Besluit van 12 november 1999, houdende wijziging van de Penitentiaire maatregel in verband met de overplaatsing naar een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 10 mei 1999, 764067/99/6;

Gelet op artikel 13, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;

De Raad van State gehoord (advies van 16 juli 1999, no. W03.99.0250/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 8 november 1999, 801019/99/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De Penitentiaire maatregel1 wordt als volgt gewijzigd:

Hoofdstuk 9 komt als volgt te luiden:

HOOFDSTUK 9 OVERPLAATSING NAAR EEN JUSTITIËLE INRICHTING VOOR VERPLEGING VAN TER BESCHIKKING GESTELDEN

Artikel 41

  • 1. De beslissing tot plaatsing, bedoeld in artikel 13 of 19 van het Wetboek van Strafrecht, geschiedt door Onze Minister.

  • 2. Onze Minister kan beslissen dat het verblijf in de justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden wordt beëindigd, indien het hoofd van de inrichting waarin de betrokkene is geplaatst Onze Minister tot plaatsing in een gevangenis adviseert.

  • 3. Bij het voorstel tot plaatsing of beëindiging daarvan wordt het in artikel 13, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde advies overgelegd.

Artikel 42

  • 1. De plaatsing van een veroordeelde tot gevangenisstraf die tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is opgelegd, geschiedt in beginsel nadat eenderde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd.

  • 2. In het geval dat na het onherroepelijk worden van de rechterlijke uitspraak er geen strafrestant bestaat dan wel het strafrestant te kort is om de plaatsing binnen de in het eerste lid bedoelde termijn te doen geschieden, geschiedt de plaatsing zo spoedig mogelijk na het onherroepelijk worden van de rechterlijke uitspraak, tenzij met inachtneming van artikel 43, tweede lid, wordt besloten tot een latere plaatsing.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid van dit artikel wordt voor de bepaling van de duur van de opgelegde vrijheidsstraf onder de opgelegde gevangenisstraf tevens begrepen alle vrijheidsstraffen die de veroordeelde krachtens andere onherroepelijke rechterlijke uitspraken dient te ondergaan.

Artikel 43

  • 1. In afwijking van artikel 42, eerste lid, kan de plaatsing van een veroordeelde tot gevangenisstraf die tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is opgelegd om de volgende redenen op een eerder of later tijdstip dan vermeld in artikel 42, eerste lid, geschieden.

  • 2. Redenen voor plaatsing op een later tijdstip dan vermeld in artikel 42, eerste lid, kunnen zijn

    a. het advies van de rechter, bedoeld in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht,

    b. adviezen van gedragsdeskundigen die zijn uitgebracht over de veroordeelde waaruit naar voren komt dat deze niet toegankelijk is voor behandeling,

    c. gebleken is dat de veroordeelde extreem vluchtgevaarlijk is.

  • 3. Redenen voor plaatsing op een eerder tijdstip dan vermeld in artikel 42, eerste lid, kunnen zijn

    a. het advies van de rechter, bedoeld in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht,

    b. de noodzaak tot spoedige behandeling van de veroordeelde,

    c. het verblijf in de penitentiaire inrichting, indien dit leidt tot ernstige gedragsproblemen van de veroordeelde,

    d. de leeftijd van de veroordeelde, indien deze jonger is dan 23 jaar.

Artikel 44

  • 1. Ten aanzien van veroordeelden tot gevangenisstraf die tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is opgelegd wordt zo spoedig mogelijk na het onherroepelijk worden van de rechterlijke uitspraak een plaatsingsadvies uitgebracht. Onze Minister geeft nadere regels over de te volgen procedure bij plaatsingsadviezen.

  • 2. Ten aanzien van de in het eerste lid genoemde veroordeelden vindt jaarlijks, voor de eerste maal een jaar na het onherroepelijk worden van de rechterlijke uitspraak, een beoordeling plaats omtrent de noodzaak tot plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. Onze Minister geeft nadere regels voor de te volgen procedure bij de beoordelingen.

Artikel 44a

Aan de gedetineerde wordt van de beslissing van Onze Minister tot plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden en tot beëindiging van zijn verblijf in die inrichting onverwijld schriftelijk en zo veel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling gedaan. Daarbij wordt de gedetineerde gewezen op de mogelijkheid van het instellen van beroep, bedoeld in hoofdstuk XVI van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, en de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit dient te geschieden.

