Besluit van 13 november 1999 houdende het treffen van een overgangsvoorziening in verband met het vervallen van het functioneel leeftijdsontslag en de daarmee verband houdende uitkering in de sector Rijk ter formalisering van een afspraak terzake in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 1999–2000 (Besluit overgangsrecht FLO-functies)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 juli 1999, nr. AD1999/U76877, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 4 oktober 1999, no. W04.99.0425/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 november 1999, nr. AD1999/U90401, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Op de gewezen ambtenaar die op de dag voorafgaande aan de dag waarop de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag is ingetrokken, een uitkering genoot op grond van die regeling, blijft laatstgenoemde regeling, zoals deze op voornoemde dag luidde, van toepassing.

Artikel 2

  • 1. Aan de ambtenaar die op 1 januari 2000 een in artikel 3 genoemde functie vervulde en nadien zonder wezenlijke onderbreking blijft vervullen, wordt door Onze Minister eervol ontslag verleend met inachtneming van de volgende leden en artikelen.

  • 2. Onder een wezenlijke onderbreking, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een periode van meer dan zes maanden gedurende welke de ambtenaar niet daadwerkelijk is belast geweest met het vervullen van een functie, als bedoeld in artikel 3, anders dan in verband met:

    a. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;

    b. het genieten van ouderschapsverlof en zwangerschaps- en bevallingsverlof;

    c. het in een aaneengesloten periode opnemen van gespaarde compensatie-uren, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Regeling van 25 november 1996 (Stcrt. 233);

    d. het genieten van scholingsverlof als bedoeld in artikel 59, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

    e. een tijdelijke overplaatsing, als bedoeld in artikel 58 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

  • 3. De op grond van artikel 97, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement vastgestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing op het ontslag, bedoeld in het eerste lid, tenzij bij dit besluit daarvan wordt afgeweken.

  • 4. Het in het eerste lid verleende ontslag wordt geacht een ontslag te zijn als bedoeld in artikel 94a, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, indien ten aanzien van dat ontslag wordt voldaan aan de in dat artikel genoemde voorwaarden.

Artikel 3

De in artikel 2, eerste lid, bedoelde functies zijn:

a. bij het Ministerie van Justitie, een instelling van de Dienst Justitiële Inrichtingen:

• algemeen directeur;

• hoofd begeleiding;

• bedrijfsleider;

• sociaal-cultureel werker;

• leraar;

• instructeur lichamelijke opvoeding;

• therapeut;

• hoofd civiele dienst/hoofd interne dienst;

• kok;

b. bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de directie Visserij:

• kok aan boord van de zeegaande onderzoeksvaartuigen;

c. bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat:

1. de dienstkring Waddenzee Oost van de directie Noord-Nederland van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat:

• kantonnier duinarbeider;

2. de Scheepsvaartinspectie van het directoraat-generaal Goederenvervoer:

• (senior-)expert;

• (senior-)scheepsmeter;

3. de hoofdafdeling Handhaving van de Rijksdienst voor de Radiocommunicatie van het directoraat-generaal Telecommunicatie en Post:

• inspectie-ambtenaar Landmobiel en Binnenvaart;

• (eerste) medewerker mobiele monitoring;

• (senior) monitoringsambtenaar;

d. bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de dienst Recherchezaken:

• rechercheur;

e. bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Arbeidsinspectie:

• technisch ambtenaar die permanent en volledig is tewerkgesteld bij de buitendienst van Stoomwezen B.V.;

f. bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Binnenlandse Veiligheidsdienst:

• de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen functies.

Artikel 4

  • 1. Voor de ambtenaar die op 1 januari 2000 55 jaar of ouder is, gaat het in artikel 2, eerste lid, bedoelde ontslag in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar bereikt.

  • 2. Voor de ambtenaar die op 1 januari 2000 jonger is dan 55 jaar, gaat het in artikel 2, eerste lid, bedoelde ontslag zoveel maanden eerder in dan zijn ontslag op zijn 65ste jaar, als het aantal jaren, dat de ambtenaar voor 1 januari 2000 een of meer functies waaraan een leeftijdsgrens was verbonden op grond van artikel 97, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, zoals dit artikel luidde voor inwerkingtreding van onderhavig besluit, zonder wezenlijke onderbreking heeft vervuld, vermenigvuldigd met een factor 2, met een maximum van 60 maanden.

