn, kan Onze Minister de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel invorderen.

  • 5. Het dwangbevel wordt op kosten van degene die de boete verschuldigd is, bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 6. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat.

  • 7. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de president van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist.

  • 8. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de boete ten onrechte of voor een te hoog bedrag is vastgesteld.

  • 9. De bevoegdheid tot invordering vervalt twee jaar nadat de beschikking inzake oplegging van de boete onherroepelijk is geworden.

Artikel 32k

  • 1. Bij regeling van Onze Minister kan de verhandeling van bepaalde eet- en drinkwaren alsmede andere roerende zaken welke naar hun aard bestemd of geschikt zijn om in de particuliere sfeer te worden gebruikt, ten aanzien waarvan gerede aanwijzingen bestaan dat zij gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de mens, tijdelijk verbieden totdat het onderzoek bedoeld in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot deze waren is afgerond.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kan de bereiding, de vervaardiging, de behandeling, de bewerking, de verwerking, de verpakking of het vervoer van de in het eerste lid bedoelde waren tijdelijk verbieden, zodat deze waren het onderzoek bedoeld in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen ondergaan.

Artikel 32l

  • 1. Onze Minister kan de inbeslagneming van de in artikel 32k bedoelde eet- en drinkwaren en andere roerende zaken gelasten.

  • 2. De ingevolge artikel 25 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd tot inbeslagneming als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Onze Minister wijst de locatie voor opslag van het inbeslaggenomene aan en bepaalt tevens de voorwaarden waaronder die opslag dient te geschieden.

Artikel 32m

  • 1. Onze Minister kan de vernietiging van gevaarlijk gebleken eet- en drinkwaren alsmede andere roerende zaken welke naar hun aard bestemd of geschikt zijn om in de particuliere sfeer te worden gebruikt, gelasten.

  • 2. Onze Minister wijst de ambtenaren aan welke bevoegd zijn tot de vernietiging van de in het eerste lid bedoelde eet- en drinkwaren en andere roerende zaken.

Artikel 32n

  • 1. De kosten verbonden aan de in artikel 32l bedoelde opslag en de in artikel 32m bedoelde vernietiging, zijn voor rekening van de in artikel 32a, eerste lid, bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon.

  • 2. Onze Minister kan de in eerste lid bedoelde kosten invorderen bij dwangbevel. Artikel 5:26, tweede tot en met vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

ARTIKEL II

In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten2 wordt in de opsomming van de artikelen bij de Warenwet de zinsnede «en 31» vervangen door: 31, 32 en 32k.

ARTIKEL III

Ten aanzien van overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Warenwet, die een economisch delict opleveren en die begaan zijn voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 32b van de Warenwet, blijft het recht zoals dat gold voor het tijdstip van toepassing.

ARTIKEL IV

Aan de bijlage bij de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie3 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: 7. Warenwet

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 11 november 1999

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de tweede december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1988, 360, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 januari 1999, Stb. 30.

XNoot
2

Stb. 1950, K258, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 oktober 1999, Stb. 470.

XNoot
3

Stb. 1994, 4, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 juni 1999, Stb. 260.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1998/1999, 1999/2000, 26 698.

Handelingen II 1999/2000, blz. 761.

Kamerstukken I 1999/2000, 26 698 (43).

Handelingen I 1999/2000, zie vergadering d.d. 9 november 1999.

Naar boven