ARTIKEL II

Artikel 42 is alleen van toepassing op veroordeelden waarvan de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden na 2 oktober 1997.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 november 1999

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de drieëntwintigste november 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Bij de behandeling van de Wet van 25 juni 1997 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering omtrent de terbeschikkingstelling en de sanctietoepassing ten aanzien van geestelijk gestoorden delinquenten is door de Eerste Kamer de wens geuit om de nadere regelgeving op de voet van artikel 13, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht bij algemene maatregel van bestuur te regelen. De daartoe strekkende wetswijziging is neergelegd in de Wet van 8 juli 1998, Stb. 434 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering (enige delegatiebepalingen in het kader van de regeling van terbeschikkingstelling). In deze wijziging is neergelegd dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de beoordeling van veroordeelden tot gevangenisstraf die tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is opgelegd. Voor wat betreft de regeling bij algemene maatregel van bestuur is aangesloten bij de al bestaande regeling in hoofdstuk 9 van de Penitentiaire maatregel. Inhoudelijk volgt de regeling de regels zoals thans vastgelegd in de Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en TBS (regeling van 26 september 1997, Stcrt. 185). Voor wat betreft de strikt procedurele regels wordt verwezen naar nadere regels te stellen door de Minister.

Artikelgewijs

Artikel I

Artikel 41

In dit artikel is de regeling neergelegd uit de artikelen 42 (oud) en 43 (oud) van de Penitentiaire maatregel. De tekst van het (oude) artikel 41, dat inhoudelijk dezelfde tekst bevatte als in artikel 13, eerste lid, en artikel 19 van het Wetboek van Strafrecht is neergelegd, is niet meer opgenomen.

Artikel 42

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 3 van de Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en TBS. In het eerste lid is het uitgangspunt geformuleerd dat de beslissing tot plaatsing van een veroordeelde tot gevangenisstraf en een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege in een justitiële inrichting voor verpleging van te beschikking gestelden in beginsel na het verstrijken van een derde van de gevangenisstraf dient plaats te vinden. Volgens artikel 76 van de Penitentiaire beginselenwet (Stb. 1998, 430) dient de plaatsing in de justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden binnen zes maanden na de beslissing bedoeld in artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht te geschieden. Deze termijn kan zo nodig telkens worden verlengd met drie maanden. De verantwoordelijkheid voor de bewaking van de eenderde termijn ligt bij het hoofd van de penitentiaire inrichting waar betrokkene verblijft. Door toepassing van deze regeling kan het in geval een zeer lange gevangenisstraf met een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, voorkomen dat de datum van de vervroegde invrijheidstelling nog niet is verstreken op het moment dat de verpleging wordt beëindigd. Doorgaans zal het dan onwenselijk zijn om het restant van de vrijheidsstraf nog ten uitvoer te leggen. Voor het gedeelte van de vrijheidsstraf dat resteert kan dan gratie worden gevraagd.

In het tweede lid is voorzien in de situatie dat er geen strafrestant meer bestaat of het strafrestant te kort is om de regeling uit het eerste lid toe te passen. In de praktijk komt het menigmaal voor dat de TBS-maatregel wordt gecombineerd met een korte gevangenisstraf van bijvoorbeeld een jaar. Indien de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden en de voorlopige hechtenis dan op de vrijheidsstraf in mindering wordt gebracht kan het zijn dat er geen strafrestant meer is of dat deze zo kort is dat de eenderde termijn al is verstreken. In dat geval wordt de beslissing tot plaatsing zo spoedig mogelijk genomen, tenzij er aanleiding bestaat om, gelet op artikel 43, tweede lid, de plaatsing op een later tijdstip te doen geschieden. In het derde lid is een regeling getroffen voor het geval er nog andere onherroepelijke vrijheidsstraffen dienen te worden ten uitvoer gelegd. Hiervoor is aangesloten bij de berekening van de termijn voor de vervroegde invrijheidstelling. Voor de bepaling van de duur van de duur van de opgelegde straf worden alle onherroepelijke vrijheidsstraffen bij elkaar opgeteld.

Artikel 43

Dit artikel komt overeen met artikel 4 van het Reglement plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en TBS. Het artikel voorziet in een regeling voor het geval er redenen zijn die aanleiding kunnen geven om af te wijken van de in artikel 42 genoemde termijn van eenderde van de opgelegde vrijheidsstraf. Aanwezigheid van een of meer van de genoemde redenen kan leiden tot een eerdere of latere plaatsing. Of daadwerkelijk tot een eerdere of latere plaatsing wordt besloten zal sterk afhankelijk zijn van de omstandigheden van elk geval afzonderlijk.

In het tweede en derde lid worden de redenen genoemd die kunnen leiden tot een eerdere of latere plaatsing.

In het tweede lid worden de redenen aangegeven die kunnen leiden tot een latere plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden.

In onderdeel a wordt geduid op artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht inhoudende dat de rechter in zijn uitspraak waarbij een gevangenisstraf met een bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd in zijn uitspraak tevens een advies kan opnemen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen. Dit advies kan inhouden dat het onwenselijk is om de veroordeelde na een derde van de vrijheidsstraf over te plaatsen.

Onderdeel b ziet op de situatie dat uit uitgebrachte adviezen blijkt dat de veroordeelde niet toegankelijk is voor behandeling. Van ontoegankelijkheid kan sprake zijn indien de veroordeelde bij voortduring niet gemotiveerd is tot enig contact met behandelaars op bewuste reële en aversieve gronden. Het gaat hierbij derhalve niet om gronden die met zijn ziektebeeld hebben te maken, zoals paranoïa of zwakbegaafdheid. Bij deze grond dient er sprake te zijn van een sterke afweer door de betrokkene van zijn problematiek al dan niet in combinatie met het ontkennen van het delict. Deze afweer is gebaseerd op een karakterpantser, in casu een ernstige persoonlijkheidsstoornis, zodat haast met de behandeling niet geboden is, omdat die in eerste instantie hoogstwaarschijnlijk geen resultaat zal hebben. Door de Centrale Raad is in zijn advies op de Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en TBS (24 juli 1997, nr. 634586/97) gesteld dat deze reden zou kunnen vervallen omdat eventuele ontoegankelijkheid voor behandeling pas zal blijken na aanvang van een behandeling. Deze suggestie is niet gevolgd. Het criterium zal in elk geval kunnen worden toegepast indien de veroordeelde al een terbeschikkingstelling achter de rug heeft of op andere wijze uit het verleden blijkt dat hij niet toegankelijk is voor behandeling.

In onderdeel c is tot uitdrukking gebracht dat indien de veroordeelde blijk heeft gegeven extreem vluchtgevaarlijk te zijn dit een reden kan zijn om te besluiten tot plaatsing op een later tijdstip. Extreem vluchtgevaarlijk wordt in elk geval aanwezig geacht indien de criteria op grond waarvan plaatsing in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) kan plaatsvinden, aanwezig zijn.

In het derde lid worden redenen genoemd die kunnen leiden tot een eerdere plaatsing dan het tijdstip, genoemd in artikel 42, eerste lid.

In onderdeel a wordt genoemd het advies van de rechter tot een eerdere plaatsing dan de eenderde termijn. Onderdeel b ziet op de situatie dat er sprake is van een zodanige psychische gesteldheid van de veroordeelde dat eerdere plaatsing is gewenst.

Onderdeel c ziet op de situatie dat gedragsproblemen het verblijf in een penitentiaire inrichting sterk problematisch maken.

In onderdeel d is op advies van de Centrale Raad de jeugdige leeftijd van de veroordeelde opgenomen.

Artikel 44

In het eerste lid wordt aangegeven dat ten aanzien van veroordeelden tot een gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling zo spoedig mogelijk na het onherroepelijk worden van de rechterlijke uitspraak wordt beoordeeld of er een noodzaak is tot plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. De procedure volgens welke een dergelijk beoordeling verloopt wordt nader uitgewerkt in nadere regels van de Minister.

In het tweede lid wordt aangegeven dat zolang plaatsing nog niet is geschied jaarlijks beoordeeld moet worden of er een noodzaak is voor plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. Ook hier geldt dat de daartoe te volgen administratieve procedure nader wordt geregeld in een regeling van de Minister.

Artikel 44a

Artikel 44a bevat de tekst van artikel 44 (oud) van de Penitentiaire maatregel. Opgemerkt wordt dat dit artikel betrekking heeft op de beslissing tot plaatsing en niet op de uitvoering daarvan, de feitelijke plaatsing.

Artikel II

Dit artikel is overgenomen uit de Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en TBS. Niet uitgesloten is dat ten tijde van inwerkingtreding van het onderhavige besluit er nog een groep veroordeelden is met een combinatievonnis die nog niet is geplaatst in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden en waarvan de rechterlijke uitspraak dateert van voor 2 oktober 1997, het tijdstip waarop de Wet van 25 juni 1997 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering omtrent de terbeschikkingstelling en de sanctietoepassing ten aanzien van geestelijk gestoorde delinquenten in werking trad.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1998, 111, gewijzigd bij besluit van 11 juni 1998, Stb. 348.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven