Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 1999, 501 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 1999, 501 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie van 1 juli 1999, nr. EA99/U75353, 775938/99/6, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid en directie Wetgeving;
Gelet op de artikelen 45, eerste lid, en 47, eerste lid, van de Politiewet 1993 en artikel 13d van de Wet politieregisters;
De Raad van State gehoord (advies van 30 augustus 1999, nr. WO4.99.0346/I);
Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie van 29 oktober 1999, nr. EA99/U90241, 799105/99/6, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid en directie Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit beheer regionale politiekorpsen1 wordt als volgt gewijzigd:
In de artikelen 1, onder a, 2, vierde lid, 3, eerste, tweede en derde lid, artikel 6, tweede en derde lid, 7, tweede lid, 10, tweede lid, onder a, 13 en 17, eerste, tweede, derde en vierde lid wordt «van Binnenlandse Zaken» telkens vervangen door: van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Artikel 2, eerste lid, komt als volgt te luiden:
1. Het regionale politiekorps registreert gegevens voor door Onze Ministers te bepalen doeleinden en door hen te bepalen categorieën dan wel in door hen aan te wijzen wettelijk geregelde registers en verstrekt deze gegevens aan de door hen aan te wijzen personen en instanties, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet politieregisters.
Na artikel 3 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De korpsbeheerder draagt zorg voor deugdelijke informatiebeveiliging, hetgeen omvat het treffen en onderhouden van een samenhangend pakket van maatregelen ter waarborging van de beschikbaarheid, integriteit en exclusiviteit van de informatiesystemen, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet politieregisters en de Wet persoonsregistraties.
2. Onze Ministers kunnen regels geven met betrekking tot het onderwerp, bedoeld in het eerste lid.
Onder vernummering van artikel 4 tot artikel 4a wordt een nieuw artikel 4 ingevoegd, luidende:
1. Het regionale politiekorps draagt ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten zorg voor het inrichten van de recherchefunctie.
2. Een lid van de leiding van het regionale politiekorps, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Politiewet 1993, is in het bijzonder verantwoordelijk voor de recherchefunctie van het regionale politiekorps.
3. Onze Ministers kunnen regels geven over de inrichting, taken en uitvoering van de werkzaamheden binnen het regionale politiekorps ten behoeve van de uitoefening van de recherchefunctie.
4. Ieder regionaal politiekorps beschikt ten behoeve van de uitoefening van de recherchefunctie over voorzieningen op het gebied van:
a. tactische recherche,
b. technische recherche,
c. financiële recherche,
d. digitale recherche, en
e. informatievoorziening.
5. Onze Ministers kunnen voorzieningen op andere gebieden dan die, genoemd in het vierde lid, aanwijzen waarover het regionale politiekorps beschikt ten behoeve van de uitoefening van de recherchefunctie.
6. Onze Ministers kunnen regels geven over het beheer en de inrichting van, alsmede over de taken en de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de voorzieningen, bedoeld in het vierde en vijfde lid.
Onder vernummering van artikel 5 tot artikel 5c wordt een nieuw artikel 5 ingevoegd, luidende:
1. Het regionale politiekorps beschikt over een eenheid die is belast met het, ten behoeve van de recherchefunctie, verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 1, onderdelen k en l, van de Wet politieregisters.
2. Onze Ministers kunnen regels geven over het beheer, de inrichting, taken en uitvoering van de werkzaamheden van de eenheid, bedoeld in het eerste lid.
3. Het regionale politiekorps beschikt, zelfstandig of samen met een of meer andere politiekorpsen, over een eenheid die is belast met de uitvoering van een bevel tot observatie als bedoeld in de artikelen 126g en 126o van het Wetboek van Strafvordering.
4. Het regionale politiekorps beschikt, zelfstandig of samen met een of meer andere politiekorpsen, over een eenheid die is belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie als bedoeld in artikel 126h, eerste lid, of artikel 126p, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en met de begeleiding van personen die op grond van artikel 126w van het Wetboek van Strafvordering bijstand verlenen aan de opsporing. Daarnaast kan deze eenheid worden belast met de uitvoering van een bevel tot pseudo-koop of -dienstverlening als bedoeld in artikel 126i, eerste lid, of artikel 126ij, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en een bevel tot stelselmatige inwinning van informatie als bedoeld in artikel 126j, eerste lid, of artikel 126qa, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
5. Onze Ministers kunnen regels geven over het beheer, de inrichting, taken en uitvoering van de werkzaamheden van de eenheden, bedoeld in het derde en vierde lid.