  • 3. Ten aanzien van het begrip wezenlijke onderbreking is artikel 2, tweede lid, van toepassing.

Artikel 5

  • 1. Het bevoegd gezag kan van het verlenen van het ontslag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor de duur van telkens ten hoogste één jaar afzien, indien het dienstbelang zich daartegen niet verzet, de ambtenaar zulks heeft aangevraagd of daarmee instemt en hij blijkens de uitslag van een door de Arbo-dienst ingesteld arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 36a, eerste lid, onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, lichamelijk en psychisch in staat kan worden geacht zijn functie te blijven vervullen.

  • 2. Indien niet meer wordt voldaan aan een of meer van de in het eerste lid genoemde voorwaarden, vindt ontslag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, plaats.

  • 3. Het ontslag wordt verleend met ingang van een dag niet vroeger dan een maand of niet later dan drie maanden na de dag, waarop niet langer aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 6

  • 1. In afwijking van de op grond van artikel 97, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement gestelde regels bedraagt de uitkering, verbonden aan een ontslag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 80% van de bezoldiging, vermeerderd met zoveel – ten hoogste tien – maal 0,5% van de bezoldiging als het totaal aantal volle voor pensioen geldige dienstjaren die meetellen voor de pensioenberekening krachtens het pensioenreglement, op de datum van het ontslag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, meer dan dertig bedraagt.

  • 2. Onder dienstjaren wordt in het eerste lid verstaan:

    a. voorzover gelegen vóór 1 januari 1996: de tijd, die voor betrokkene per 31 december 1995 meetelt voor de pensioenberekening, bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals deze luidde op 31 december 1995;

    b. voorzover gelegen op of na 1 januari 1996: de tijd gedurende welke betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP.

  • 3. Bij de berekening van het bedrag van het pensioen, bedoeld in het eerste lid, wordt mede in aanmerking genomen de diensttijd, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van het pensioenreglement, die de betrokkene bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zal kunnen aanwijzen.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt in aanmerking genomen de eventuele diensttijd, bedoeld in artikel D1, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals deze luidde op 31 december 1995. Het verzoek, bedoeld in artikel D2 van laatstgenoemde wet, wordt geacht te zijn gedaan.

  • 5. De in het eerste lid bedoelde uitkering wordt gelijkgesteld met een uitkering die is toegekend op basis van de op grond van artikel 97, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement vastgestelde regels.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit overgangsrecht FLO-functies.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 13 november 1999

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Uitgegeven de tweede december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De op 2 juni 1999 door de ondertekenaar van dit besluit met de Centrales van Overheidspersoneel gesloten Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 1999–2000, heeft consequenties voor de rechtspositieregelingen van de medewerkers van de sector Rijk.

Een van de afspraken uit bovengenoemde overeenkomst betreft de vervanging van het functioneel leeftijdsontslag (FLO) door een ontslagmogelijkheid voor functies waaraan substantieel bezwarende elementen zijn verbonden. Voor die functies waarvoor wel een functioneel leeftijdsontslag geldt, maar die niet zijn aangemerkt als substantieel bezwarend is een overgangsregeling afgesproken. Met het onderhavige besluit wordt deze Regeling overgangsrecht FLO-functies geformaliseerd onder gelijktijdige intrekking van de bestaande besluiten met betrekking tot het functioneel leeftijdsontslag.

Met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel is over dit besluit overeenstemming bereikt.

Artikelsgewijs

Artikel 1 van deze regeling ziet op de gewezen ambtenaar, aan wie inmiddels een FLO-ontslag is verleend. Met de intrekking van de bestaande besluiten met betrekking tot functioneel leeftijdsontslag is niet beoogd in de rechtspositie van deze gewezen ambtenaren een verandering aan te brengen. Derhalve blijft de Regeling wegens functioneel leeftijdsontslag op hen van toepassing. Voor hen treedt derhalve geen wijziging op.

De artikelen 2 tot en met 6 zien op ambtenaren, die op het moment van inwerkingtreding van onderhavig besluit de dienst nog niet hebben verlaten.

In artikel 2, eerste lid, wordt een aparte ontslaggrond geregeld. De ambtenaar, die op 1 januari 2000 een FLO-functie vervulde, die niet als substantieel bezwarend is aangemerkt en nadien zonder onderbreking deze functie blijft vervullen, heeft uitzicht op een ontslag op grond van dit besluit. In het tweede lid wordt uiteengezet wat onder het begrip «wezenlijke onderbreking» moet worden verstaan. Indien een ambtenaar gedurende een periode van langer dan zes maanden zijn in artikel 3 genoemde functie niet meer vervult, verliest hij zijn uitzicht op een ontslag op grond van dit besluit. Op deze hoofdregel is slechts een vijftal uitzonderingen mogelijk. Enerzijds betreffen deze uitzonderingen het opnemen van rechten door de ambtenaar als ouderschapsverlof, zwangerschaps- en bevallingsverlof en compensatie-uren, anderzijds omstandigheden die de ambtenaar niet zijn te verwijten, als ziekte, een dienstopdracht tot het volgen van een opleiding en het opdragen van andere werkzaamheden in het belang van de dienst ingevolge artikel 58 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).

Het derde lid van artikel 2 verklaart de ministeriële regeling die op basis van artikel 97, zevende lid, van het ARAR tot stand is gekomen, van overeenkomstige toepassing, voorzover bij dit besluit geen afwijkende regeling is voorgeschreven. Dit heeft tot gevolg dat bijvoorbeeld voor wat betreft het begrip bezoldiging en de anti-cumulatie wordt aangesloten bij de regels, die gelden voor ontslag vanuit een substantieel bezwarende functie. Er is geen aanleiding op deze punten een ander rechtsregime tot stand te brengen.

Met betrekking tot de hoogte van de uitkering is er wel aanleiding af te wijken van de ministeriële regeling. In onderhavige regeling wordt de hoogte van de uitkering gelijkgesteld met het uitkeringsniveau op grond van de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag.

In het vierde lid van artikel 2 wordt aangesloten bij hetgeen in artikel (oud) 97, vierde lid, van het ARAR is geregeld (thans artikel 97, achtste lid, van het ARAR). Een ontslag op grond van dit besluit wordt gezien als een FPU-ontslag, indien is voldaan aan de vereisten van laatstgenoemd ontslag.

In artikel 3 wordt een opsomming gegeven van functies die in dit verband van belang zijn. Alleen ambtenaren die deze functies vervullen, komen in aanmerking voor een ontslag, indien zij ook voldoen aan de voorwaarden, neergelegd in artikel 2, eerste lid. Het betreft hier functies, waaraan in het verleden een FLO-ontslag was verbonden met een leeftijdsgrens van 60 jaar maar die onder het nieuwe regime niet voldoen aan het criterium van substantieel bezwarend. Deze functies komen dan ook niet voor in de op grond van artikel 97, eerste lid, van het ARAR vast te stellen lijst van substantieel bezwarende functies.

Ingevolge het koninklijk besluit van 9 november 1966 (Stb. 1966, 497) was aan alle functies bij de BVD een leeftijdsgrens van 60 jaar verbonden. Dit koninklijk besluit wordt bij afzonderlijk besluit ingetrokken.

Op basis van artikel 97, eerste lid, van het ARAR, worden ook substantieel bezwarende functies bij de BVD aangewezen. Die functies die niet aan het laatste criterium voldoen, dienen onder de onderhavige regeling te vallen. Op grond van veiligheidsredenen zijn deze functies in onderhavig besluit niet opgenomen. Derhalve is dan ook een bevoegdheid aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgenomen om bij besluit deze functies aan te wijzen. Dit besluit zal aan de betrokken medewerkers worden medegedeeld.

Artikel 4, eerste lid, regelt de ingangsdatum van het ontslag voor die ambtenaren die op 1 januari 2000 55 jaar of ouder zijn. Het ontslag gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt.

Het tweede lid van artikel 4 geeft regels ten aanzien van de ontslagdatum voor die ambtenaren, die op 1 januari 2000 jonger zijn dan 55 jaar. De ontslagdatum is in dit geval afhankelijk van het aantal dienstjaren dat de betrokken ambtenaar op 1 januari 2000 werkzaam is geweest in een of meer voormalige FLO-functies. Voor de berekening van de ontslagdatum moet het aantal dienstjaren in een in artikel 3 genoemde functie worden vermenigvuldigd met een factor 2. De som van deze vermenigvuldiging geeft vervolgens een periode van maanden aan. Uitgaande van de ontslagdatum wegens het bereiken van zijn 65ste levensjaar wordt bovengenoemde periode ervoor «geplakt». Deze periode kan niet langer zijn dan zestig maanden. Deze beperking vloeit voort uit het feit dat onder het regime van artikel (oud) 97 van het ARAR aan de functies in artikel 3 een leeftijdsgrens van 60 jaar was verbonden.