Na het nieuwe artikel 5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Na het nieuwe artikel 5a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Het regionale politiekorps voert ten behoeve van de recherchefunctie een register zware criminaliteit en een voorlopig register als bedoeld in artikel 1, onderdelen k en l, van de Wet politieregisters. De registers worden aangelegd en gehouden bij de eenheid, bedoeld in artikel 5, eerste lid.
Artikel 11 komt te luiden:
1. Onze Ministers kunnen bepalen dat een regionaal politiekorps, zelfstandig of samen met een of meer andere regionale politiekorpsen, beschikt over een eenheid die is belast met de uitvoering van een bijzonder onderdeel van de politietaak.
2. De korpsbeheerder draagt er zorg voor dat een eenheid als bedoeld in het eerste lid, beschikt over voldoende kennis en deskundigheid ten aanzien van het desbetreffende onderdeel van de politietaak.
3. Onze Ministers kunnen regels geven over de organisatie van een eenheid als bedoeld in het eerste lid.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onderdelen E en G.
2. Op het tijdstip dat de Wet van 27 mei 1999 (Stb. 1999, 244) tot wijziging van de Wet politieregisters, houdende nadere regels voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke marechaussee en daartoe aangewezen diensten van publiekrechtelijke lichamen die met de opsporing van strafrechtelijke feiten zijn belast, in werking treedt, treden artikel I, onderdeel E, voor zover het betreft artikel 5, eerste en tweede lid, en onderdeel G, op hetzelfde tijdstip in werking, en vervallen artikel 4a en artikel 5c, eerste lid, van het Besluit beheer regionale politiekorpsen zoals luidend ingevolge dit besluit.
3. Op het tijdstip dat de Wet van 27 mei 1999 (Stb. 1999, 245) tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden en wijziging van enige andere bepalingen, in werking treedt, treedt artikel I, onderdeel E, voor zover het betreft artikel 5, derde, vierde en vijfde lid, op hetzelfde tijdstip in werking en vervalt artikel 5c, tweede lid, van het Besluit beheer regionale politiekorpsen zoals luidend ingevolge dit besluit.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Peper
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Uitgegeven de tweede december 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
In dit besluit wordt het Besluit beheer regionale politiekorpsen (Bbrp) op een aantal punten gewijzigd. Het betreft wijzigingen ten aanzien van de volgende onderwerpen:
– de politieregisters;
– de informatiebeveiliging en het creëren van de bevoegdheid dat de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie hieromtrent regels kunnen stellen;
– de inrichting van de recherche, het onderhouden van een observatie-eenheid en het aanwijzen van onderdelen die bijzondere opsporingsregisters dienen aan te leggen;
– het creëren van een bevoegdheid dat op landelijk niveau wordt voorgeschreven dat een politiekorps beschikt over een eenheid die is belast met de uitvoering van een bijzonder onderdeel van de politietaak;
– de huisstijl van de Nederlandse politie.
Het gaat hier voor een deel om uitvoering van maatregelen die in de brief van de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie van 16 september 1997 (kamerstukken II, 1996/97, 25 195, nr. 6) inzake de Evaluatie van de Politiewet 1993 zijn aangekondigd. In de brief wordt als uitgangspunt genomen dat de voorstellen die naar aanleiding van de nota De Politiewet 1993; een eerste beoordeling (kamerstukken II, 1996/97, 25 195, nr. 5) zijn gedaan, zoveel mogelijk worden gerealiseerd door intensiever gebruik te maken van de bestaande mogelijkheden die de Politiewet 1993 biedt om nadere regels te stellen.
Dit besluit heeft ten doel onder meer de verantwoordelijkheid voor de aansturing van de recherchefunctie wettelijk te verankeren en de mogelijkheid te openen om nadere eisen te stellen aan de organisatie van de politie, onder meer waar het gaat om de recherchefunctie, zoals ook is aangekondigd in het Beleidsplan Nederlandse Politie (kamerstukken II, 1998/99, 26 345, nr. 1). Hieronder worden verschillende onderwerpen elk afzonderlijk nader toegelicht.
Op 1 april 1997 werd de Regeling informatiebeveiliging politie van kracht. Deze regeling houdt de verplichting in voor de korpsbeheerders en voor de Minister van Justitie als beheerder van het Korps landelijke politiediensten om te zorgen voor een deugdelijke informatiebeveiliging binnen hun korpsen. Informatiebeveiliging houdt in: het treffen en onderhouden van een samenhangend pakket van maatregelen ter waarborging van de beschikbaarheid, integriteit en exclusiviteit van informatiesystemen, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet politieregisters en de Wet persoonsregistraties.
Op grond van artikel 7, tweede lid, juncto artikel 1, onderdeel f, sub 1 en 2 van de Wet politieregisters en op grond van artikel 8 juncto 1 van de Wet persoonsregistraties is de beheerder dan wel de houder (in de praktijk de korpsbeheerder) verplicht te zorgen voor de nodige voorzieningen van technische en organisatorische aard ter beveiliging van een politiedan wel een persoonsregistratie tegen verlies of aantasting van gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking daarvan. Daarnaast bepaalt artikel 4, derde lid, van de Wet politieregisters dat de korpsbeheerder de nodige voorzieningen treft ter bevordering van de juistheid en volledigheid van de persoonsgegevens. De verplichting van de korpsbeheerder ingevolge artikel 3a BBRP wijkt af van de bedoelde verplichtingen ingevolge de Wet politieregisters en de Wet persoonsregistraties, in zoverre dat het artikel betrekking heeft op «informatiesystemen» (vgl. artikel 1, onderdeel g, van de Regeling informatiebeveiliging politie) en bovendien geldt voor alle gegevens die voor de bedrijfsvoering van een korps relevant zijn, dus ook voor gegevens die niet te herleiden zijn tot natuurlijke personen.
De Regeling informatiebeveiliging politie (Stcr. 1997, 60) bevat geen concrete maatregelen maar een methodiek om invulling te geven aan voornoemde verplichting.
Met name door het gebruik van netwerktechnologie worden de politiekorpsen voor de beveiliging van hun informatie-uitwisseling steeds afhankelijker van elkaar. De keten is zo sterk als de zwakste schakel. Daarom is het noodzakelijk te komen tot landelijk uniforme afspraken met betrekking tot informatiebeveiliging.
Omdat het hier een korpsoverschrijdend belang betreft, is het noodzakelijk dat de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie deze afspraken formaliseren en regels kunnen geven over de informatiebeveiliging alsmede de kaders en minimale kwaliteitseisen kunnen vastleggen over de wijze waarop de informatiebeveiliging is geregeld.
Teneinde de politie op het gebied van informatiebeveiliging te ondersteunen, hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie met ingang van 1 mei 1997 het Expertisecentrum Informatiebeveiliging Nederlandse Politie voor een periode van vooralsnog drie jaar ingesteld. Daarmee wordt in ieder geval een inhaalslag mogelijk te maken. Het Expertisecentrum kan – gezien zijn taak – de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie ideeën aan de hand doen met betrekking tot regelgeving.
De opsporing van strafbare feiten stelt hoge eisen aan de kwaliteit van de recherchefunctie van de Nederlandse politie. In de dagelijkse opsporingspraktijk wordt de veel voorkomende criminaliteit zoveel mogelijk afgehandeld in de dagelijkse politiezorg. Daarnaast zijn op regionaal niveau voorzieningen gecreëerd ten behoeve van de bestrijding van de lokaal ernstige criminaliteit (of middencriminaliteit) en de zware en georganiseerde criminaliteit. Op sub-regionaal niveau houdt de recherche zich bezig met de lokaal ernstige criminaliteit (zoals woninginbraken, roofovervallen, autocriminaliteit e.d.). De zware en georganiseerde misdaad wordt bestreden door regionaal opererende rechercheteams dan wel, op bovenregionaal niveau, door de interregionale rechercheteams (beter bekend als kernteams).
In het licht van de ontwikkelingen met betrekking tot de georganiseerde misdaad in Nederland is aanpassing van het Bbrp noodzakelijk om de kwaliteit van de recherchefunctie te kunnen waarborgen. Door middel van nadere regeling kan het wettelijk kader worden gevormd ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van de noodzakelijke deskundigheid en expertise. Daarnaast kan een meer eenduidige regeling op het gebied van organisatie en structuur op regionaal niveau de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de regionale politiekorpsen faciliteren. Daarmee kunnen tevens schaalvoordelen worden behaald hetgeen niet alleen de kwaliteit, maar ook de efficiency en effectiviteit ten goede zal kunnen komen. Vanwege het algemene belang van landelijke uniformiteit in de taakuitvoering op het gebied van de recherchefunctie achten wij nadere regeling in dit besluit wenselijk. Door middel van dit besluit wordt tevens uitwerking gegeven aan de beslispunten 63, 64, 68, 71, 72 en 79 van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden, welke zijn overgenomen door het kabinet (kamerstukken II 1995/96, 24 072, nr. 46).
Eenheden ten behoeve van een bijzonder onderdeel van de politietaak
Gebleken is dat het wenselijk is om een formele grondslag te creëren om nadere organisatorische eisen te kunnen stellen aan de politieorganisatie ten behoeve van de uitvoering van bepaalde onderdelen van de politietaak. Het is van belang dat de ministers de mogelijkheid hebben om waar nodig regels te kunnen stellen met het oog op de aanduiding en plaatsbepaling van eenheden ten behoeve van bijzondere onderdelen van de politietaak. Artikel 11 biedt hiervoor de grondslag. Met bijzondere onderdelen van de politietaak wordt gedoeld op onderdelen die niet direct zien op de recherche. Daarvoor is reeds in artikel 4 een voorziening getroffen. De behoefte aan deze mogelijkheid is meer gelegen in de sfeer van de bijzondere onderdelen van de taakuitvoering waarbij behoefte is aan een nadere invulling van het organisatorisch verband waarin aan die taken uitvoering wordt gegeven en aan het stellen van nadere kwaliteitseisen. Op basis van het bepaalde in het eerste lid, bezien in samenhang met artikel 12 van het Bbrp, kunnen naast organisatorische eisen, ook eisen aan de bekwaamheid van de binnen een organisatorisch verband werkzame ambtenaren van politie worden gesteld.
Bij de uitvoering van bijzondere onderdelen van de politietaak kan worden gedacht aan onderdelen die zijn belast met de uitvoering van taken op het gebied van de jeugdzorg. Ook onderwerpen als verkeer en vreemdelingentoezicht lenen zich voor een nadere positiebepaling in de politieorganisatie.
Huisstijl van de Nederlandse politie
Voor de uniformiteit en herkenbaarheid van de Nederlandse politie is het gebruik van een uniforme huisstijl van belang. Door het gebruik van een uniforme huisstijl weet het publiek in een oogopslag dat het met de politie van doen heeft. Het politielogo maakt deel uit van de politiehuisstijl. Verder maakt onder meer de striping op de voertuigen van de politie daarvan deel uit. De wijziging van artikel 13 beoogt de bestaande bevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot het stellen van regels aan het gebruik van het politielogo te verruimen tot de gehele politiehuisstijl.
Bij brieven van 29 januari 1999 (EA99/U52614) en van 2 februari 1999 (738169/598) hebben wij de voorzitters van het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen en de voorzitters van het Hoofdofficierenberaad en het College van procureurs-generaal gevraagd te reageren op de voorgenomen wijziging van het Bbrp. Zij allen hebben instemmend gereageerd. Alleen de voorzitters van het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen hebben enkele aanvullende opmerkingen gemaakt. Zij kunnen zich er in vinden dat nadere regels worden gesteld om een bepaalde mate van kwaliteit en gelijkwaardigheid van politiezorg te kunnen waarborgen in ons land, maar waarschuwen er terecht voor dat dergelijke regels niet tot onnodige en ongewenste starheid en bureaucratie mogen leiden. Het is voor ons vanzelfsprekend dat bij de keuze voor het stellen van nadere regels rekenschap wordt gegeven van de mogelijkheden om aan die regels op regionaal en lokaal niveau uitvoering te geven. Een en ander geldt uiteraard ook waar het gaat om het stellen van regels met betrekking tot de recherchefunctie. Het is de genoemde voorzitters opgevallen dat in de voorgestelde regeling een bepaling ontbreekt dat de korpsbeheerders voorafgaande aan het stellen van regels worden gehoord. In reactie daarop hechten wij eraan buiten twijfel te stellen dat het ontbreken van een dergelijke bepaling uiteraard onverlet laat dat korpsbeheerders – zoals te doen gebruikelijk – in voorkomende gevallen worden gehoord over de te stellen regels.
2. Artikelsgewijze toelichting
Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt het Besluit beheer regionale politiekorpsen aan te passen aan de gewijzigde naamgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Artikel 2, eerste lid, biedt een grondslag voor het stellen van voorschriften op het gebied van de uitwisseling van gegevens tussen de regionale politiekorpsen onderling en tussen de regionale politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten. De verplichting tot levering van bepaalde gegevens is thans uitgewerkt in lagere regelgeving. Daarvoor kan worden gewezen op de CID-regeling en de regeling opsporingsinformatie regionale politiekorpsen.
Naast de surveillancedienst kent de Nederlandse politie onder meer de recherche. Met recherche wordt gedoeld op de functie die zich richt op de opsporing van strafbare feiten. De opsporing van strafbare feiten door de regionale politiekorpsen – en daarmee eveneens de recherchefunctie – omvat de veel voorkomende criminaliteit, de lokaal ernstige criminaliteit en de georganiseerde criminaliteit. In het kader van de recherchefunctie wordt een groot aantal werkzaamheden uitgevoerd op diverse niveaus binnen de politieorganisatie. Deze werkzaamheden vinden niet alleen plaats binnen afdelingen die zich uitsluitend bezig houden met recherchewerk; ook in de uitoefening van de dagelijkse politiezorg worden werkzaamheden verricht die zijn gericht op de opsporing van strafbare feiten. Het begrip recherche heeft dan ook eerder betrekking op een functie dan op een bepaalde afdeling of organisatorische eenheid. Daarom is gekozen voor het wettelijke begrip recherchefunctie. In dit besluit wordt een regeling getroffen voor de aansturing, organisatie en verantwoordelijkheid met betrekking tot alle activiteiten en werkzaamheden die in verband met de recherchefunctie binnen het regionale politiekorps worden verricht.
– artikel 4, eerste tot en met derde lid
Ten behoeve van een effectieve en rechtsstatelijke opsporing van strafbare feiten dient de recherchefunctie van een regionaal politiekorps herkenbaar te zijn ingericht. Dat wil zeggen dat, met inachtneming van afwegingen en keuzes op regionaal niveau, de vereiste deskundigheid of specialisatie op eenduidige en heldere wijze dient te zijn ingebed in de organisatie van het regionale politiekorps.
De parlementaire enquêtecommissie heeft aanbevolen dat één van de leden van de korpsleiding rechtstreeks verantwoordelijk dient te zijn voor de aansturing van de recherche van een regiokorps. De andere leden van de korpsleiding dienen op de hoogte te zijn van de voortgang van de zaken en de gebruikte methoden en de organisatie van de recherche.
Om binnen de politieorganisatie effectief toezicht te kunnen houden op de voortgang van opsporingsonderzoeken en de gebruikte methoden, is gekozen voor de verplichting van een voor de recherchefunctie verantwoordelijke politiefunctionaris bij de regionale politiekorpsen. Deze functionaris zorgt binnen het integrale rechercheproces en onder gezag van de recherche-officier voor de aansturing en de kwaliteit van de recherche. De verantwoordelijkheid voor de organisatie en het functioneren van de recherche berust primair bij de korpsleiding.
Thans is bij een aantal (dertien) regiokorpsen binnen de korpsleiding een recherche-chef aangesteld. De andere (twaalf) regiokorpsen hebben gekozen voor de aanwijzing van een portefeuillehouder recherche binnen de korpsleiding, met mandatering van de dagelijkse daadwerkelijke werkzaamheden aan een leidinggevende buiten de korpsleiding. In veel gevallen betreft dit de divisiechef recherche.
– artikel 4, vierde tot en met zesde lid
Sedert de invoering van de Politiewet 1993 – waarbij onder meer als uitgangspunt gold een zo breed mogelijke invulling van de dagelijkse politiezorg – hebben de regionale politiekorpsen ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten voorzieningen getroffen om tegemoet te kunnen komen aan de eisen op het gebied van specifieke deskundigheid ter uitoefening van de recherchefunctie. Deze ontwikkeling is van groot belang in het kader van de kwaliteit van de taakuitvoering van de politie op dit terrein. Het vierde, vijfde en zesde lid van artikel 4 bieden een basis voor het treffen van organisatorische, personele of materiele voorzieningen op het gebied van de tactische, technische, financiële en digitale recherche, alsmede de informatievoorziening.
Ieder regionaal politiekorps beschikt over de functie tactische recherche, gericht op het verzamelen van gegevens met betrekking tot strafbare feiten en met betrekking tot personen die worden verdacht van het plegen en het in georganiseerd verband beramen van strafbare feiten. Inmiddels zijn in de regio's aanvullende voorzieningen getroffen ten aanzien van taakgebieden als financieel rechercheren, jeugd, zeden, heling, misdaadanalyse, milieu, fraude, computercriminaliteit, drugs en vuurwapens. In een specialisme kan zijn voorzien door voor onderscheiden taakvelden op sub-regionaal niveau contactpersonen te benoemen («taakaccenthouders»). Daarnaast kan een specialisme zijn ondergebracht in een organisatorische eenheid die uitsluitend is gericht op het betreffende taakgebied, in de vorm van een afdeling of bureau. Voorbeelden zijn de bureaus financiële ondersteuning (BFO's), teams computercriminaliteit, secties technische ondersteuning en de Herkenningsdienst (HKD).
Aanvullend op de voorzieningen, genoemd in het vierde lid van dit artikel, kunnen andere voorzieningen worden aangewezen waarover het regionale politiekorps beschikt ten behoeve van de uitoefening van de recherchefunctie. Nadere regels kunnen worden gegeven op het gebied van het beheer en de inrichting van, alsmede de taken en de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot deze voorzieningen.
Ten aanzien van bepaalde, meer specialistische taken, die essentieel zijn voor een effectieve en rechtsstatelijke opsporing van strafbare feiten en die niet enkel en alleen zijn gericht op de eigen regio maar ook op contacten dan wel inzetbaarheid buiten de eigen regio, zijn landelijk uniforme eisen op het gebied van de organisatorische inbedding van die taken in het regionale politiekorps noodzakelijk. In het nieuwe artikel 5 worden bepalingen gegeven over enkele onderdelen van de recherchefunctie, welke een op regionaal niveau eenduidige regeling vereisen op het gebied van organisatie en taakstelling. Dit betreft de eenheid bijzondere rechercheinformatie (BRI), de observatie-eenheid (OT) en de politiële infiltratie-eenheid (PIT). Vanuit het oogpunt van flexibiliteit en om ruimte te laten aan afwegingen, die recht doen aan de specifieke eisen en wensen op decentraal niveau, wordt onderscheid gemaakt tussen recherche-eenheden waarover ieder regionaal politiekorps zelfstandig dient te beschikken en recherche-eenheden welke desgewenst door meer politiekorpsen gezamenlijk kunnen worden gehouden.
In het oorspronkelijke Bbrp is vastgelegd dat ieder regionaal politiekorps beschikt over een regionale criminele inlichtingendienst (artikel 4 Bbrp 1994). De Wet van 27 mei 1999 (Stb. 1999, 244) tot wijziging van de Wet politieregisters bevat een bepaling waarin wordt aangegeven welke gegevens met het oog op de uitvoering van de politietaak worden opgenomen in het register zware criminaliteit en het tijdelijk register. Voorheen werden dergelijke gegevens opgenomen in het CID-register en het zogenaamde Grijze-veldregister. Vanwege de gevoeligheid van de betreffende informatie, is het van belang dat deze wordt gehouden bij een organisatorisch afgescheiden eenheid, die functioneert binnen de algemene recherche onder verantwoordelijkheid van de recherchechef. De eenheid bijzondere rechercheinformatie heeft tot taak het, ten behoeve van de recherchefunctie verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 1, onderdelen k en l, van de Wet politieregisters.
Vanwege de taakstelling van de recherche is het van essentieel belang dat in afdoende mate kan worden beschikt over de diensten van een OT. Een OT kan worden gebruikt voor het stelselmatig volgen van een persoon of het stelselmatig waarnemen van diens aanwezigheid of gedrag.
Kenmerkend voor infiltratie is dat wordt meegewerkt of deelgenomen aan een groep waarbinnen misdrijven worden beraamd of gepleegd. Er is dus een risico dat de opsporingsambtenaar strafbare feiten pleegt. De opsporingsambtenaar wordt bloot gesteld aan een situatie waarbij hij of zij het risico loopt te worden besmet door het criminele milieu en kan zelfs gevaar lopen voor eigen leven, indien zijn ware identiteit bekend wordt. Thans zijn er ten behoeve van de regionale politiekorpsen vier politiële infiltratieteams (PIT's) operationeel.
Vanwege de risico's die aan de inzet van dit middel kleven, is het noodzakelijk dat nadere eisen worden gesteld op het gebied van de kwaliteit. Dit betreft aspecten als organisatie, rechtspositie, opleiding, werving en selectie. Wat betreft de organisatie wordt in het voorgestelde artikel 5 bepaald dat de regionale politiekorpsen zelfstandig of gezamenlijk beschikken over een politieel infiltratieteam. De kwaliteitseisen zullen nader worden uitgewerkt in een ministeriële regeling, op basis van dit artikel.
– artikel 5, tweede en vijfde lid
De regeling van de recherchefunctie op onderdelen in dit Besluit is beperkt tot de organisatie en taakstelling op hoofdlijnen. Nadere regels worden gegeven over beheer, inrichting, taken en uitvoering van de werkzaamheden van de eenheden als genoemd in het eerste, derde en vierde lid van dit artikel.
In dit artikel wordt bepaald dat de regionale politiekorpsen onderling en met het Korps landelijke politiediensten samenwerken op het terrein van de voorzieningen en eenheden die, overeenkomstig de artikelen 4 en 5, zijn ingericht ten behoeve van de recherchefunctie. Met deze bepaling wordt benadrukt dat de uitoefening van de recherchefunctie, in het kader waarvan wordt omgegaan met zeer gevoelige informatie met een hoog afbreukrisico, niet in de weg mag staan aan samenwerking.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Daarvan zijn evenwel enkele artikelen uitgezonderd, omdat zij afhankelijk zijn van de inwerkingtreding van de Wet van 27 mei 1999 (Stb. 1999, 244) tot wijziging van de Wet politieregisters (bijzondere politieregisters) dan wel de Wet van 27 mei 1999 (Stb. 1999, 245) tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering (bijzondere opsporingsmethoden). Pas nadat de bedoelde wet bijzondere politieregisters in werking is getreden kunnen het eerste en tweede lid van het nieuwe artikel 5 en het nieuwe artikel 5b in werking treden, onder gelijktijdig verval van het nieuw genummerde artikel 4a en het eerste lid van het nieuw genummerde artikel 5c (voordien artikel 4). En eerst nadat de bedoelde wet bijzondere opsporingsmethoden inwerking is getreden kunnen het derde, vierde en vijfde lid van het nieuwe artikel 5 in werking treden, onder gelijktijdig verval van het tweede lid van het nieuwe genummerde artikel 5c (voordien artikel 5). Wij hebben ervoor gekozen het huidige artikel 4 om te nummeren tot artikel 4a en het huidige artikel 5 om te nummeren tot artikel 5c, zodat dat na de inwerkingtreding van alle onderdelen van dit besluit, het gewijzigde Bbrp een doorlopende nummering kent.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Peper
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 januari 2000, nr. 7.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1999-501.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.