Bij de berekening van het aantal dienstjaren geldt de voorwaarde dat de ambtenaar zonder wezenlijke onderbreking een of meer voormalige FLO-functie(s) gedurende de periode voor 1 januari 2000 heeft vervuld. Op het punt van wezenlijke onderbreking wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2, tweede lid.

Indien de ambtenaar voor de in artikel 4 bepaalde datum geheel met ontslag is, heeft hij geen aanspraken meer op grond van de onderhavige regeling. Is de ambtenaar gedeeltelijk ontslagen uit een in artikel 3 genoemde functie en derhalve slechts gedeeltelijk werkzaam in een dergelijke functie, dan blijft hij voor dat gedeelte recht behouden op een ontslag en een uitkering op grond van deze regeling.

Artikel 5 regelt onder welke omstandigheden de ontslagdatum kan worden opgeschoven. Het bevoegd gezag kan van het verlenen van dit ontslag afzien indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan: het dienstbelang verzet zich niet tegen het niet verlenen van het ontslag, de ambtenaar heeft hierom verzocht dan wel heeft hiermee ingestemd en een door de Arbo-dienst verricht arbeidsgezondheidskundig onderzoek heeft uitgewezen, dat er geen medische of psychische belemmeringen zijn voor het vervullen van de functie.

Het bevoegd gezag bepaalt gedurende welke periode hij van ontslagverlening afziet. Deze periode kan maximaal één jaar zijn en is «verlengbaar» indien aan de hierboven gestelde voorwaarden wordt voldaan. Dit betekent dat minimaal één keer per jaar de betreffende ambtenaar een arbeidsgezondheidskundig onderzoek moet ondergaan. Dit kan vaker zijn indien bijvoorbeeld het bevoegd gezag de periode op een half jaar bepaalt of indien de medische en/of psychische toestand van de betreffende ambtenaar daartoe aanleiding geeft.

Artikel 6 geeft regels omtrent de uitkering, die verbonden is aan het ontslag op grond van onderhavige regeling. Met dit artikel wordt aansluiting gezocht bij hetgeen hierover is bepaald in de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag. Aangezien het hier alleen functies betreft waaraan op grond van artikel (oud) 97 van het ARAR een leeftijdsgrens van 60 jaar was verbonden, is de duur van de uitkering beperkt tot 5 jaar. Er is derhalve geen uitkering geregeld voor hen, die werkzaam zijn in een functie, waaraan destijds een leeftijdsgrens van 55 jaar was verbonden.

Het eerste lid van artikel 6 bepaalt dat de uitkering 80% van de bezoldiging is. Deze uitkering wordt verhoogd met zoveel maal 0,5% van de laatst genoten bezoldiging als de ambtenaar op 1 januari 2000 meer dan 30 voor pensioengeldige dienstjaren heeft. Aan deze vermeerdering is een maximum van 5% verbonden. Ten aanzien van het begrip dienstjaren wordt in de leden 2 tot en met 4 aangesloten bij hetgeen hieromtrent was bepaald in artikel 4 van de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag.

In het vijfde lid wordt de uitkering op grond van onderhavige regeling gelijkgesteld met een uitkering, die verstrekt wordt op grond van de ministeriële regeling, die op basis van artikel 97, zevende lid, van het ARAR wordt vervaardigd. Zo gelden bijvoorbeeld de anti-cumulatiebepalingen van de ministeriële regeling ook voor de op grond van onderhavige regeling verstrekte uitkering.

In artikel 7 is bepaald dat de omzetting van het huidige stelsel van FLO naar een systeem van substantieel bezwarende functies geschiedt per 1 januari 2000. Met ingang van genoemde datum zijn bij afzonderlijk besluit de bestaande besluiten, waaronder de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag rondom FLO ingetrokken. In verband daarmee dient het onderhavige besluit met ingang van 1 januari 2000 in werking te treden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven